ECLI:NL:TGZREIN:2020:72 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 2006
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2020:72 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-12-2020 |
Datum publicatie: | 02-12-2020 |
Zaaknummer(s): | 2006 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Klager heeft de bedrijfsarts 17 afzonderlijke verwijten gemaakt. De bedrijfsarts heeft onzorgvuldig gehandeld bij het opstellen van de FML en ook steken laten vallen in de opgestelde documenten voor de IVA-aanvraag. Het opstellen van een FML is een kerndocument waarin een medisch probleem van een werknemer wordt vertaald naar zijn belastbaarheid en dat dient met de grootste zorgvuldigheid te gebeuren. Hetzelfde geldt voor de documenten die moeten worden aangeleverd voor een IVA-aanvraag; er is immers maar één kans om een IVA-uitkering geregeld te krijgen. Verweerder heeft ten onrechte twee opmerkingen in de documenten voor de IVA-aanvraag geplaatst die de aanvraag konden ondermijnen. Gedeeltelijk gegrond. Waarschuwing. |
Uitspraak: 2 december 2020
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 27 januari 2020 ingekomen klacht van:
[A]
wonende te [B]
klager
gemachtigde J.A.M. Houberg te Hulshorst
tegen:
[C]
bedrijfsarts
werkzaam te [D]
verweerder
gemachtigde mr. R.J. Peet te Utrecht
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- de machtiging, gedateerd 3 maart 2020, ontvangen van klager;
- het verweerschrift;
- de brief van 8 mei 2020 van de secretaris aan de gemachtigde van verweerder;
- de brief van 19 mei 2020 met bijlage (het medisch dossier) van de gemachtigde van verweerder;
- de brief van 13 oktober 22020 van de gemachtigde van klager.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.
De klacht is ter openbare zitting van 29 oktober 2020 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden.
2. De feiten
2.1 Het gaat in deze zaak om het volgende. Klager lijdt aan een chronische progressieve visusstoornis. Klager had een kantoorfunctie bij zijn werkgever voor 28-32 uur per week. Zijn werkzaamheden bestonden hoofdzakelijk uit beeldschermwerk.
2.2 Op 17 april 2014 is klager uitgevallen voor zijn werkzaamheden. Klager heeft beperkingen met zien, lezen en beeldschermwerk en daarnaast maken zijn belemmeringen in het gezichtsveld dat hij niet met eigen vervoer kan reizen en van openbaar vervoer afhankelijk is. Verweerder was als bedrijfsarts in een zogenoemd ‘eigen regiemodel’ betrokken bij klagers verzuimbegeleiding.
2.3 Op 14 februari 2015 heeft [E], een expertisecentrum voor slechtziende en blinde mensen, een onderzoeksrapport over klager uitgebracht in opdracht van de klagers werkgever. De vraag die ter beantwoording voorlag, was hoe het visueel functioneren van klager was en of er aanpassingen mogelijk waren van zijn werkplek zodat hij zijn functie zo optimaal mogelijk kon uitvoeren. Er zijn een VFO/Low visiononderzoek, een ICT-onderzoek en een werkplekonderzoek uitgevoerd. Naar aanleiding daarvan zijn adviezen gegeven. Klager had ondertussen zijn werk weer (gedeeltelijk) hervat en voerde zijn werkzaamheden hoofdzakelijk thuis uit waar hij een thuiswerkplek had ingericht.
2.4 Op 27 mei 2015 rapporteerde verweerder naar aanleiding van het spreekuur dat klager in staat was om 8 uur per dag te werken en te voldoen aan de functie-eisen en dat hij na intensief beeldschermwerk nog kort behoefte had aan rust. Na vier weken de normale arbeidsduur werken, zou de ziekteperiode worden afgesloten. Verweerder oordeelde dat een medische indicatie voor thuiswerk van toepassing was en dat het aan de werkgever was om op grond daarvan de thuiswerkplek van klager te helpen inrichten.
2.5 Op 30 september 2015 rapporteerde verweerder naar aanleiding van het spreekuur dat klager arbeidsgeschikt was en met de werkgever goede afspraken had gemaakt over het werk, waarbij hij drie dagen per week thuis en één dag per week op kantoor werkzaam was. Op die wijze zou klager in staat zijn langdurig invulling te geven aan zijn functie. Er werd geen vervolgafspraak gemaakt.
2.6 Op 28 juni 2017 zag verweerder klager op het spreekuur. Verweerder noteerde dat klager volledig werkzaam was (28-32 uur per week) en dat er beperkingen speelden ten aanzien van reizen. Klager werkte op dat moment drie dagen thuis en één dag op kantoor, waarbij hij dan met een dorpsgenoot meereed. Verweerder noteerde dat hij zich zorgen maakte over de passendheid van klagers eigen functie, maar dat klager blij was met de huidige werksituatie. Ook noteerde hij dat klager toestemming had verleend medische informatie op te vragen bij de behandelaar wat ongeveer vier weken zou duren. Verweerder schreef voorts (alle hiernavolgende citaten opgenomen inclusief spel- en taalfouten): “Aansluitend is het gewenst om de wn voor een arbeidsdeskundig onderzoek naar [F] (college: een expertisecentrum voor visuele beperkingen) te sturen; gewenst is dat de wg dit in gang zet (evt in overleg met de reintegratie manager.”
2.7 Op 19 juli 2017 noteerde verweerder in zijn ‘Rapportage n.a.v. spreekuur’ na ontvangst van medische informatie over klager van de behandelend specialist:
“(…) Gewenst is dat de wg een arbeidsdeskundige van [F] in schakelt.”
2.8 Op 13 september 2017 bezocht klager verweerders spreekuur. Verweerder noteerde:
“De wn bezoekt het spreekuur, hij heeft nog geen contact gehad met de arbeidsdeskundige. Hij merkt dat het werk (te) veel energie vergt. Daarnaast is heij benieuwd naar de toekomst; op welke wijze zal hij in staat zijn om duurzaam te blijven functioneren.
Het inschakelen van een arbeidsdeskundige is noodzakelijk. Gewenst is dat rim en wg
afstemmen of de arbeidsdeskundige v [F] is ingeschakeld. Los hiervan is het gewenst
dat wg en wn afstemmen of een assesment kan worden verricht bij het EC. De wg/wn kunnen
na het arbeidsdeskundige onderzoek een vervolg afspraak plannen.”
2.9 Op 8 november 2017 zag verweerder klager samen met diens arbeidsdeskundige op het spreekuur. Ook de werkgever was aanwezig. Verweerder noteerde in de rapportage onder meer:
“De wn werkt 28-32 uur per week. (…)
De wn merkt op dat hij op de grens zit van wat acceptabel is. De ba constateert dat er wordt getwijfeld of de functie nog wel passend is. Afgesproken wordt dat de wg met de rim gaat bepalen of een verwijzing naar [F] kan worden gehonoreerd. (…) Een vervolg afspraak kan worden gemaakt over 6-8 wkn.”
2.10 Klager meldde zich op 2 januari 2018 voor 50 procent ziek. Op 5 februari
2018 vond het onderzoek bij [F] plaats.
2.11 Op 28 februari 2018 zag verweerder klager op het spreekuur. Verweerder noteerde in zijn rapportage:
“De wn heeft benutbare mogelijkheden voor 16-18 uur per week. (…)
Een bekende van hem heeft een concept fml opgesteld. De ba geeft aan dat hierin een groot aantal beperkingen is opgenomen, dit maakt dat de eigen functie niet passend is. Gewaakt moet worden dat ik als ba geen reintegratie blokkerende adviezen verstrek. Een probleemanalyse wordt gemaakt. De wn is al eerder uitgevallen en niet volledig in staat geweest de eigen functie te kunnen vervullen. De ba is in afwachting vd rapportage van [F]. Ook ontvangt hij graag tzt de med info van spec onderzoek wat naar gebrek aan energie is ingezet. Aansluitend kan een fml worden opgemaakt en een arbeidsdeskundige van [F] worden ingeschakeld. In de tussentijd kan ed wn een bezoek brengen aan met employability center; doel orientatie naar zijn kwaliteiten/mogelijkheden en ambities. De ba verwacht dat de eigen functie namelijk niet passend zal blijven. De ba merkt dat de wn moeite heeft met zijn adviezen, hij geeft aan dat op het moment dat de wn twijfels heeft over de adviezen/beoordeleingen vd ba, eeb second opinion kan worden aangevraagd.
Een vervolg asfpraak over 6 wkn, imcl fml opmaak.”
2.12 Op 9 maart 2018 rapporteerde [F] naar aanleiding van het op 5 februari 2018 verrichte onderzoek. In de rapportage werden hulpmiddelen en aangepaste instellingen geadviseerd. Geconcludeerd werd onder meer:
“De kantoorwerkplek is niet geoptimaliseerd voor [naam klager]: (…). Ondanks de inzet
van hulpmiddelen en aangepaste instellingen zullen de huidige werkzaamheden en met
name de leestaken energetisch belastend blijven. Hulpmiddelen bieden de mogelijkheid
om een beperking tot op zekere hoogte te compenseren maar kunnen deze niet opheffen.
Het gebruik en (leren) bedienen van hulpmiddelen kost vooral in de introductiefase
extra tijd en energie. (…)”
2.13 Op 25 juni 2018 noteerde verweerder in zijn rapportage dat klager de afspraak voor het spreekuur vergeten was.
2.14 Op 18 juli 2018 noteerde verweerder dat hij een terugkoppeling had ontvangen van de organisatie gespecialiseerd in advies bij visuele beperkingen, waarbij diverse aanpassingen voor de “vaste werkplek” waren geadviseerd. Verweerder onderschreef die adviezen.
2.15 Op 14 augustus 2018 heeft verweerder een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (hierna: FML) over klager opgesteld. Deze luidde als volgt:
“RUBRIEK I PERSOONLIJK FUNCTIONEREN
I-9 Specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid
Ja, de cliënt is aangewezen op werk waarin geen hoog handelingstempo vereist is
Prognose: beperkingen nemen toe
Toelichting: de wn en wg hebben het idee dat het aantal dossiers wat wordt afgehandeld langzaam afneemt in tijd.
RUBRIEK II SOCIAAL FUNCTIONEREN
II-1. Zien
beperkt, namelijk agv een medische aandoening
Prognose: stabiel.
II-10 Vervoer
beperkt, is voor vervoer aangewezen op hulp van anderen
Prognose: stabiel.
RUBRIEK VI WERKTIJDEN
VI-1. Periode van het etmaal
beperkt, kan ’s nachts niet werken (00.00-06-00 uur)
beperkt, kan ’s avonds niet werken (18.00-24.00 uur)
Prognose: stabiel.
Toelichting: ivm verminderde lichtomstandigheden
VI-2. Uren per dag
beperkt, kan gemiddeld niet meer dan ongeveer 4 uur per dag werken
Prognose: stabiel
VI-3. Uren per week
beperkt, kan gemiddeld ongeveer 20 uur per week werken
Prognose: Stabiel
Toelichting: de wn is in staat 16 uur te werken, alle activiteiten ervaart wn als
belastend”
2.16 Op 20 augustus 2018 vond een spreekuurcontact tussen klager en verweerder plaats. Ook klagers vertrouwenspersoon, de werkgever en de re-integratiemanager waren daarbij aanwezig. De FML werd besproken. Verweerder noteerde: “Gewenst is dat een arbeidsdeskundige (v [F]) wordt ingeschakeld en dat er afspraken worden gemaakt met de preventiemedewerker (ivm aanpassingen vd werkplek/apparatuur).” Verweerder gaf aan dat het inzetten van een multidisciplinair traject een meerwaarde zou hebben.
2.17 Op 5 september 2018 heeft een arbeidsdeskundig onderzoek naar klagers re-integratiemogelijkheden plaatsgevonden. De bevindingen en conclusies zijn vastgelegd in de rapportage van 10 september 2018. Onder ‘conclusie en advies’ staat onder meer:
1. “Werknemer is nu arbeidsongeschikt voor de eigen functie (…) in de volle omvang.
2. [F] heeft uitgebreid omtrent het optimaliseren van de werkplek geadviseerd. Voor de meerkosten kan bij het UWV een vergoeding van de werkvoorzieningen gevraagd worden.
3. (…)
4. (…)
5. Om optimaal invulling te geven aan de re-integratiemogelijkheden van werknemer en te voldoen aan de eisen die vanuit de Wet Verbetering Poortwachter gesteld worden, wordt geadviseerd de volgende activiteiten te ondernemen:
- De bedrijfsarts actualiseert periodiek de belastbaarheid
(…)”
Onder ‘Overleg bedrijfsarts en arbeidsdeskundige’ noteerde de arbeidsdeskundige:
“ (…)
Werknemer heeft tijdens het gesprek met de arbeidsdeskundige aangegeven dat de belastbaarheid niet volledig in kaart is gebracht. Dit is inderdaad juist. De items in de Functionele Mogelijkheden Lijst die voor de re-integratie binnen [naam werkgever] niet van belang zijn, zijn door de bedrijfsarts overgeslagen.”
2.18 Op 31 oktober 2018 bezocht klager het spreekuur van verweerder met de vraag om een second opinion, omdat hij het niet eens was met het eerder door verweerder gegeven advies, waaronder de door hem op 14 augustus 2018 opgestelde FML. Verweerder heeft toen een aanvraagformulier second opinion ingevuld en ondertekend en noteerde: “Ik wacht het advies van de sec opinion arts af. (…) Ik heb hem gewezen op de mogelijkheid v vragen v vervoersvoorziening bij het uwv”
2.19 Op 3 december 2018 meldde klager zich volledig ziek vanwege een toename van zijn beperkingen. De arbeidsdeskundige concludeerde in de rapportage van 5 december 2018 in het kader van een door de werkgever aangevraagd deskundigenoordeel dat de door de werkgever uitgevoerde re-integratie-inspanningen tot op dat moment onvoldoende waren omdat de loonwaardebepaling door de arbeidsdeskundige niet adequaat had plaatsgevonden.
2.20 Op 14 januari 2019 werd de door klager verzochte second opinion uitgevoerd door een andere bedrijfsarts. Deze bedrijfsarts stelde ook een FML op, waarin meer beperkingen werden weergegeven dan in de FML van 14 augustus 2018. De bedrijfsarts concludeerde in haar second opinion:
“Ik schat aan de hand van mijn bevindingen en FML in dat er hiermee geen reële arbeidsmogelijkheden zijn: in medisch opzicht is de belastbaarheid al fors beperkt; in arbeidsdeskundige zin verwacht ik dat er geen passende functies te duiden zijn, ook geen theoretische.
Gezien de aard van de aandoening (progressief) is het niet de verwachting dat de belastbaarheid in de toekomst toe zal nemen en voor de beperkingen die er al zijn, bestaat geen behandeling. Mijns inziens is een vervroegde WIA (IVA) aanvraag dan ook aan de orde.”
2.21 Op 31 januari 2019 noteerde verweerder dat hij de terugkoppeling van de second opinion arts had ontvangen en dat deze uitgebreidere progressieve beperkingen had aangenomen en adviseerde een IVA aan te vragen. Verweerder adviseerde een viergesprek in te plannen met hemzelf, klager (en eventueel zijn vertrouwenspersoon), de werkgever en de re-integratiemanager om af te stemmen welke acties nodig zijn.
2.22 Op 4 maart 2019 vond een sociaal medisch overleg plaats met verweerder, de werkgever en de re-integratiemanager. Klager en zijn vertrouwenspersoon waren ook uitgenodigd, maar hadden zich afgemeld. Verweerder noteerde in zijn rapportage naar aanleiding van dat overleg dat hij wilde meewerken aan een IVA-aanvraag zoals voorgesteld door de second opinion arts. De daarvoor benodigde documenten (waaronder een door verweerder opgesteld actueel oordeel, een verklaring bedrijfsarts en medische informatie) moesten dan wel in principe vóór 12 april 2019 worden opgestuurd. Ook noteerde verweerder dat het laatste consult met klager in oktober 2018 had plaatsgevonden en dat een vervolgafspraak op de kortst mogelijke termijn gewenst was. Verweerder stelde een nieuw sociaal medisch overleg met klager (en eventueel zijn vertrouwenspersoon) voor op 13 maart 2019. Tijdens het overleg heeft de re-integratiemanager verweerder laten weten dat klager in een e-mail zijn ongenoegen over verweerder had geuit. Verweerder heeft daarop aangegeven dat hij de bedrijfsarts voor MKB Eindhoven is en dat klager welkom is op het spreekuur, waarbij gewenst is dat klager een vervolgafspraak maakt en voldoende tijd inruimt voor het opstellen van de documenten.
2.23 Op 18 maart 2019 vond een gesprek plaats tussen verweerder en klager in het
bijzijn van klagers echtgenote, de vertrouwenspersoon, de werkgever en de re-integratiemanager.
Klager wilde een IVA-aanvraag indienen en verweerder gaf aan daaraan mee te werken.
2.24 Op 10 april 2019 heeft verweerder over klager ten behoeve van het UWV een ‘Verklaring bedrijfsarts’ en een formulier ‘Medische informatie’ ingevuld.
In de ‘Verklaring bedrijfsarts’ staat onder ‘2.6 Aanvullende informatie’: “De wn heeft een blinde geleide stok. Ik heb niet geconstateerd dat hij hier gebruik van maakt.”
In het formulier ‘Medische informatie’ staat onder ‘5. Decursus’:
“(…) Ik heb aangegeven dat ik niet kan verklaren waarom de wn per december zich volledig heeft ziek gemeld. (…)”
2.25 Klager heeft IVA-uitkering gekregen.
3. Het standpunt van klager
Klager verwijt verweerder dat hij:
1. de begeleiding van klager niet serieus neemt;
2. niet actief is bij de begeleiding en afwacht;
3. het oude rapport van [E] niet ter harte neemt en er niets mee doet;
4. pas na aandringen van een derde overgaat tot verwijzing van klager naar een gespecialiseerd centrum;
5. de werkgever niet of zo slecht adviseert dat er discussie ontstaat tussen klager en zijn leidinggevende;
6. eerst onder druk instemt met een second opinion;
7. stelt dat hij het niet eens is met de uitkomsten van de second opinion;
8. weigert in te gaan op op- en aanmerkingen van de arbeidsdeskundige als het gaat om de ‘bestreden/twijfelachtige’ FML;
9. blijkbaar onvoldoende weet hoe hij een FML moet invullen. De FML ziet niet op alleen de belastingen in de eigen functie, maar dient als leidraad voor de arbeidsdeskundige voor het adviseren naar passend werk. Een FML is een weergave van de beperkingen die de werkende heeft als gevolg van ziekte en/of gebrek ten aan zien van de gezonde gelijke;
10. weigert het door klager in hem opgezegde vertrouwen te respecteren: hij negeert het en gaat er niet op in;
11. klager onder druk heeft gezet om nogmaals naar een spreekuur te komen, volkomen overbodig, terwijl anders is afgesproken;
12. klager naar het overbodige spreekuur heeft laten komen en in zijn uitnodiging heeft gedreigd met de tekst: “belanghebbende moet verschijnen omdat anders alle consequenties van het niet verschijnen voor zijn rekening komen” waarbij onduidelijk is welke consequenties bedoeld worden;
13. overbodige, niet relevante en onjuiste informatie in zijn dossierstukken heeft genoteerd die naar het UWV worden opgestuurd;
14. de aanvraag WIA met verkorte wachttijd in gevaar bracht door zijn opmerkingen die onjuist en respectloos zijn;
15. de informatie naar klager stuurde terwijl hij wist dat die op vakantie was en dat de informatie daardoor te laat bij het UWV zou arriveren;
16. in zijn laatste rapportage voor het eerst twijfelde aan de volledige ziekmelding van klager in december 2018;
17. op papier twijfelde aan de noodzaak van een ‘blindenstok’ die klager zou gebruiken, dat wederom onnodig kwetsend, respectloos en ongepast was voor klager. Verweerder zei eigenlijk dat klager die stok helemaal niet nodig heeft.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover nodig wordt daarop hieronder
ingegaan.
5. De overwegingen van het college
Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund, maar om de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in haar beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.
Het tuchtcollege zal het handelen van verweerder beoordelen aan de hand van de diverse
klachtonderdelen. Daarbij overweegt het college dat uit de toelichting op de klachtonderdelen
in het klaagschrift blijkt dat de klacht ziet op de periode vanaf medio 2017, met
uitzondering van het klachtonderdeel over het [E]-rapport. Klager heeft ter zitting
ook aangegeven dat zijn klachten eind 2017 verergerden.
Klachtonderdelen 1 en 2
Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klager verwijt verweerder dat hij de begeleiding van klager niet serieus neemt en niet actief is bij de begeleiding en afwacht. Klager heeft in totaal 17 klachtonderdelen geformuleerd over het handelen dan wel nalaten van verweerder.
Voor zover de klachtonderdelen 1 en 2 zien op handelen van verweerder waarover wordt geklaagd in de overige klachtonderdelen, missen deze klachtonderdelen zelfstandige betekenis.
Voor zover deze klachtonderdelen zien op ander handelen dan wel nalaten, heeft klager de klachtonderdelen niet, althans onvoldoende onderbouwd, zodat deze ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel 3
Verweerder wordt verweten dat hij het rapport van [E] niet ter harte neemt en er niets mee doet. Het college kan dit verwijt niet volgen. Het rapport van [E] dateert van 14 februari 2015. Verweerder heeft klager op 27 mei 2015 en 30 september 2015 op zijn spreekuur gezien. Klager was op 27 mei 2015 in staat acht uur per dag te werken en kon voldoen aan de functie-eisen, waarbij hij na intensief beeldschermwerk nog kort behoefte had aan rust. Verweerder adviseerde dat een medische indicatie voor thuiswerk van toepassing was en dat het aan de werkgever was om op grond daarvan de thuiswerkplek van klager te helpen inrichten. Op 30 september 2015 was klager volledig arbeidsgeschikt en had met de werkgever in goede sfeer afspraken gemaakt over het werk en een thuiswerkplek ingericht. Onduidelijk is wat klager op dat moment nog van verweerder verwachtte naar aanleiding van het rapport van [E]. Dit klachtonderdeel is onvoldoende onderbouwd en kan daarom niet slagen.
Klachtonderdeel 4
Klager verwijt verweerder dat hij pas na aandringen van een derde overgaat tot verwijzing van klager naar een gespecialiseerd centrum. Het college begrijpt uit de onderbouwing in het klaagschrift dat dit klachtonderdeel betrekking heeft op de verwijzing naar het expertisecentrum [F]. Het verwijt vindt geen steun in de feiten. Op 28 juni 2017 zag verweerder klager voor het eerst na langere tijd weer op het spreekuur. Verweerder noteerde toen al “Aansluitend is het gewenst om de wn voor een arbeidsdeskundig onderzoek naar [F] te sturen; gewenst is dat de wg dit in gang zet (evt in overleg met de reintegratie manager.”. Verweerder herhaalde dit advies op 19 juli 2017 en 13 september 2017. Op
8 november 2017 kwam dit opnieuw aan de orde. Het was de bedoeling dat de werkgever dit in gang zou zetten. Dat de werkgever er pas zo laat mee aan de slag ging – het onderzoek door [F] vond uiteindelijk op 5 februari 2018 plaats – valt verweerder niet aan te rekenen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel 5
Klager verwijt verweerder dat hij de werkgever niet of zo slecht adviseerde dat er discussie ontstond tussen klager en zijn leidinggevende. Uit de toelichting in het klaagschrift maakt het college op dat klager doelt op de periode vanaf 28 februari 2018, waarbij specifiek het vervoersprobleem wordt benoemd. Volgens klager heeft verweerder geen enkel advies ten aanzien van het woon-werkverkeer gegeven, waarmee hij zijn zorgplicht schendt.
Het college overweegt als volgt.
Vooropgesteld wordt dat verweerder werkte in een zogenoemd ‘eigen regie model’. Dit houdt in dat de werkgever de verzuimbegeleiding zelf regelt en bepaalt wie, wat wanneer doet. Verweerder blijft (ook) in dat model weliswaar eindverantwoordelijk voor de arbeidsgeneeskundige begeleiding en de door hem gegeven adviezen, maar dit ontslaat een werkgever en werknemer niet van hun verantwoordelijkheden in het proces.
V anaf medio 2017 ging de situatie van klager achteruit. Verweerder heeft in de tweede helft van 2017 diverse malen geadviseerd klager voor een arbeidsdeskundig onderzoek naar [F] te sturen (zie hierboven onder klachtonderdeel 4). De werkgever heeft uiteindelijk opdracht gegeven voor het onderzoek, dat op 5 februari 2018 heeft plaatsgevonden. Ondertussen had klager zich op 2 januari 2018 voor 50% ziekgemeld.
Verweerder heeft klager op 28 februari 2018 op zijn spreekuur gezien en hij heeft naar het oordeel van het college duidelijk gerapporteerd over de route die vanaf dan gevolgd moest worden. Verweerder gaf onder meer aan dat hij in afwachting was van de rapportage van [F] en dat hij te zijner tijd graag de medische informatie van het specialistisch onderzoek ten aanzien van het gebrek aan energie zou ontvangen. Daarna zou hij een FML opstellen en kon een arbeidsdeskundige van [F] worden ingeschakeld. Verweerder noteerde bovendien dat hij klager over zes weken terug wilde zien.
De rapportage van [F] verscheen op 9 maart 2018. Onduidelijk is wanneer klager en/of de werkgever dit rapport aan verweerder hebben toegestuurd en verweerder daarvan dus kennis heeft genomen.
Uit de stukken blijkt dat vervolgens op 25 juni 2018 een spreekuur was gepland en dat klager die afspraak was vergeten. In juli 2018 ontving verweerder een terugkoppeling van de organisatie gespecialiseerd in advies bij visuele beperkingen. Verweerder rapporteerde vervolgens op 18 juli 2018 dat hij de adviezen van die organisatie onderschreef en dat hij klager op korte termijn uitnodigde voor het spreekuur voor het opstellen van de FML. In de FML van 14 augustus 2018 heeft verweerder naar het oordeel van het college de vervoersbeperkingen (“beperkt, is voor vervoer aangewezen op hulp van anderen”) adequaat weergegeven. Op 20 augustus 2018 adviseerde verweerder de inzet van een arbeidsdeskundige en het maken van afspraken met de preventiemedewerker in verband met aanpassingen van de werkplek. Ook adviseerde hij het inzetten van een multidisciplinair traject. Op 31 oktober 2018 ten slotte heeft verweerder klager ook gewezen op de mogelijkheid een vervoersvoorziening bij UWV aan te vragen.
Mede in aanmerking nemende de eigen verantwoordelijkheid van klager en de werkgever als het gaat om het opvolgen van adviezen en afspraken zoals hierboven weergegeven, is het college van oordeel dat verweerder hier niet tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij niet of slecht heeft geadviseerd. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdelen 6 en 7
Deze klachtonderdelen zien op de second opinion en lenen zich daarom voor gezamenlijke behandeling. Klager verwijt verweerder dat hij eerst onder druk heeft ingestemd met een second opinion en dat verweerder heeft gesteld dat hij het niet eens is met de uitkomsten daarvan. Klager heeft deze verwijten niet, althans onvoldoende, onderbouwd. Uit de stukken blijkt dat klager verweerder op 31 oktober 2018 heeft gevraagd om een second opinion en dat verweerder op die datum een aanvraagformulier voor een second opinion heeft ingevuld. Niet gebleken is dat verweerder eerst onder druk heeft ingestemd met een second opinion. Dat verweerder heeft gesteld dat hij het niet eens is met de uitkomsten van de second opinion is evenmin gebleken. Op 31 januari 2019 heeft verweerder gerapporteerd dat hij de terugkoppeling van de second opinion had ontvangen. Uit zijn aantekeningen blijkt niet dat hij het met die terugkoppeling niet eens was.
Deze klachtonderdelen zijn ongegrond.
Klachtonderdelen 8 en 9
Deze klachtonderdelen hebben betrekking op de door verweerder op 14 augustus 2018 opgestelde FML en lenen zich eveneens voor gezamenlijke behandeling. Het college begrijpt deze klachtonderdelen zo dat verweerder wordt verweten dat hij de FML aanvankelijk onvolledig had ingevuld en dat hij, toen hij daarop werd gewezen, met die op- en aanmerkingen niets heeft gedaan. Verweerder heeft als verweer onder meer gesteld dat een FML voor een arbeidsdeskundige in het eerste spoor bedoeld is te bepalen of de eigen functie van een werknemer nog passend is. Deze stelling is onjuist. Een inzetbaarheidsprofiel (wat een FML is) is bedoeld om weer te geven met welke beperkingen en mogelijkheden rekening moet worden gehouden bij de re-integratie van de medewerker, óók bij ongeschiktheid van de werknemer voor het eigen werk. Als een item als niet beperkt wordt gewaardeerd is betrokkene op dat aspect normaal belastbaar. Als een item als beperkt wordt gewaardeerd, kruist de bedrijfsarts dat item aan, waarbij hij toelicht wat de beperking precies inhoudt. Op deze wijze ontstaat een compleet beeld van de beperkingen en mogelijkheden van een werknemer. Vaststaat dat verweerder de FML onvolledig heeft ingevuld. In het licht van de re-integratie van klager was dat onzorgvuldig. Verweerder is er vervolgens door de arbeidsdeskundige in de rapportage van 10 september 2018 op gewezen dat de belastbaarheid onvolledig in kaart was gebracht en dat er items in de FML waren overgeslagen. Verweerder heeft met deze opmerking ten onrechte niets gedaan. Dat de arbeidsdeskundige niet geadviseerd heeft de FML aan te passen, zoals verweerder heeft gesteld, maakt dat niet anders. Verweerder is op deze punten tuchtrechtelijk verwijtbaar tekortgeschoten.
Deze klachtonderdelen zijn gegrond.
Klachtonderdeel 10
Dit klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerder het door klager opgezegde vertrouwen in hem niet heeft gerespecteerd. Uit de toelichting in het klaagschrift blijkt dat klager doelt op de mededeling van de re-integratiemanager tijdens het gesprek van 18 maart 2019 dat hij een
e-mail van klager had ontvangen waarin deze zijn ongenoegen over verweerder had geuit. Deze mededeling brengt naar het oordeel van het college op zichzelf nog niet mee dat verweerder daaruit een opzegging van vertrouwen in hem door klager moest begrijpen. Gesteld noch gebleken is dat klager het vertrouwen in verweerder rechtstreeks aan verweerder heeft opgezegd. Alleen al om die reden kan het verweerder niet worden verweten dat hij een opgezegd vertrouwen niet heeft gerespecteerd. Verweerder had klager wellicht over zijn ongenoegen kunnen bevragen, maar dat hij dit kennelijk niet of onvoldoende heeft gedaan, biedt onvoldoende aanknopingspunten voor een gegrond tuchtrechtelijk verwijt.
Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdelen 11 en 12
Deze klachtonderdelen gaan over de uitnodiging voor het spreekuur van 10 april 2019 en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Verweerder wordt verweten dat hij klager onder druk heeft gezet om naar het overbodige spreekuur te komen, terwijl dat anders was afgesproken, en dat de uitnodiging voor het spreekuur een dreigende tekst bevatte.
Het college overweegt als volgt.
In de eerste plaats oordeelt het college dat er onder de gegeven omstandigheden geen sprake was van een overbodig spreekuur. Het laatste spreekuurcontact tussen klager en verweerder had immers circa vijf maanden daarvoor – op 31 oktober 2018 – plaatsgevonden en van verweerder werd verwacht dat hij een actueel oordeel over de belastbaarheid in het kader van de IVA-aanvraag gaf. Verweerder meende naar het oordeel van het college terecht dat niet kon worden volstaan met een telefonisch consult maar dat hij klager persoonlijk moest zien zodat er een gedegen en zorgvuldige beoordeling en verslaglegging kon plaatsvinden. Verweerder handelde daarmee overeenkomstig zijn professionele verantwoordelijkheid. Van ongeoorloofde druk op klager van de kant van verweerder is niet gebleken. Klager klaagt ten slotte ook over de tekst in de uitnodiging voor het spreekuur. De uitnodiging voor het spreekuur wordt verstuurd door de arbodienst en betreft een standaardbrief. Het voert te ver om verweerder op de formulering van die tekst aan te spreken.
Deze klachtonderdelen zijn ongegrond.
Klachtonderdeel 13
Klager verwijt verweerder dat hij overbodige, niet relevante en onjuiste informatie in zijn dossierstukken voor het UWV heeft genoteerd. Klager heeft dit klachtonderdeel niet, althans onvoldoende onderbouwd. Onduidelijk is op welke informatie klager doelt. Voor zover klager doelt op informatie waarover wordt geklaagd in de hiernavolgende klachtonderdelen, mist dit klachtonderdeel zelfstandige betekenis.
Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdelen 14 en 16
Deze klachtonderdelen gaan over de door verweerder opgestelde ‘Medische informatie’
gedateerd 10 april 2019 ten behoeve van de IVA-aanvraag en lenen zich voor gezamenlijke
behandeling. Verweerder noteerde daarin onder meer de volgende opmerking: “Ik heb aangegeven dat ik niet kan verklaren waarom de wn per december zich volledig
ziek heeft gemeld.” Klager heeft terecht gesteld dat deze opmerking de IVA-aanvraag in gevaar kan brengen,
aangezien hierdoor vragen worden opgeroepen. Het ontgaat het college waarom verweerder
deze opmerking op deze wijze heeft opgenomen onder de ‘Medische informatie’ in plaats
van, wat voor de hand gelegen had, klager te bevragen over de reden van zijn volledige
ziekmelding in december. Deze handelwijze is onzorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Deze klachtonderdelen zijn gegrond.
Klachtonderdeel 15
Klager verwijt verweerder dat hij de informatie voor de IVA-aanvraag naar klager heeft
gestuurd, terwijl hij wist dat deze op vakantie was en dat de informatie daardoor
te laat bij het UWV zou arriveren. Het college volgt klager niet in dit verwijt. Klager
had op dit punt zelf eerder actiever kunnen en moeten sturen, aangezien klager zelf
verantwoordelijk is voor het tijdig versturen van de informatie naar het UWV. Naar
het oordeel van het college treft verweerder op dit punt geen verwijt. Dit klachtonderdeel
is ongegrond.
Klachtonderdeel 17
Klager verwijt verweerder dat hij in de ‘Verklaring bedrijfsarts’ ten behoeve van de IVA-aanvraag bij ‘Aanvullende informatie’ heeft genoteerd: “De wn heeft een blinde geleide stok. Ik heb niet geconstateerd dat hij hier gebruik van maakt.” Naar het oordeel van het college is het begrijpelijk dat klager deze opmerking als onnodig kwetsend en ongepast heeft opgevat. De opmerking is zo te lezen alsof verweerder wilde zeggen dat klager die stok eigenlijk niet nodig heeft. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting niet kunnen uitleggen waarom hij deze opmerking op deze wijze en zonder context heeft genoteerd. Verweerder had rekening moeten houden met hoe deze opmerking door een ander, klager in dit geval, zou kunnen worden opgevat. Door het op deze wijze plaatsen van deze opmerking in de ‘Verklaring bedrijfsarts’ heeft verweerder onzorgvuldig en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dit klachtonderdeel is gegrond.
De maatregel
De klachtonderdelen 8, 9, 14, 16 en 17 zijn gegrond. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld bij het opstellen van de FML en ook steken laten vallen in de door hem opgestelde documenten voor de IVA-aanvraag. Het opstellen van een FML is een kerndocument waarin een medisch probleem van een werknemer wordt vertaald naar zijn belastbaarheid en dat dient met de grootste zorgvuldigheid te gebeuren. Hetzelfde geldt voor de documenten die moeten worden aangeleverd voor een IVA-aanvraag; er is immers maar één kans om een IVA-uitkering geregeld te krijgen. Verweerder heeft ten onrechte twee opmerkingen in de documenten voor de IVA-aanvraag geplaatst die de aanvraag konden ondermijnen. Dit handelen rechtvaardigt naar het oordeel van het college dat aan verweerder een waarschuwing wordt opgelegd.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klachtonderdelen 8, 9, 14, 16 en 17 gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond.
Aldus beslist door E.C.M. de Klerk, voorzitter, J. Iding, lid-jurist, R.P.J. Ansem,
R.P. Dammer en P.E Rodenburg, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van
I.H.M. van Rijn, secretaris en uitgesproken door N.B. Verkleij op 2 december 2020 in aanwezigheid van de secretaris.