ECLI:NL:TGZRSGR:2020:101 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2020-005

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2020:101
Datum uitspraak: 25-08-2020
Datum publicatie: 25-08-2020
Zaaknummer(s): 2020-005
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een fysiotherapeut. Partijen verschillen nadrukkelijk van mening over de vraag of er tussen klaagster en beklaagde in de periode 2011-2017 sprake is geweest van een seksuele relatie. Het College moet vaststellen dat klaagster geen bewijs ten grondslag heeft gelegd aan deze klacht. Wegens gebrek aan enige vorm van bewijs, kan het College daarom het bestaan van een seksuele relatie op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting niet vaststellen. De klacht kan daarom niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet op de omstandigheid dat aan het woord van klaagster minder geloof dient te worden gehecht dan aan het woord van de beklaagde, maar op de omstandigheid dat voor een oordeel dat bepaalde gedragingen van een fysiotherapeut hem tuchtrechtelijk worden verweten, eerst moet worden vastgesteld dat de feitelijke grondslag voor dat oordeel aanwezig is, dat wil zeggen dat aannemelijk is geworden dat feitelijk sprake is van zodanige gedragingen. Dat is hier niet het geval. Dit vermoeden ontstaat evenmin uit de relatief lange duur van de behandelrelatie of de gebrekkige administratie van beklaagde, al dringt het College er bij beklaagde op aan kritischer te letten op de noodzaak een behandelrelatie in stand te houden en zijn administratie beter bij te houden. Klacht ongegrond verklaard.      

Datum uitspraak: 25 augustus 2020

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C , fysiotherapeut,

werkzaam te B,

beklaagde.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het klaagschrift met bijlagen van 19 januari 2020, ontvangen op 22 januari 2020;

-          het verweerschrift met bijlagen van 10 maart 2020;

-          de repliek met bijlagen van 5 juni 2020 en van 10 juni 2020;

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3                    De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 14 juli 2020. De partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klaagster heeft een pleitnotitie overgelegd.

2.                  De feiten

2.1              Klaagster en beklaagde hadden in de periode 2009-2017 een behandelingsovereenkomst. Zij waren deze relatie aangegaan vanwege de chronische rug/bekken klachten van klaagster na een val van een kameel. Klaagster stelt dat er naast een behandelrelatie in de periode 2011-2017 sprake was van een seksuele relatie tussen haar en beklaagde.

2.2              Beklaagde heeft de behandelrelatie in 2017 beëindigd. Hij heeft klaagster toen verwezen naar een psychosomatisch fysiotherapeut, omdat dit gelet op de aard van de pijnklachten van klaagster meer was aangewezen dan de hulp die hij, als manueel fysiotherapeut, klaagster kon bieden.

2.3              Na de beëindiging van de behandelingsovereenkomst heeft klaagster beklaagde en zijn echtgenote gedurende langere tijd gestalkt. Klaagster wilde met beklaagde praten en klaagster heeft tegen de echtgenote van beklaagde verteld dat zij en beklaagde een seksuele relatie hadden gehad. Beklaagde heeft klaagster daarop eenmaal thuis bezocht, maar het aldaar gevoerde gesprek resulteerde er niet in dat klaagster beklaagde niet meer stalkte. Klaagster heeft vanwege haar stalken een contactverbod opgelegd gekregen, een verbod dat op 18 juli 2019 per aangetekende brief door de politie aan klaagster is toegezonden.

2.4              Klaagster heeft tegen beklaagde in de periode 2018-2019 diverse klachten ingediend, of getracht in te dienen, waaronder klachten bij de klachtencommissie van de zorgaanbieder waarbij beklaagde werkzaam is, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), de zorgverzekeraar D, de politie en het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF). Alle klachten zijn, na het plegen van hoor en wederhoor of nader onderzoek, wegens gebrek aan bewijs afgewezen.

2.5       Klaagster erkent dat zij beklaagde heeft gestalkt. Ter zitting geeft zij aan dat dit verkeerd was.

3.                  De klacht

Klaagster verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij haar jarenlang seksueel heeft misbruikt. Dit gebeurde volgens klaagster naast een behandelrelatie. Het seksueel misbruik zou, met instemming van klaagster, hebben plaatsgevonden in de behandelkamer. Volgens klaagster had beklaagde zich van dit grensoverschrijdende gedrag moeten onthouden. Zij meent daarom dat beklaagde niet langer als fysiotherapeut werkzaam mag zijn en dat zijn registratie in het BIG-register moet worden doorgehaald.

Klaagster heeft aan haar klacht dezelfde standpunten ten grondslag gelegd als aan haar eerdere klachten tegen beklaagde. De verklaring die klaagster ter zitting heeft afgelegd bevat geen nieuwe elementen.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde ontkent met klem dat tussen hem en klaagster op enig moment sprake is geweest van een seksuele relatie. Klaagster erkent dat de behandelrelatie tussen hem en klaagster relatief lang heeft geduurd. Hij verklaart deze duur door de aard van de klachten van klaagster en doordat klaagster niet bereid was naar een andere fysiotherapeut dan wel psycholoog te gaan. Beklaagde erkent eveneens dat zijn dossiervoering niet optimaal is geweest.

In reactie op het verwijt van klaagster dat beklaagde seksverslaafd is, hetgeen hij stellig ontkent, meldt beklaagde dat hij nooit eerder een klacht wegens grensoverschrijdend gedrag heeft gehad.

5.                  De beoordeling

5.1              Het College stelt voorop dat het aangaan van een seksuele relatie met een patiënt in strijd is met de voor een fysiotherapeut geldende professionele normen en de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening in ernstige mate overschrijdt.

5.2              Partijen verschillen echter nadrukkelijk van mening over de vraag of er tussen klaagster en beklaagde in de periode 2011-2017 sprake is geweest van een seksuele relatie. Het College moet vaststellen dat klaagster geen bewijs ten grondslag heeft gelegd aan de eerder door haar tegen beklaagde ingediende klachten en ook niet aan deze klacht. De door klaagster overgelegde verklaringen berusten uitsluitend op de mededelingen van klaagster zelf. Wegens gebrek aan enige vorm van bewijs, kan het College daarom het bestaan van een seksuele relatie op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting niet vaststellen. De lezingen van klaagster en beklaagde blijven op dit punt uiteenlopen. De klacht kan daarom niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet op de omstandigheid dat aan het woord van klaagster minder geloof dient te worden gehecht dan aan het woord van de beklaagde, maar op de omstandigheid dat voor een oordeel dat bepaalde gedragingen van een fysiotherapeut hem tuchtrechtelijk worden verweten, eerst moet worden vastgesteld dat de feitelijke grondslag voor dat oordeel aanwezig is, dat wil zeggen dat aannemelijk is geworden dat feitelijk sprake is van zodanige gedragingen. Dat is hier niet het geval. Dit vermoeden ontstaat evenmin uit de relatief lange duur van de behandelrelatie of de gebrekkige administratie van beklaagde, al dringt het College er bij beklaagde op aan kritischer te letten op de noodzaak een behandelrelatie in stand te houden en zijn administratie beter bij te houden.

5.3              De conclusie is dat beklaagde niet kan worden verweten dat hij heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ten opzichte van beklaagde behoorde te betrachten.

5.4              De klacht zal ongegrond worden verklaard.

6.         De beslissing

Het College:

-           verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door E.J. Daalder, voorzitter, A.C. Hendriks, lid-jurist, J.E. Geensen, W.M. Mooij en R. Valk, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R. van der Vaart, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2020.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.