ECLI:NL:TGZRGRO:2020:18 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen GP2020/07

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2020:18
Datum uitspraak: 24-11-2020
Datum publicatie: 24-11-2020
Zaaknummer(s): GP2020/07
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt beklaagde dat zij haar hoedanigheid van gezondheidszorgpsycholoog niet aan haar kenbaar heeft gemaakt, dat zij zonder toestemming van klaagster haar medisch dossier heeft ingezien, notities over haar persoonskenmerken heeft opgesteld en deze met anderen heeft gedeeld en dat zij overleg met derden over haar situatie heeft gevoerd. Klacht gegrond, berisping.

Rep.nr. GP2020/07

24 november 2020

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Beslissing op de klacht van:  

A,

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: I,

tegen

C ,

werkende als gezondheidszorgpsycholoog te D,

beklaagde,

gemachtigde: mr. K. Croezen.

1. Verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift van 22 mei 2020 met bijlagen, ingekomen op 25 mei 2020;

- het verweerschrift van 10 augustus 2020 met bijlagen, ingekomen op 12 augustus 2020;

- het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek gehouden op 18 augustus 2020 en de bijbehorende spreekaantekeningen van de zijde van klaagster; 

- de dupliek van 24 september 2020 met bijlage, ontvangen op 25 september 2020.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 13 oktober 2020. Partijen zijn verschenen , vergezeld door hun gemachtigden.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

2.1

E heeft in 2011 het woon-/zorginitiatief ‘F (hierna: F) in G opgericht, een kleinschalige logeer-, dagbestedings- en vakantieopvang voor jongeren met gedragsproblematiek. Later zijn de zorgactiviteiten uitgebreid. Klaagster heeft in de periode van februari 2012 tot in juli 2014 op F verbleven.

2.2

Beklaagde is gezondheidszorgpsycholoog en heeft in die hoedanigheid een eigen onderneming H, zijnde een adviesbureau voor organisatieverbetering. Haar werkzaamheden bij H bestaan onder andere uit individuele coaching, teamcoaching, intervisie en diverse trainingen.

2.3

In mei 2013 is beklaagde ingehuurd door een bij F betrokken toezichthoudende commissie omdat er zorg was over de professionaliteit bij F. Op 23 mei 2013 heeft beklaagde een conceptadviesplan ter professionalisering van de instelling opgesteld. Zij heeft daarin beschreven dat de hoogste prioriteit was: het vormen van ‘een adequate beeldvorming van twee bewoonsters’, doelend op klaagster en haar echtgenote, met daaraan toegevoegd ‘hoe je ze het best kunt benaderen/grenzen kunt stellen/kunt uitnodigen (beelden-kenmerken-routes)’. Voorts werd haar om ‘inhoudelijke en organisatorische supervisie van E’ gevraagd om te ‘bezien wat er in de organisatie nodig is aan begeleiding en of het mogelijk is daar iemand voor in te huren’.

2.4

Beklaagde heeft F in het kader van haar adviesopdracht driemaal bezocht. Zij heeft zich daarbij aan de bewoners van F gepresenteerd als ondersteuner van E. Beklaagde heeft vanuit haar opdracht meerdere schriftelijke stukken opgesteld. Deze waren gebaseerd op haar algemene beeldvorming, haar bevindingen op basis van documenten die zij had ingezien betreffende de drie bewoners, gesprekken met E, een gesprek waarbij ook een medebewoner (broer van E) aanwezig was en haar observaties tijdens het rondlopen en mee-eten op F.

2.5

In augustus 2014 eindigde de adviesopdracht van beklaagde doordat E beklaagde ervan op de hoogte bracht dat zij de instelling niet verder wilde ontwikkelen en dat zij wilde verhuizen.

3. De klacht

Klaagster verwijt beklaagde dat zij:

1.      niet kenbaar heeft gemaakt dat zij bij het uitvoeren van haar adviesopdracht in haar hoedanigheid van gezondheidszorgpsycholoog optrad;

2.      zonder toestemming van klaagster en zonder onderzoek naar of overleg met klaagster in haar hoedanigheid als gezondheidszorgpsycholoog (medische) notities over haar persoonskenmerken heeft opgesteld;

3.      zonder toestemming van klaagster haar medisch dossier heeft ingezien;

4.      zonder toestemming van klaagster overleg met derden over haar situatie heeft gevoerd;

5.      klaagster onheus en niet integer heeft bejegend door de notities op te stellen en daarin onjuiste informatie te vermelden.

Klaagster heeft veel schade geleden doordat die rapporten zijn gebruikt in een gerechtelijke procedure tegen de zorgboerderij; zij is er fysiek en geestelijk ziek van geworden.

4. Het verweer

Klaagster is niet ontvankelijk in haar klacht omdat haar belang niet rechtstreeks is terug te voeren op een handeling op het gebied van de individuele gezondheidszorg, maar op een afgeleid belang, zijnde haar belang in een andere procedure tegen E. Daarom wordt klaagster niet rechtstreeks in haar belang getroffen door de werkzaamheden die beklaagde voor E heeft verricht en de stukken die in dat kader zijn opgesteld. Ter zitting heeft beklaagde erkend dat zij bij de adviesopdracht als gezondheidszorgpsycholoog heeft gewerkt en niet alleen als adviseur optrad.

Beklaagde is als adviseur bij de zorginstelling waar klaagster destijds verbleef betrokken geraakt. Haar opdracht was E, de oprichtster en enige werkneemster van de instelling, te helpen met het professionaliseren van de instelling. De notities waar de klacht over gaat heeft beklaagde als adviseur voor de opdrachtgever gemaakt en niet in haar hoedanigheid van gezondheidszorgpsycholoog. Het waren slechts ‘kladjes’ van haar aantekeningen tijdens haar adviesgesprekken met E en bedoeld als service naar haar zodat zij zich goed op de intervisie kon concentreren. De notities hadden vernietigd moeten worden en nooit in een andere context gebruikt mogen worden dan waarin ze zijn gemaakt. De inhoud van de notities is grotendeels gebaseerd op documenten die beklaagde vanuit de instelling ter beschikking waren gesteld en hetgeen E haar had verteld. Beklaagde ging ervan uit dat E van klaagster en de andere bewoners toestemming had om die informatie met beklaagde te delen en te bespreken. Beklaagde is bereid te verklaren dat de notities geen officiële rapportages zijn en welke passages daarin haar eigen oordeel zijn.

5. Beoordeling van de klacht

5.1 Ontvankelijkheid

Namens beklaagde is een ontvankelijkheidsverweer gevoerd. Het college merkt op dat beklaagde op grond van artikel 47, eerste lid, onder b, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg tuchtrechtelijk kan worden aangesproken op handelen of nalaten dat in strijd is met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt (tweede tuchtnorm). Hieruit volgt dat ook gedragingen in de privésfeer onder het tuchtrecht kunnen vallen indien tussen die privégedraging en de beroepsuitoefening voldoende verband bestaat en zij in het licht van de beroepsuitoefening ongeoorloofd worden geacht. De klacht heeft betrekking op de inhoud van de rapporten/notities die beklaagde heeft opgesteld in het kader van de adviesopdracht van F aan haar. Beklaagde heeft ter zitting erkend dat zij deze documenten in haar hoedanigheid als gezondheidszorgpsycholoog heeft opgesteld.

Klaagster is ontvankelijk in haar klacht.

5.2 Inhoudelijke beoordeling

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.3

In afwijking van het verweer heeft beklaagde ter terechtzitting erkend dat:

-          de gang van zaken rondom de adviesopdracht heel vreemd is geweest;

-          dat zij bij de adviesopdracht als gezondheidszorgpsycholoog heeft gewerkt en niet alleen als adviseur optrad;

-          haar notities onzorgvuldig waren, zowel qua inhoud als qua vorm en taalgebruik;

-          dat zij op basis van de kennis uit het medisch dossier conclusies heeft getrokken die zij niet had mogen trekken, en al helemaal niet met haar ‘adviespet’ op;

-          dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan een ongebruikelijke en te vlotte beeldvorming over mensen;

-          dat zij de notities voor haar zelf had moeten houden;

-          dat zij de beroepscode van gezondheidszorgpsychologen destijds niet helder voor ogen had.

In aanvulling op het verweer heeft beklaagde ter terechtzitting verklaard dat het feit dat zij geen toestemming aan klaagster zelf heeft gevraagd voor het inzien van haar medisch dossier onzorgvuldig is geweest.

5.4

Het college beoordeelt de klachtonderdelen tezamen. O p basis van het dossier en mede gezien haar verklaring ter terechtzitting, constateert het college dat beklaagde de adviesopdracht heeft verkregen (mede) vanwege haar hoedanigheid als gezondheidszorgpsycholoog waardoor vermenging van haar hoedanigheid van adviseur en gezondheidszorgpsycholoog onvermijdelijk was. Dat zij gezondheidszorgpsycholoog was, heeft beklaagde vooraf ten onrechte niet aan klaagster kenbaar gemaakt. Uit de wijze waarop beklaagde haar opdracht voor F heeft geformuleerd en hoe zij daarmee is omgegaan, blijkt dat aan haar – naast organisatieadvies (over mogelijke inhuur van activiteitenbegeleiders en gebruik van de ruimtes) – ook gevraagd is hoe het beste kon worden omgegaan met twee van de bewoners, zijnde klaagster en haar echtgenote. Beklaagde heeft klaagster en haar echtgenote vervolgens geobserveerd en onderzoek naar hen gedaan, zonder dat zij daarvan op de hoogte waren. Voorts heeft zij – zonder verkregen toestemming van klaagster – inzage gehad in documenten die als dossier van klaagster zijn op te vatten (waaronder medische stukken) en heeft zij informatie uit het dossier, bijvoorbeeld over persoonskenmerken van klaagster, in haar notities overgenomen. Tevens heeft beklaagde uitspraken over klaagster gedaan, ook in bijzijn van derden. Zo zijn tijdens een gesprek waarbij een medebewoner (tevens de broer van E) aanwezig was vertrouwelijke gegevens over klaagster ter sprake gekomen, zonder dat klaagster daarvan op de hoogte was en zonder dat zij daar toestemming voor had gegeven. De schriftelijke stukken die beklaagde heeft opgesteld zijn deels tot stand gekomen op basis van hetgeen E haar had verteld en deels op basis van wat zij zelf in het dossier had aangetroffen, aangevuld met haar eigen waarneming en interpretatie. Gebleken is dat beklaagde zich met haar handelwijze geen rekenschap heeft gegeven van de ingrijpende indirecte effecten van haar beroepsmatig handelen. Voorts stelt het college vast dat o p de door beklaagde opgestelde documenten datum, tijd en bronvermelding ontbreken, op geen enkele wijze is opgenomen dat de inhoud van vertrouwelijke aard is en dat de documenten door beklaagde niet zijn ondertekend. Ook volgt uit de documenten niet dat de inhoud uitsluitend betrekking heeft op de geformuleerde doel- of vraagstelling en derhalve niet voor andere doeleinden kan worden gebruikt. Het college concludeert dat beklaagde hierdoor geen maatregelen heeft getroffen om onbedoeld gebruik of misbruik van de documenten te voorkomen. Vervolgens heeft beklaagde – zelfs zonder enig voorbehoud – haar rapportage/aantekeningen/notities aan E ter beschikking gesteld. Daardoor kon E misbruik van de notities maken door deze te gebruiken voor een ander doel (een rechtszaak) dan waarvoor ze waren opgesteld. Dat beklaagde heeft verklaard dat zij dit vooraf niet had kunnen weten, doet hier niet aan af. Beklaagde heeft immers met haar handelswijze de kans in het leven geroepen dat met haar documenten andere doelen gediend zouden worden.

5.5

Met haar bovenstaande handelwijze heeft beklaagde drie van de vier basisprincipes van de Beroepscode voor psychologen van het Nederlands Instituut van Psychologen (2007) overschreden, te weten verantwoordelijkheid, integriteit en respect, die alle in de code nader worden uitgewerkt.

Met verantwoordelijkheid wordt hier bedoeld: “ Psychologen onderkennen hun professionele en wetenschappelijke verantwoordelijkheid ten opzichte van de betrokkenen, hun omgeving en de maatschappij. Psychologen zijn verantwoordelijk voor hun beroepsmatig handelen. Voor zover dat in hun vermogen ligt zorgen zij ervoor dat hun diensten en de resultaten van hun handelen niet worden misbruikt.

Met integriteit wordt hier bedoeld: “Psychologen streven naar integriteit in de wetenschapsbeoefening, het onderwijs en de toepassing van de psychologie. In hun handelen betonen psychologen eerlijkheid, gelijkwaardige behandeling en openheid tegenover betrokkenen. Zij scheppen tegenover alle betrokkenen duidelijkheid over de rollen die zij vervullen en handelen in overeenstemming daarmee.”

Met respect wordt hier bedoeld: “Psychologen tonen respect voor de fundamentele rechten en waardigheid van betrokkenen. Zij respecteren het recht van betrokkenen op privacy en vertrouwelijkheid. Zij respecteren en bevorderen diens zelfbeschikking en autonomie, voor zover dat te verenigen is met de andere professionele verplichtingen van de psychologen en met de wet.

Beklaagde heeft niet gehandeld zoals een redelijk beroepsbeoefenaar betaamt.

De klacht is in alle onderdelen gegrond. 

6. Motivering van de maatregel

6.1

Het college is van oordeel dat beklaagde ernstig is tekortgeschoten in basale handelingen als gezondheidszorgpsycholoog en dat zij daarmee laakbaar heeft gehandeld. Het college concludeert dat beklaagde door zo te handelen klaagster ernstig heeft beschadigd. Tijdens de terechtzitting heeft beklaagde alle verwijten van klaagster erkend en verklaard dat zij in de toekomst niet meer op dezelfde manier zal handelen. Echter bij doorvragen door het college gaf beklaagde geen enkel blijk van inzicht in eigen handelen. Hierdoor heeft het college niet de overtuiging gekregen dat beklaagde daadwerkelijk de laakbaarheid van haar handelen inziet. Een maatregel is dan ook geëigend. Gezien de omstandigheid dat beklaagde geen tuchtrechtelijk verleden heeft, volstaat het college met het opleggen van de maatregel van een berisping.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

- verklaart de klacht gegrond en legt de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door:

J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter,

D.M.S. Gribling, lid-jurist,

G.F.E.C. van Linden van den Heuvell, lid-beroepsgenoot,

TH.A.M. Deenen, lid-beroepsgenoot,

G.G.A. Schuitemaker, lid-beroepsgenoot ,

bijgestaan door Y.M.C. Bouman, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2020 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

De secretaris:                                                                         De voorzitter:                                    

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.        Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

b.       Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

c.        Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

d.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.