ECLI:NL:TGZREIN:2020:77 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 2005

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2020:77
Datum uitspraak: 16-12-2020
Datum publicatie: 16-12-2020
Zaaknummer(s): 2005
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie: Tandarts wordt door ex-patiënten verweten dat hij ondanks herhaalde verzoeken om hun patiëntendossiers toe te sturen, geen medische informatie heeft verstrekt en op geen enkele manier bereikbaar was. De tandarts heeft de medische dossiers ten onrechte en zonder toestemming van klagers aan derden verstrekt en laten vernietigen. Zeer onzorgvuldig handelen. Niet naleving van wettelijke regels inzake dossierplicht en regels omtrent verstrekken van medische gegevens. Mentale toestand van tandarts. Het behoort tot de professionele rol van de tandarts om in geval van psychische problemen op tijd maatregelen te nemen of hulp te zoeken. Schorsing van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.

Uitspraak: 16 december 2020

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 7 januari 2020 ingekomen klacht van:

[A], [B], [C], [D]

wonende te [E] 

en

[F],

wonende te [G], [H]

klagers

gemachtigde mr. H.G.J. Verheijen te Apeldoorn

tegen:

[I]

tandarts

werkzaam te [E]

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift en de aanvullingen daarop,

-          het verweerschrift,

-          het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek, gehouden op 26 juni 2020,

-          de brief d.d. 30 juni 2020 met bijlage, ontvangen van verweerder.

De klacht is ter openbare zitting van 4 november 2020 behandeld. Mevrouw [A] en de heer [B] waren aanwezig. Hun gemachtigde heeft namens hen en de andere klagers het woord gevoerd. Verweerder was ook aanwezig.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klagers zijn onder behandeling geweest bij verweerder, die tot medio februari 2019 een eenmanspraktijk heeft gevoerd. Door de opvolgend tandarts van klagers zijn tandheelkundige problemen bij klagers vastgesteld. Klagers hebben bij hun rechtsbijstandsverzekeraar melding gemaakt van vermeend medisch verwijtbaar handelen van verweerder. De tandheelkundig adviseur van de verzekeraar heeft in het laatste kwartaal van 2019 meerdere brieven gestuurd naar het praktijkadres van verweerder, waarin hij verweerder heeft gevraagd om hem de behandeldossiers van klagers toe te sturen. Daarop is geen reactie ontvangen. Door en namens klagers is ook verschillende keren gebeld naar de praktijk van verweerder en daar is aangebeld, maar op die wijze is evenmin contact verkregen met verweerder. De praktijk was gesloten en de telefoon werd niet opgenomen. Ook is navraag gedaan bij vakorganisaties, maar daar bleek verweerder geen lid van te zijn. Daarop hebben klagers op 7 januari 2020 een klacht ingediend bij dit tuchtcollege.

Verweerder heeft een achterstand laten ontstaan in de betaling van de huur voor de praktijkruimte. Uiteindelijk is hij bij vonnis in kort geding van 30 september 2019 onder andere veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling van de ontstane achterstand. Op 9 december 2019 is beslag gelegd op de in de praktijkruimte aanwezige roerende zaken en inboedel. Op 9 januari 2020 heeft verweerder een overeenkomst gesloten met de schuldeisers, vertegenwoordigd door een deurwaarder, waarin onder meer is opgenomen:

“Alle roerende zaken welke zich in het gehuurde bevinden worden in eigendom overgedragen aan de schuldeisers. Na ondertekening van deze akte staat het de schuldeisers vrij om de zich in het gehuurde bevindende inboedel af te voeren en te vernietigen, dan wel te vervreemden.

De schuldenaar gaf aan dat er een doos met patiëntengegevens in het gehuurde aanwezig zou zijn en geeft mij, gerechtsdeurwaarder, dan wel de schuldeisers toestemming om eventuele bescheiden en/of gegevensdragers met patiëntgegevens en/of financiële gegevens te (laten) vernietigen door gespecialiseerde derden.”

De deurwaarder heeft de in de praktijkruimte aangetroffen patiëntengegevens laten vernietigen.

3. Het standpunt van klagers

Klagers verwijten verweerder dat hij ondanks herhaalde verzoeken hun medische informatie en dossierstukken niet heeft overgelegd. Klagers hebben hun patiëntendossiers nodig zodat de tandheelkundig adviseur van hun rechtsbijstandsverzekeraar kan beoordelen of verweerder zorgvuldig en correct heeft gehandeld of niet. Verweerder heeft op geen enkele manier gereageerd op de verzoeken namens klagers.

Ter zitting is toegelicht dat de klacht erop ziet dat verweerder op geen enkele manier bereikbaar was voor klagers en aan hen geen medische informatie heeft verstrekt. Naar klagers nu is gebleken, heeft verweerder hun medische dossiers ten onrechte en zonder hun toestemming aan derden verstrekt en laten vernietigen. Zonder deze informatie kan niet worden onderzocht of, dan wel aangetoond dat, verweerder medisch verwijtbaar heeft gehandeld. Klagers lijden daardoor financiële schade.

4. Het standpunt van verweerder

Het spijt verweerder zeer dat klagers zich genoodzaakt hebben gevoeld om zich tot het tuchtcollege te wenden. Verweerder kreeg in 2016 fysieke problemen. Vanaf 2018 kreeg hij daarnaast in toenemende mate psychische problemen als gevolg van een depressie. In de periode eind 2018-begin 2019 werd deze depressie erger. In februari 2019 heeft verweerder zijn praktijkvoering per direct moeten staken als gevolg van een burn-out. Daarna werd zijn depressie zo ernstig dat hij geheel was uitgeschakeld. Hij heeft in die maanden ieder contact met zijn praktijk gemeden. Als gevolg daarvan is hij alles kwijtgeraakt.

Verweerder erkent dat hij toestemming heeft gegeven aan de deurwaarder om de patiëntengegevens te laten vernietigen. Volgens verweerder was hij destijds volledig de kluts kwijt. Hij had zijn praktijk jarenlang alleen gevoerd, zonder assistentes, en was onder grote druk komen te staan, waardoor hij niet meer normaal kon functioneren. Verweerder heeft de overeenkomst ondertekend, omdat alles wat met de praktijk te maken had voor hem te belastend was. Hij had toen nog geen (psychologische) hulp en was er zeer slecht aan toe. Op deze wijze zouden de patiëntengegevens ten minste niet in handen komen van onbevoegden, maar op een veilige manier worden vernietigd. Tot meer was hij op dat moment niet in staat.

5. De overwegingen van het college

Het college acht de klacht gegrond en zal dat oordeel hierna toelichten.

Op grond van artikel 7:454 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) moet een tandarts een dossier bijhouden over de behandeling van een patiënt. Daarin moet de tandarts gegevens over de gezondheid van die patiënt en de bij hem/haar uitgevoerde verrichtingen opnemen en andere gegevens die voor een goede hulpverlening aan de patiënt noodzakelijk zijn. Deze verplichting dient ertoe om een goede en verantwoorde zorgverlening mogelijk te maken. Daarnaast is zorgvuldige dossiervorming van belang voor de overdracht van de behandeling aan andere hulpverleners, voor toekomstige behandelingen en voor het kunnen beoordelen van de kwaliteit van de geleverde zorg in geval van een aansprakelijkstelling of een tuchtklacht.

Uit artikel 7:454 lid 3 BW volgt dat een tandarts het medisch dossier ten minste 20 jaar in stand moet houden en beheren, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de laatste wijziging in het dossier heeft plaatsgevonden. Als een patiënt daarom verzoekt, zal een tandarts op grond van artikel 7:456 BW inzage in en afschrift van gegevens uit het medisch dossier aan hem of haar moeten geven. Het verstrekken van dergelijke gegevens aan derden is gelet op artikel 7:457 lid 1 BW slechts toegestaan als de patiënt daarmee heeft ingestemd. De in de wet genoemde uitzonderingen op deze regels doen zich in dit geval niet voor.

Vast staat dat verweerder in het laatste kwartaal van 2019 niet heeft gereageerd op de aan het praktijkadres gezonden schriftelijke verzoeken om afschriften van de medische dossiers. Verweerder was in die periode niet aanwezig op het praktijkadres en evenmin telefonisch bereikbaar. Daardoor is er geen gehoor gegeven aan de verzoeken van klagers om medische informatie. Vervolgens heeft verweerder in januari 2020 zonder medeweten en toestemming van klagers hun medische gegevens overgedragen aan de schuldeisers c.q. de deurwaarder en medewerking verleend aan het laten vernietigen van de dossiers. Gelet op dit alles heeft verweerder zich niet gehouden aan de hiervoor genoemde wettelijke regels.

De vraag is of het handelen c.q. nalaten van verweerder hem, gezien de mentale toestand waarin hij in de periode februari 2019 tot begin 2020 verkeerde, wel kan worden aangerekend. Die vraag beantwoordt het college bevestigend. Het wil wel aannemen dat verweerder gaandeweg in steeds grotere psychische problemen is geraakt, waardoor zijn oordeelsvermogen uiteindelijk ernstig negatief is beïnvloed. Het behoorde echter bij de professionele rol van verweerder om tijdig bij zichzelf te onderkennen dat de grens (bijna) bereikt was en zo nodig maatregelen te nemen of hulp te zoeken, in ieder geval waar het gaat om het veiligstellen van de patiëntendossiers. Bij dit oordeel laat het college meewegen dat verweerder, zoals hij ter zitting heeft toegelicht, al sinds de jaren ’90 alleen is gaan werken, zonder assistentes of collega’s. Hij heeft uitgelegd dat hij dit heeft gedaan om zelf meer contact met de patiënten te hebben. Alleen werken brengt echter ook een zeker risico mee dat afnemende draagkracht niet door anderen wordt gezien en kan worden opgevangen. Dat was nog meer van belang nu verweerder, zoals hij ter zitting heeft verklaard, ook al geruime tijd alleen woonde. Hoewel het college dus zeker begrip kan opbrengen voor de moeilijke situatie waarin verweerder in de loop van 2019 en begin 2020 door zijn toenemende psychische problemen was komen te verkeren, neemt dit niet weg dat het hem als zorgverlener te verwijten valt dat hij niet adequaat heeft gereageerd en gehandeld jegens klagers als zijn patiënten. Het zorgvuldig bijhouden en bewaren van medische dossiers is van groot belang voor de kwaliteit en continuïteit van de zorgverlening aan patiënten. Van verweerder had daarom, in ieder geval toen het begin 2019 slechter met hem begon te gaan, verwacht mogen worden dat hij dit wezenlijke belang niet uit het oog zou verliezen en zou regelen dat de medische dossiers zorgvuldig bewaard en beschikbaar zouden blijven voor zijn patiënten. Zij hadden daarover ook moeten worden geïnformeerd. Daarin is verweerder tekortgeschoten.

Bij de aan verweerder op te leggen maatregel weegt het college het volgende mee. Verweerder heeft heel onzorgvuldig gehandeld jegens klagers. Verweerder heeft ter zitting laten blijken dat hij dit inziet. Verweerder is naar zijn zeggen nog niet hersteld van zijn psychische problemen en een spoedig herstel valt niet te verwachten. Hij is onder behandeling bij een psycholoog, welke behandeling door de coronamaatregelen wordt belemmerd, en bij zijn huisarts. Volgens verweerder is hij nog geenszins in staat om zijn praktijk te hervatten;  mede gezien zijn leeftijd van 64 jaar gaat hij ervan uit dat hij zijn vak als tandarts niet meer zal uitoefenen. Hij zou de drukte niet aankunnen en hij wil niet riskeren dat hij opnieuw volledig uitvalt. Onder die omstandigheden is het, zoals verweerder zelf ook aangeeft, niet verantwoord dat verweerder op korte termijn weer zelfstandig patiënten behandelt. Gelet op de geschetste ernst van de psychische problematiek van verweerder ziet het er ook niet naar uit dat dit binnen afzienbare termijn anders zal zijn.

Het tuchtrechtelijke verwijt en de huidige omstandigheden van verweerder rechtvaardigen een maatregel die de mogelijkheid om zijn beroep uit te oefenen raakt. Het college heeft geen aanleiding om aan de oprechtheid van verweerder dat hij zichzelf niet meer aan het werk ziet gaan, te twijfelen. Verweerder heeft ter zitting echter ook verklaard dat hij weliswaar niet voornemens is om weer te gaan werken, maar dat hij ook niet in de toekomst kan kijken. Dat betekent dat gewaarborgd moet worden dat verweerder niet weer als (zelfstandig) tandarts aan de slag gaat voordat hij volledig hersteld en daartoe in staat is.

Gelet op dit alles acht het college de maatregel van schorsing om het beroep van tandarts uit te oefenen passend en geboden. Het college zal deze maatregel voor de duur van twaalf maanden opleggen, waarvan zes maanden onvoorwaardelijk en zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, onder de hierna in het dictum vermelde voorwaarde.

Door een onvoorwaardelijke schorsing van zes maanden op te leggen kan verweerder binnen die termijn geen patiënten behandelen. Na afloop van deze schorsing zal de bij de voorwaardelijke schorsing behorende proeftijd van twee jaar ingaan. Het college gaat er vanuit dat de voorwaardelijke schorsing verweerder er in de proeftijd van zal weerhouden opnieuw patiënten te gaan behandelen zonder dat hij daartoe weer volledig in staat is.

Verder geldt dat verweerder op het moment dat de onvoorwaardelijke schorsing afloopt, zijn werk als tandarts feitelijk al langer dan twee jaar zal hebben onderbroken. Dat betekent dat zijn werkervaring van vóór die periode niet meer meetelt voor zijn herregistratie in het BIG-register. De volgende uiterste datum van herregistratie is voor verweerder 1 december 2021. Hij zal dan alleen voor herregistratie in het BIG-register in aanmerking kunnen komen, als hij kan aantonen dat hij aan alle daartoe gestelde voorwaarden voldoet, waaronder de urennorm. Aan die norm zal hij door de genoemde onderbreking van twee jaar niet kunnen voldoen. Dat maakt dat bijscholing noodzakelijk zal zijn. Het college gaat er vanuit dat verweerder alleen met succes kan bijscholen als hij weer goed hersteld is. Nu bovendien ingevolge de artikelen 9 en 11 van de Wet BIG aantekening van de maatregel van schorsing in het BIG-register plaatsvindt en daarvan ook publicatie volgt, is met deze maatregel naar het oordeel van het college de patiëntveiligheid voldoende gewaarborgd.

Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing ook geanonimiseerd worden gepubliceerd op de hierna vermelde wijze. Het is van belang dat als een zorgverlener die verantwoordelijk is voor het beheer van patiëntendossiers bij zichzelf merkt dat hij of zij door toenemende (fysieke of psychische) klachten belemmerd wordt in de uitoefening van het werk, hij of zij in een vroeg stadium zorgdraagt voor het veiligstellen van de patiëntgegevens en het adequaat informeren van de patiënten over wat er met hun dossier gebeurt.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht gegrond;

-          schorst de bevoegdheid van verweerder om de aan de inschrijving in het BIG-register  verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk;

-          bepaalt dat de maatregel voor wat betreft het voorwaardelijke gedeelte niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij het bevoegde regionale tuchtcollege later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten dat in strijd is met de goede zorg die hij als tandarts behoort te betrachten, dan wel in strijd is met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt;

-          bepaalt dat de proeftijd ingaat op de dag na het verstrijken van het onvoorwaardelijke gedeelte van deze maatregel en uitsluitend geldt gedurende de periode dat verweerder in het register is ingeschreven en bevoegd is de daaraan verbonden bevoegdheden uit te oefenen;

-          bepaalt dat deze beslissing, nadat deze onherroepelijk is geworden, in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘NT’ (Nederlands Tandartsenblad) en ‘Dentz’.

Aldus beslist door N.B. Verkleij, voorzitter, M.J.H.A. Venner-Lijten, lid-jurist,

W.J.D.M. van Beers, H.C. van Renswoude en P.E. Hornman-van de Wiel, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van I.W.M. Dirksen, secretaris, en uitgesproken op 16 december 2020 in aanwezigheid van de secretaris.