ECLI:NL:TGZREIN:2020:79 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 2053

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2020:79
Datum uitspraak: 21-12-2020
Datum publicatie: 21-12-2020
Zaaknummer(s): 2053
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Eigen Verklaring procedure CBR. Klager verwijt psychiater dat hij zijn eerder opgestelde rapportage heeft aangepast, zonder klager daarover te hebben gehoord of gezien, zonder klager van de aanpassingen in kennis te stellen en zonder aan klager het blokkeringsrecht te hebben toegekend. Klacht gegrond. Rapportage voldoet niet aan de vereiste criteria want conclusie wordt niet gedragen door de feiten. Door de rapportage naderhand aan te passen zonder klager daarvan in kennis te stellen heeft verweerder klager het inzage- en blokkeringsrecht ontnomen. Is in strijd met de Richtlijn. Verweerder heeft dat ook erkend. Aan verweerder is al eerder een waarschuwing opgelegd in verband met een rapportage die niet aan de vereisten voldeed. Niet gebleken dat verweerder zijn werkwijze heeft aangepast en zijn rapportages nu beter motiveert. Berisping.

Uitspraak: 21 december 2020

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 18 mei 2020 ingekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

gemachtigde mr. M.A.W. Nillesen te ‘s-Hertogenbosch

tegen:

[C]

psychiater

werkzaam te [D]

BIG-registratienummer [E]

verweerder

gemachtigde mr. T.A.M. van Oosterhout te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-       het klaagschrift;

-       het verweerschrift.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 13 november 2020 behandeld. Verweerder was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Klager en zijn gemachtigde hebben voorafgaande aan de zitting laten weten niet aanwezig te zullen zijn.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager is op 21 januari 2020 in het kader van de procedure Gezondheidsverklaring (Eigen Verklaring) ter beoordeling van zijn geestelijke en lichamelijke staat door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) verwezen naar verweerder. 

Verweerder is psychiater en onder meer als keurend arts werkzaam voor het CBR.

Klager was eerder, namelijk op 10 juli 2008, door verweerder gekeurd. Verweerder had destijds ten aanzien van klager geconcludeerd tot misbruik van alcohol en misbruik van drugs en geadviseerd klager ongeschikt te verklaren.

Op 5 februari 2020 is klager onderzocht door verweerder en naar aanleiding van die keuring heeft verweerder op 13 februari 2020 een alcohol- en drugsrapport opgesteld.  

Onder ‘6. Laboratoriumonderzoek’ heeft verweerder bij de urinescreening op drugs vermeld (alle citaten inclusief type- en taalfouten):

“THC 1490 (pos. NIDA >=50 ug/l), cannabis aangetroffen, hoeft niet op recent gebruik te wijzen, blijft weken tot maanden positief. < 50 ug/l. Geen aanwijzingen voor cannabisgebruik in de afgelopen maanden.”

En onder ‘9. Beschouwing: * Conclusie:’ heeft verweerder het volgende opgenomen:

Op basis van de buitengewoon hoge THC spiegel concludeer ik echter wel tot misbruik van cannabis in ruime zin.”

Verweerder heeft vervolgens de medisch adviseur van het CBR geadviseerd klager ongeschikt te verklaren. Het CBR heeft het advies van verweerder gevolgd en klager bij besluit van 6 maart 2020 niet rijgeschikt geacht voor bepaalde voertuigen in verband met drugsmisbruik niet in remissie. Klager heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de rechtbank Oost-Brabant verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Op de zitting van 8 mei 2020 is de behandeling van het verzoek aangehouden omdat de voorzieningenrechter wenste te vernemen of de diagnose in het rapport van verweerder van 13 februari 2020 louter was gesteld op basis van de THC-spiegel in de urine van klager.

Naar aanleiding daarvan heeft een juridisch medewerker van het CBR aan verweerder bij e-mailbericht van 10 mei 2020 de volgende vraag gesteld:

Heeft u de voorgeschiedenis van de heer [volgt naam klager; college] betrokken bij het onderzoek en zo ja, waarom schrijft u dan dat alleen op basis van het verhoogde THC-gehalte sprake is van drugsmisbruik?”

Bij e-mailbericht van 11 mei 2020 heeft verweerder daarop het volgende geantwoord:

“In bijlage mijn aangepaste rapportage waarbij ook de keuring uit 2008 in meegenomen.”

Verweerder heeft het alcohol- en drugsrapport dat op 13 februari 2020 is opgesteld ten behoeve van klager op 11 mei 2020 als volgt gewijzigd:

-       Onder ‘1. Vraagstelling en voorgeschiedenis:’ heeft verweerder de volgende zin toegevoegd: “Hij werd op 10-7-2008 door mijzelf gekeurd i.h.k.v. een Eigen Verklaring Procedure, waarbij ik concludeerde tot misbruik van alcohol en tot misbruik van drugs en waarbij betrokkene ongeschikt werd verklaard door het CBR.”

-       Onder ‘9. Beschouwing: * Voorgeschiedenis:’ heeft verweerder de hiervoor geciteerde zin nogmaals toegevoegd.

-       Onder ‘9. Beschouwing: * Conclusie:’ heeft verweerder de zin “Op basis van de buitengewoon hoge THC spiegel concludeer ik echter wel tot misbruik van cannabis in ruime zin” gewijzigd in: “Op basis van de buitengewoon hoge THC spiegel en het vastgestelde misbruik van drugs in het verleden o.a. vastgesteld bij de medische keuring t.b.v. het CBR op 10 juli 2008 concludeer ik echter wel tot misbruik van cannabis in ruime zin”.

Aan verweerder is in een andere zaak reeds eerder een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd in verband met een rapportage die niet aan de vereiste criteria voldeed.

3. Het standpunt van klager

Klager verwijt verweerder dat hij onbegrijpelijk, onzorgvuldig en medisch ontoelaatbaar heeft gehandeld doordat hij:

1.     heeft nagelaten een nadere toelichting te geven op de door het CBR geformuleerde vraag, maar in plaats daarvan een nieuwe rapportage heeft opgesteld waarin de precieze aanpassingen niet door hem werden vermeld;

2.     zijn eerdere rapportage over klager heeft aangepast door middel van het ten onrechte opstellen van een nieuwe rapportage waarin tekst is toegevoegd op een wijze die ongunstig is voor klager. Vanuit juridisch oogpunt is nu sprake van twee totaal verschillende en tegenstrijdige uitkomsten;

3.     de aanpassingen in de nieuwe rapportage heeft doorgevoerd zonder klager daarover te horen (en te zien);

4.     de aangepaste rapportage direct naar het CBR heeft gezonden en niet naar klager en klager niet op zijn blokkeringsrecht heeft gewezen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder erkent dat hij in zijn rapportage van 13 februari 2020 aan het CBR heeft

geadviseerd klager ongeschikt te verklaren op basis van een buitengewoon hoog THC-gehalte in zijn urine. Volgens verweerder valt een dergelijk hoog THC-gehalte moeilijk anders te verklaren dan door het roken van forse hoeveelheden cannabis in de dagen/weken voorafgaande aan de urinescreening. Het hoge THC-gehalte vormt onvoldoende basis om de diagnose ‘misbruik van cannabis’ te stellen, maar vormt wel voldoende basis om de diagnose ‘misbruik van cannabis in ruime zin’ te stellen, zoals verwoord in de Richtlijn “Diagnostiek van stoornissen in het gebruik van alcohol in het kader van CBR-keuringen” (hierna: Richtlijn) op p. 19. De toevoeging ‘in ruime zin’ is cruciaal. Dit betekent dat verweerder een klinische diagnose heeft gesteld en niet een classificatiegebruik zoals de DSM-5. Op basis van de diagnose ‘misbruik van cannabis in ruime zin’ heeft verweerder de medisch adviseur van het CBR geadviseerd om klager ongeschikt te verklaren. De voorzieningenrechter heeft geen onderscheid gemaakt tussen ‘misbruik van drugs’ en ‘misbruik van drugs in ruime zin’. Op verzoek van de voorzieningenrechter heeft verweerder twee wijzigingen in zijn rapportage doorgevoerd. Verweerder erkent dat hij die wijzigingen niet aan klager heeft voorgelegd. Verweerder plaatst daarbij de volgende kanttekeningen:

-       hij heeft in zijn rapportage geen nieuwe feiten vermeld die niet reeds bij de rechter bekend waren;

-       hij heeft op verzoek van de rechter slechts bevestigd hetgeen ter zitting reeds ter sprake was gekomen, hetgeen bij het CBR gedocumenteerd was en hetgeen reeds in het bestaande dossier van klager bij het CBR vermeld stond;

-       de rechter had ook op basis van de oorspronkelijke rapportage de diagnose ‘misbruik van drugs in ruime zin’ kunnen overnemen. Deze diagnose vormde namelijk de basis voor het advies van verweerder om klager ongeschikt te verklaren. Verweerder had, achteraf gezien, duidelijker en beter onderbouwd kunnen formuleren hoe hij tot de conclusie ‘misbruik van cannabis’ in ruime zin was gekomen. In dat geval was de aanvullende vraagstelling van de rechter mogelijk niet nodig geweest. Verweerder heeft daar lering uit getrokken en zal zijn rapportages in de toekomst uitvoeriger onderbouwen;

-       indien klager wel in de gelegenheid was gesteld om gebruik te maken van zijn blokkeringsrecht en indien hij daarvan gebruik zou hebben gemaakt, was de uitkomst voor klager niet wezenlijk anders geweest. Ook indien klager het blokkeringsrecht had uitgeoefend, was hij ongeschikt verklaard door het CBR;

-       de diagnose ‘misbruik van drugs’ is in het verleden reeds gesteld en staat vermeld in het dossier van klager bij het CBR. Het gaat hier niet om een nieuw feit dat door het niet kunnen uitoefenen van het blokkeringsrecht nu wel in het dossier van klager is opgenomen. Deze diagnose staat al in het dossier van klager bij het CBR genoteerd sinds 2008.

Verweerder betreurt het feit dat hij klager niet in de gelegenheid heeft gesteld om gebruik te maken van zijn recht op blokkering. Verweerder heeft zich onvoldoende gerealiseerd dat klager het blokkeringsrecht toekwam op het moment dat verweerder zijn rapportage had aangepast. Verweerder heeft er niet bij stilgestaan en zich niet gerealiseerd dat hij door zijn handelwijze klager het recht op blokkering heeft ontzegd. Verweerder biedt klager daarvoor zijn excuses aan. Verweerder erkent dat hij onzorgvuldig is geweest. Het is een leerpunt dat hem geen tweede keer zal overkomen.

5. De overwegingen van het college

De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

De kern van de klacht is dat verweerder naar aanleiding van een vraag van het CBR niet een nadere toelichting heeft gegeven op de aan hem gestelde vraag, maar in plaats daarvan zijn op 13 februari 2020 opgestelde rapportage ten aanzien van klager heeft aangepast, zonder klager daarover te hebben gehoord of gezien, zonder klager van de aanpassingen in kennis te stellen en zonder aan klager het blokkeringsrecht te hebben toegekend.

Volgens vaste tuchtrechtelijke jurisprudentie dient een deskundigenrapport vanuit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid te voldoen aan bepaalde eisen, zodat uit het rapport het volgende volgt:

a. de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

b. een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

c. een inzichtelijke en consistente uiteenzetting van gronden die de conclusies steunen; en

d. de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

voorts dient:

e. de rapporteur binnen de grenzen van zijn deskundigheid te blijven.

Hierbij wordt ten volle getoetst of het onderzoek door de deskundige uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn of haar conclusie heeft kunnen komen. [1]

De rapportage van verweerder van 13 februari 2020 (zie boven) bevat de resultaten van een anamnese en een lichamelijk, psychiatrisch en laboratoriumonderzoek. Op grond van deze resultaten heeft verweerder de conclusie misbruik van cannabis in ruime zin gesteld. Uit de rapportage volgt dat de resultaten van de anamnese en het psychiatrisch en lichamelijk onderzoek geen aanknopingspunt bieden voor een stoornis in het gebruik van drugs. Verweerder heeft de conclusie misbruik van cannabis in ruime zin enkel gebaseerd op de uitslag van het laboratoriumonderzoek, waarbij een THC-waarde van 1490 ug/l is aangetroffen. Het enkele feit dat een grote hoeveelheid THC in de urine van klager is aangetroffen, is echter onvoldoende om misbruik van drugs in ruime zin aan te nemen, nu deze conclusie in het rapport van 13 februari 2020 niet door andere factoren wordt ondersteund. Het college neemt daarbij in aanmerking dat klager, gelet op de anamnese, ongeveer één keer in de twee à drie maanden cannabis gebruikt. Het had op de weg van verweerder gelegen om klager tijdens het onderzoek te confronteren met het feit dat de informatie van klager over zijn drugsgebruik niet te verenigen is met de uitslag van de urinetest. Verweerder heeft dat op dat moment niet kunnen doen, omdat hij, naar eigen zeggen, tijdens het onderzoek nog niet over de uitslag van het urineonderzoek beschikte. Van een redelijk bekwaam en redelijk handelend keuringsarts mag echter worden verwacht dat hij de keuring verricht op het moment dat de uitslagen van de aangevraagde onderzoeken bekend zijn. Naar het oordeel van het college wordt de conclusie in de rapportage dan ook niet gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde bevindingen. Gelet hierop stelt het college vast dat de rapportage van verweerder van 13 februari 2020 niet voldoet aan de hiervoor genoemde criteria.

Verweerder heeft vervolgens naar aanleiding van de aan hem gestelde vraag in plaats van deze vraag te beantwoorden, zijn rapportage op 11 mei 2020 aangepast. Verweerder heeft daarbij de wijzigingen die hij in de rapportage heeft aangebracht, niet aan klager voorgelegd. Volgens de Richtlijn had verweerder dat wel moeten doen. Daarbij is niet van belang dat het hier gaat om een feit dat al bij het CBR dan wel bij de voorzieningenrechter bekend was. Evenmin is van belang dat de aangebrachte wijzigingen tot dezelfde uitkomst zouden leiden. Door de gewijzigde rapportage niet aan klager voor te leggen, maar meteen door te sturen aan het CBR, heeft verweerder klager het inzage- en blokkeringsrecht ontnomen. Verweerder heeft dat ook erkend. Verweerder heeft daarmee in strijd gehandeld met de Richtlijn. Dit betekent dat verweerder bij de uitvoering van zijn beroepsmatig handelen niet is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. De klacht is dan ook gegrond.

De maatregel

Nu de klacht gegrond is, dient het college een maatregel op te leggen. Het college is van oordeel dat de rapportage van verweerder van 13 februari 2020 ernstige gebreken vertoont doordat de in de rapportage opgenomen feiten de conclusie van verweerder niet zonder nadere onderbouwing kunnen dragen. Daarmee voldoet de rapportage niet aan de vereiste criteria voor het opstellen daarvan. Verweerder heeft vervolgens wijzigingen aangebracht in de rapportage van 13 februari 2020 die hij niet aan klager heeft voorgelegd. Hij heeft klager daarmee het inzage- en blokkeringsrecht ontnomen. Het inzagerecht leidt ertoe dat klager kennis kan nemen van het (concept)rapport en dat hij vervolgens, afhankelijk van de inhoud, kan besluiten of hij een beroep doet op het blokkeringsrecht. De gedachte daarachter is dat de betrokkene de kans moet krijgen te voorkomen dat de gegevens die bij de keuring gegenereerd worden, bekend worden gemaakt aan degene die de opdracht tot de keuring heeft gegeven om zo zijn persoonlijke levenssfeer te beschermen. Door klager het inzage- en blokkeringsrecht te ontnemen heeft verweerder klager de mogelijkheid ontzegd om zijn persoonlijke levenssfeer te beschermen.

Het is het college ambtshalve bekend dat aan verweerder reeds eerder de maatregel van waarschuwing is opgelegd in verband met een rapportage die niet aan de vereiste criteria voldeed. Verweerder heeft weliswaar in de onderhavige zaak aangegeven dat hij hier lering uit trekt en dit hem niet nogmaals zal overkomen, maar het college heeft daar, gelet op die eerder opgelegde maatregel, weinig vertrouwen in. Niet is immers gebleken dat verweerder naar aanleiding van die eerdere maatregel zijn werkwijze heeft aangepast en zijn rapportages uitgebreider en consistenter motiveert. Daarnaast acht het college van belang dat verweerder klager heeft gekeurd voordat hij de beschikking had over de uitslag van de urinetest en aldus heeft hij klager daarover niet kritisch kunnen bevragen. Onder deze omstandigheden kan niet meer worden volstaan met een waarschuwing als terechtwijzing. Het college zal dan ook de maatregel van berisping opleggen.

6. De beslissing

Het college:

-       verklaart de klacht gegrond;

-       legt op de maatregel van berisping.

Aldus beslist door H.A.W. Vermeulen, voorzitter, A.M. Bossink, lid-jurist, A.E. van der Waal, E.D.M. Masthoff en J.M.C. van Dam, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van B.E.M.A. Jong-Miltenburg, secretaris en uitgesproken door N.B. Verkleij op 21 december 2020 in aanwezigheid van de secretaris.


[1] Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:TGZCTG:2019:71.