ECLI:NL:TGZRGRO:2020:1 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2019/71

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2020:1
Datum uitspraak: 03-03-2020
Datum publicatie: 03-03-2020
Zaaknummer(s): G2019/71
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt verweerder dat hij langdurig bagatelliserend en niet adequaat op haar klachten heeft gereageerd, met als gevolg dat pas in een laat stadium bij haar non-Hodgkinlymfoom (een vorm van lymfeklierkanker) is ontdekt. Voorts verwijt klaagster verweerder dat hij te weinig aandacht voor haar heeft gehad en dat hij niet meer van zich heeft laten horen jegens haar na het stellen van de diagnose. Onzorgvuldige dossiervoering. Klacht deels gegrond, deels ongegrond, waarschuwing.

Rep.nr. G2019/71

3 maart 2020

Def. 025

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Beslissing op de klacht van:  

A,

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: mr. M. Veldhuysen,

tegen

C ,

werkende als huisarts te B,

verweerder,

BIG reg.nr: -,

gemachtigde: mr. L. Beij.

1. Verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift van 29 augustus 2019, ingekomen op 3 september 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle en doorgestuurd aan het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, aldaar ontvangen op 8 oktober 2019;

- het verweerschrift van 4 november 2019 met bijlagen, ingekomen op 6 november 2019;

- het medisch dossier;

- het proces-verbaal van het op 9 december 2019 gehouden mondeling vooronderzoek onder leiding van J. Wiersma-Veenhoven, plaatsvervangend secretaris van het college en de daarbij overgelegde aantekeningen van de zijde van klaagster;

- de dupliek van 17 december 2019.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 21 januari 2020. Partijen zijn verschenen vergezeld door hun gemachtigden.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

2.1

Klaagster is sedert 2009 patiënt in de huisartsenpraktijk van verweerder en zijn collega en is sindsdien ook door waarnemers op het spreekuur gezien. Verweerder heeft klaagster op 15 mei 2009 voor de eerste maal gezien. Klaagster is daarna frequent met uiteenlopende klachten bij verweerder, zijn collega of waarnemer(s) op het spreekuur geweest.

2.2

Vanaf 2012 heeft klaagster zich meermalen tot verweerder gewend in verband met onder meer misselijkheid, een zwelling in de keel, vermoeidheid, pijnklachten op de borst en bij het middenrif en oogklachten.

2.3

Op 27 juni 2014 noteert verweerder in het medisch dossier (overgenomen inclusief spellingsfouten):

S Een gezwel bij het sleutelbeen si 3 wk. Toename van klachten. Graag beoordeling. Pt wil bij jou, lamledig. 6 kg afgevallen zonder inspanning daarvoor, klam, zweterig bij weinig inspanning

O rechts in hals wat vasdter aanvoelende klier, niet pijnlijk, overig aan de hals gb

E moeheid

P oriënterend lab ivm afvallen”.

2.4

Op 9 juli 2014 noteert verweerder in het medisch dossier:

“S vervolg gezwel in hals, blijft veel last houden

O duidelijker zichtbare zwelling, palpabel, voorster halsdriehoek, top thorax

E vergrote lymfklier

P overleg interne/pathologie of punctie nu nodig is”.

2.5

Op 18 juli 2014 is een punctie verricht waaruit bleek dat de lymfeklier werd beoordeeld als sterk verdacht voor de aanwezigheid van een B-cel non Hodgkin lymfoom. Op 6 augustus 2014 is deze diagnose door een biopsie bevestigd: folliculair lymfoom, graad 1, stadium 4a.

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Klaagster verwijt verweerder dat hij niet heeft gehandeld zoals van een bekwaam arts mag worden verwacht, met als gevolg een te late diagnose, waardoor haar ziekte (non-Hodgkinlymfoom) niet-tijdig is behandeld en heeft kunnen uitgroeien tot stadium 4.

Meer specifiek verwijt klaagster verweerder:

1.      dat hij nalatig is geweest;

2.      dat hij klaagster niet serieus heeft genomen;

3.      dat hij na de diagnose niets meer van zich heeft laten horen;

4.      onzorgvuldige en onvolledige dossiervoering: het in het dossier vermelden van een foute diagnose en het niet vermelden van de toenemende klachten.

4. Het verweer

Verweerder herkent zich niet in de door klaagster beschreven gang van zaken. De perceptie van klaagster bij het verloop van de spreekuurcontacten en de gang van zaken op de praktijk komt niet overeen met die van verweerder en de inhoud van het medisch dossier. Verweerder heeft klaagster regelmatig op het spreekuur gezien (hoewel hij haar ook een jaar lang niet heeft gezien), heeft haar klachten steeds serieus genomen, heeft een zorgvuldige anamnese afgenomen, toereikend onderzoek gedaan en gerechtvaardigde conclusies getrokken. Verder heeft hij haar steeds uitleg gegeven en in samenspraak met haar het behandelbeleid vastgesteld. Klaagster kwam ook bij zijn collega’s op het spreekuur. Klaagster heeft al jaren regelmatig last van hoesten en kortademigheid en die klachten heeft zij door de jaren heen naar voren gebracht. Soms paste dat bij het seizoen, meestal gingen deze klachten over en in verschillende perioden heeft zij die klachten niet bij verweerder of zijn collega’s geuit. De klachten van koude rillingen, nachtzweten, jeuk en gewichtsverlies staan niet in de lijst met klachten die klaagster aan verweerder ter beschikking heeft gesteld. De klachten zweten, gewichtsverlies en een opgezette lymfeklier in de hals dateren van eind juni 2014. Verweerder weet niet waarom hij niet gealarmeerd werd door de zwelling. Voor het missen van de diagnose heeft hij klaagster zijn excuses aangeboden. Niet is bewezen dat de door klaagster als bewijsstuk ingediende foto’s voorafgaand aan het consult op 27 juni 2014 zijn gemaakt; de veranderingen kunnen ook een gevolg zijn van haar aanvankelijke gewichtstoename of het ouder worden. Verweerder meende dat klaagster na de diagnose geen actieve rol van hem wenste, maar alleen observatie.

5. Beoordeling van de klacht

5.1      

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2 Eerste en tweede klachtonderdeel

Gelet op de samenhang lenen deze klachtonderdelen zich voor gezamelijke behandeling. Het college is van oordeel dat er tot oktober 2012 geen klinische relatie kan worden gelegd tussen de klachten waarmee klaagster zich bij verweerder presenteerde en de uiteindelijke diagnose. Er waren geen symptomen die een verdenking op een B-cel non-Hodgkinlymfoom rechtvaardigden of die zodanig van aard waren dat verweerder daar nader onderzoek naar had behoren te doen. Voor de periode van 2012 tot 27 juni 2014 geldt dat klaagster verweerder in verband met een veelheid aan uiteenlopende en in het algemeen vaak voorkomende klachten consulteerde waarbij de symptomen niet in de richting van de uiteindelijke diagnose wezen. Van een redelijk bekwaam huisarts hoefde niet te worden verlangd dat hij naar aanleiding van de klachten nader onderzoek in die richting had gedaan. Zelfs indien klaagster ook toen al leed aan een non Hodgkinlymfoom, had verweerder die diagnose op dat moment niet op een huisartsgeneeskundige manier kunnen aantonen. Dit oordeel wordt versterkt door het feit dat klaagster in die periode ook gedurende vijf dagen in het ziekenhuis opgenomen is geweest, waarbij diverse specialisten meerdere onderzoeken hebben uitgevoerd. Uit die onderzoeken is destijds niet gebleken dat klaagster leed aan een non-Hodgkinlymfoom, terwijl niet uitgesloten kan worden dat dat toen al het geval was. Tot 27 juni 2014 had verweerder hierop dan ook niet bedacht hoeven te zijn.

Op het consult op 27 juni 2014 was er sprake van een gewijzigde situatie en presenteerde klaagster zich met zulke duidelijke alarmsymptomen, zoals een gezwollen pijnloze klier in combinatie met afvallen en nachtzweten, dat daar direct een vervolgactie op had moeten volgen. Verweerder had meer onderzoek moeten doen (zoals bijvoorbeeld het gehele kliersysteem nakijken), dan wel klaagster moeten doorverwijzen. Verweerder had – bij niet doorverwijzing – ten minste een vangnet moeten creëren zodat klaagster bij aanhoudende of verergerende klachten retour zou komen of hij had een vervolgafspraak moeten initiëren. Verweerder heeft toen slechts laboratoriumonderzoek op de vermoeidheidsklacht laten uitvoeren. Toen dit onderzoek geen verklaring gaf voor de geuite klachten heeft hij nagelaten een vervolgonderzoek te initieren. Het college is van oordeel dat hier geen sprake is van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.

De eerste twee klachtonderdelen zijn derhalve gegrond.

5.2       Derde klachtonderdeel

Hoewel het college begrip heeft voor het verwijt van klaagster dat verweerder in het geheel geen contact meer met haar heeft opgenomen nadat zij bij de specialisten in het ziekenhuis onder behandeling is gekomen, acht het college dit op zichzelf onvoldoende zwaar voor een tuchtrechtelijk verwijt. Hierbij is in aanmerking genomen dat klaagster in eerste instantie zelf ook had aangegeven vooralsnog geen behoefte te hebben aan contact met verweerder tijdens een persoonlijk gesprek met de verweerder.

Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.3       Vierde klachtonderdeel

Wat betreft het verwijt dat klaagster klachten heeft geuit die in het medisch dossier ontbreken, merkt het college op dat onvoldoende aannemelijk is dat wat in het patiëntdossier staat vermeld een onjuiste weergave is van de klachten waarmee klaagster zich bij verweerder presenteerde. Het college stelt vast dat de lezing van partijen over de klachten waarmee klaagster zich tot verweerder wendde van elkaar verschilt. Dat brengt in dit geval mee dat niet kan worden vastgesteld of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, omdat aan het woord van klaagster en van verweerder evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen. Dat er mogelijk essentiële brieven in het dossier ontbreken, benoemt het college zeker als slordig maar, mede in het licht van het feit dat die brieven naar het zich laat aanzien door de afzender verkeerd zijn geadresseerd, niet als zodanig ernstig dat dit tot een tuchtrechtelijk verwijt richting verweerder moet leiden.

Dit klachtonderdeel is derhalve eveneens ongegrond.

6. Slotsom en motivering van de maatregel

6.1

Het college is van oordeel dat verweerder niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam huisarts mocht worden verwacht en dat hij met zijn handelwijze nalatig is geweest. De omstandigheden dat verweerder dit direct heeft erkend en dat hij zich meteen nadat de diagnose was gesteld bij klaagster heeft verontschuldigd, hetgeen hij bij het mondeling vooronderzoek en ter terechtzitting heeft herhaald, leiden ertoe dat het college volstaat met het opleggen van een waarschuwing.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

- verklaart de klachtonderdelen 1 en 2 gegrond, de klachtonderdelen 3 en 4 ongegrond en legt de maatregel van een waarschuwing op.

Aldus gegeven door:

F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter,

S. Boersma, lid-jurist,

H. Royen, lid-geneeskundige,

B.R. Schudel, lid-geneeskundige,

B.W.J. Bens, lid-geneeskundige,

bijgestaan door Y.M.C. Bouman, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2020 door W.P. Claus, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.J.K. Boter, secretaris.

De secretaris:                                                                         De voorzitter:                                    

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.        Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

b.       Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

c.        Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

d.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.