ECLI:NL:TGZRGRO:2020:6 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen T2019/05

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2020:6
Datum uitspraak: 03-03-2020
Datum publicatie: 03-03-2020
Zaaknummer(s): T2019/05
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een tandarts. Klager verwijt verweerster dat bij hem tandvleesproblemen zijn ontstaan omdat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld bij het plaatsen van facings in 2016. Klager heeft zijn klachten niet geobjectiveerd. De door klager overgelegde second-opinion voldoet niet aan de eisen. Ongegrond wegens onvoldoende onderbouwing.

Rep.nr. T2019/05

3 maart 2020

Def. 023

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Beslissing op de klacht van:  

A,

klager,

wonende te B,

tegen

C ,

werkzaam als tandarts te D,

verweerster,

BIG-reg.nr: -,

gemachtigde: mr. J.A. Wissmann 

1. Verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift met bijlagen van 9 augustus 2019, ingekomen op 12 augustus 2019 in Zwolle en 8 oktober 2019 in Groningen;

- het ongedateerde verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 1 oktober 2019 in Zwolle en 8 oktober 2019 in Groningen;

- het medisch dossier;

- het proces-verbaal van het op 15 november 2019 gehouden mondeling vooronderzoek onder leiding van  B.J.K. Boter, plaatsvervangend-secretaris van het college;

- foto’s van het gebit van klager (van 2016 en 2019) door verweerster – met toestemming van klager – overgelegd tijdens de behandeling ter zitting.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 21 januari 2020. Partijen zijn verschenen. Verweerster werd vergezeld door haar gemachtigde.  

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

2.1

Op 31 oktober 2016 heeft verweerster bij klager tien porseleinen facings op elementen in zijn bovenkaak geplaatst. In dat verband heeft verweerster de elementen waarop de facings werden geplaatst eerst geprepareerd. Dit betekent dat de elementen worden afgeslepen om de facings goed aan te laten sluiten. Na plaatsing van de facings ontstond bij klager een ontstekingsreactie, door verweerster geduid als irritatie ‘mogelijk samenhangend met de wijze van schoonmaken van het gebit’. Het tandvlees van klager bloedde en klager had hier last van. Ook was sprake van twee verkleurde en twee gebroken facings.

2.2

Klager heeft hierover meermaals geklaagd bij verweerster en een second opinion gevraagd bij tandarts E. De heer E schrijft in een e-mail aan klager dat het tandvlees is geïrriteerd doordat de facings ‘vrij diep’ onder het tandvlees zijn geplaatst. De heer E suggereert dat er ver onder het tandvlees is geboord; hij zou eventueel het bot en tandvlees ‘wat’ kunnen corrigeren. Tevens heeft de heer E een begroting meegezonden voor het plaatsen van tien nieuwe facings. De e-mail is ongedateerd en een  elektronische handtekening of afzender ontbreekt.

2.3

Vanwege de – aanhoudende – onvrede van klager over het resultaat van zijn behandeling door verweerster heeft klager eind 2018 een klachtentraject gestart bij de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Tandheelkunde (KNMT). Er hebben twee bemiddelingsgesprekken tussen klager en verweerster plaatsgevonden waarna werd afgesproken dat verweerster de verkleurde en afgebroken facings bij klager zou vervangen. Omdat dit geen oplossing bood voor de problemen aan zijn tandvlees – en afweek van de oplossing van de heer E – is klager hiermee niet akkoord gegaan.

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt. Klager verwijt verweerster dat zij de plaatsing van de facings onzorgvuldig heeft uitgevoerd. Als gevolg daarvan zijn bij hem blijvende tandvleesproblemen ontstaan. Klager vreest voor het verlies van zijn tanden.

4. Het verweer

Verweerster stelt dat zij zorgvuldig heeft gehandeld bij het plaatsen van de facings bij klager en meent dan ook dat de klacht van klager ongegrond moet worden verklaard. Verweerster heeft niet dieper dan 1 millimeter onder het tandvlees geprepareerd; het is dus niet aannemelijk dat de tandvleesproblemen van klager hierop zijn terug te voeren. Daarnaast merkt verweerster op dat klager in 2015 – derhalve ruim vóór de plaatsing van de facings – ook al problemen had van bloedend tandvlees en dat de ontstekingsreactie bij klager zich niet beperkt tot de bovenkaak (waar de facings zijn geplaatst). Verweerster vermoedt dat de problemen van klager het gevolg zijn van extreem poetsen en flossen; reden waarom zij klager een aantal maal poetsinstructies heeft gegeven. Tot slot merkt verweerster op dat de klachten van klager subjectief zijn. Ter objectivering heeft verweerster het college gewezen op de Dutch Periodontal Screening Index (DPSI)-score van klager waaruit volgt dat het tandvlees van klager in 2015 in drie sextanten boven en onder fors ontstoken was (3-), maar dat in 2017 en 2018 – derhalve na de behandeling – op één sextant na slechts nog van een milde ontsteking sprake was. De DPSI-score geeft de conditie van het tandvlees weer door een cijfer tussen 0 en 4 per sextant (zes in totaal) van het gebit. Bij een score van 3 of hoger kan een verwijzing naar de parodontoloog plaatsvinden. Tot een score van 2 gaat het om een lichte ontsteking en kan de tandarts zelf behandelen.

De foto’s, die de huidige situatie tonen, laten evenmin extreme ontstekingen zien, aldus verweerster. Verweerster concludeert dan ook dat haar, voor wat betreft het plaatsen van de facings en de tandvleesontstekingen nadien, geen verwijt kan worden gemaakt. Voor wat betreft de verkleurde en gebroken facings geldt dat verweerster zich dit heeft aangetrokken en deze voor klager wil vervangen.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet omgaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. In het tuchtrecht is persoonlijke verwijtbaarheid uitgangspunt.

5.2

Voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of een bepaald nalaten verwijtbaar is, zal door het college vastgesteld moeten worden of er voldoende (feitelijke) grondslag voor dat oordeel bestaat. Onderzocht moet derhalve worden of klager genoegzaam heeft onderbouwd dat door verweerster onzorgvuldig is gehandeld bij het plaatsen van de facings, waardoor bij klager tandvlees problemen zijn ontstaan. Het college heeft in dat verband een brief van tandarts de heer E gezien, waarin de heer E verklaart dat de problemen aan het tandvlees van klager het gevolg zijn van het feit dat de facings (te) diep onder het tandvlees zijn geplaatst. Enige andere onderbouwing van het door klager gestelde onzorgvuldig handelen door verweerster, is door hem niet gegeven. Een (feitelijke) onderbouwing van de ernst en aard van de tandvleesklachten ontbreekt eveneens.

5.3

Het college is van mening dat klager hiermee onvoldoende heeft aangevoerd om tot het oordeel te kunnen komen dat verweerster onzorgvuldig jegens klager heeft gehandeld. Bij haar beoordeling heeft het college als uitgangspunt genomen de door verweerster getoonde DPSI-score en de gebitsfoto’s van klager. De DPSI van klager laat zien dat de tandvleesproblemen bij klager al speelden voor plaatsing van de facings en ook ernstig waren. In 2015 was (maar liefst) in drie sextanten van het gebit sprake van een score van 3-, hetgeen duidt op ernstige en voortschrijdende tandvleesontsteking tot op het kaakbot (parodontitis). Voor wat betreft de periode na plaatsing van de facings volgt uit klagers DPSI-score dat enkel nog sprake is van milde tandvleesproblemen. Er is in 2017 en 2018 een lichte onsteking van het tandvlees zowel in de boven als onder sextanten van het gebit. Slechts één sexant in de onderkaak – waar door verweerster géén facings zijn geplaatst – toont parodontitis (score 3-). De foto’s van de huidige toestand van het gebit van klager bevestigen dit beeld. Boven en onder zijn enkele milde ontstekingen te zien en van grote pocketsondes – de ruimte tussen tandvlees en tand – is geen sprake. De foto’s laten geen extreme of zorgelijke situatie zien.

5.4

Met het voorgaande is vast komen te staan dat bij klager sinds de plaatsing van de facings niet is gebleken van (ernstige) tandvleesklachten, dat van tandvleesproblemen al sprake was vóór plaatsing van de facings en voorts dat de klachten van klager zich ook in de onderkaak manifesteren. Het college is dan ook van oordeel dat klager niet gevolgd kan worden in zijn stelling dat de (door klager gestelde) problemen aan zijn tandvlees zijn veroorzaakt door een onzorgvuldige plaatsing van de facings door verweerster. De in dit verband door klager nog overgelegde second opinion van de heer E maakt dit niet anders. Het college heeft hiertoe overwogen dat de second opinion niet aan de daaraan gestelde vereisten voldoet en hierdoor niet kan overtuigen. Nog naast het feit dat datum en handtekening ontbreken, geldt dat de conclusies en aannames van de heer E zonder melding van een onderzoeksmethode of enige andere onderbouwing, niet verifierbaar of objectiveerbaar zijn. De second opinion is hierdoor voor het college niet bruikbaar. Hieraan voegt het college nog toe dat de meegezonden begroting voor het herplaatsen van tien nieuwe facings de geloofwaardigheid van de second opinion geen goed doet.

6. Slotsom

Nu klager zijn stelling dat bij hem tandvleesproblemen zijn ontstaan omdat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld bij het plaatsen van de facings – zowel juridisch als feitelijk - onvoldoende heeft onderbouwd, zal het college de klacht van klager ongegrond verklaren.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door:

W.P. Claus, voorzitter,

D.M.S. Gribling, lid-jurist,

P. Mouw, lid-tandarts,

J.W. Prakken, lid-tandarts,

P. de Haan, lid-tandarts,

bijgestaan L.C. Commandeur, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2020 door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van B.J.K. Boter, secretaris.

De secretaris:                                                                         De voorzitter:                                    

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.        Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

b.       Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

c.        Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

d.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.