ECLI:NL:TGZREIN:2020:71 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 2034

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2020:71
Datum uitspraak: 02-12-2020
Datum publicatie: 02-12-2020
Zaaknummer(s): 2034
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Bedrijfsarts wordt verweten dat hij ten onrechte een persoonlijke emotionele uitlating over klager op het formulier ‘Medische informatie’ ten behoeve van het UWV heeft vermeld en daarmee moedwillig de vertrouwensband tussen hem en klager heeft geschaad. Hij heeft deze informatie ook niet vooraf met klager gedeeld. Geen sprake van een emotionele uitlating. Handelwijze van de bedrijfsarts laat wel te wensen over, maar niet onderbouwd en ook niet gebleken dat de bedrijfsarts het formulier misbruikt heeft en moedwillig de vertrouwensband tussen klager en hem heeft willen schaden en dat hij de informatie niet vooraf met klager heeft gedeeld om onrust te zaaien ten behoeve van eigen belang en persoonlijke opvattingen, zoals klager stelt. Ongegrond.

Uitspraak: 2 december 2020

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 19 maart 2020 ingekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

tegen:

[C]

bedrijfsarts

werkzaam te [B]

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift;

-          het verweerschrift.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 29 oktober 2020 behandeld. Partijen waren aanwezig.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager is gediagnosticeerd met dysthymie en een vermijdende persoonlijkheidsstoornis. Hij had regelmatig contact met verweerder, bedrijfsarts, in het kader van de Wet verbetering poortwachter.

In het kader van het re-integratiespreekuur sprak verweerder klager op 4 februari 2020. Verweerder beëindigde dit gesprek, waarvoor dertig minuten was uitgetrokken,

na zo’n tien minuten met als doel een dreigende escalatie te de-escaleren. Partijen hebben elkaar toen niet de hand geschud, waarop een leidinggevende nadien intervenieerde. Klager en verweerder hebben elkaar vervolgens alsnog de hand geschud.

Op 5 maart 2020 vond het volgende re-integratiespreekuur plaats. Klager weigerde de door verweerder uitgestoken hand toen verweerder hem in de kantine kwam ophalen. Dit gebeurde in het bijzijn van collega’s en een leidinggevende. De rayonmanager, die op verzoek van klager aanwezig was bij het spreekuur van 5 maart 2020, gaf aan dat dit geen manier van doen was. Standpunten zijn toen uitgewisseld en ter afsluiting van het gesprek hebben klager en verweerder elkaar alsnog de hand gegeven. Daarmee leek de kwestie voor zowel klager als verweerder afgedaan.

Op het UWV-formulier ‘Medische informatie’ ten behoeve van de aanvraag voor een WIA-uitkering, gedateerd 9 maart 2020, heeft verweerder onder ‘Decursus’ het volgende over klager vermeld (inclusief typefouten):

“re-integratie SUBA KK 05 maart 2020.

Betrokkene weigerde de bedrijfsarts in de kantine, toen de bedrijfsarts hem kwam halen voor het spreekuur, Ȃ in bijzijn van diverse collega chauffeurs en een leidinggevende een hand te geven.

Betrokkene wil dat de rayonmanager bij het spreekuur aanwezig is aangezien betrokkene nog steeds boos is op de bedrijfsarts. Bedrijfsarts is vanzelfsprekend akkoord. Ȃ

Het voorgaande spreekuur werd volledig in beslag genomen door verwijten van betrokkene aan het adres van de bedrijfsarts.

De grondslag voor de boosheid is ondergetekende onduidelijk.

(…)

(tekst zwart gemaakt door klager) snel geagiteerde werknemer. (tekst zwart gemaakt door klager)

Op 10 maart 2020 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen klager, zijn leidinggevende en de casemanager. Verweerder was daarbij niet aanwezig. Wel heeft hij voorafgaand aan dat gesprek twee enveloppen met het UWV-formulier ‘Medische informatie’ aan de werkgever uitgereikt. Een daarvan was bestemd voor klager, de ander voor de werkgever. Verweerder heeft de inhoud van dat formulier niet met klager besproken. De werkgever heeft de voor klager bestemde envelop tijdens het gesprek aan klager uitgereikt.

3. Het standpunt van klager

Verweerder wordt verweten dat hij een grens heeft overschreden door:

1.      ten onrechte een persoonlijke emotionele uitlating over klager op het formulier ‘Medische informatie’ ten behoeve van het UWV te vermelden. Een dergelijke uitlating hoort in dat formulier niet thuis en de bedrijfsarts heeft het betreffende formulier misbruikt. Hij heeft hiermee duidelijk laten blijken moedwillig de vertrouwensband tussen hem en klager dermate te willen schaden dat toekomstige gesprekken hierdoor vrijwel onmogelijk worden;

2.      deze informatie niet vooraf met klager te delen en aan derden door te spelen, enkel en alleen om onrust te zaaien ten behoeve van eigen belang en persoonlijke opvattingen.

Ter toelichting heeft klager gesteld dat hij geen kennisgenomen had van de inhoud van de envelop die de werkgever aan hem op 10 maart 2020 had uitgereikt, maar daarvan pas telefonisch door het UWV op de hoogte werd gebracht.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder meent ten eerste dat de klacht niet ontvankelijk dient te worden verklaard omdat klager misbruik maakt van het tuchtprocesrecht. Klager heeft een tuchtklacht ingediend uit boosheid jegens zijn werkgever. Daarnaast maakt klager misbruik van het tuchtprocesrecht omdat hij stellingen poneert waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze onjuist waren en dus geen kans van slagen hadden.

Verder voert verweerder aan dat hij met als doel te de-escaleren, klager op 4 februari 2020 heeft gezegd dat hij het gesprek wilde beëindigen en klager heeft verzocht de spreekkamer te verlaten. Het verbaasde verweerder dat klager hem op 5 maart 2020 niet de hand wilde schudden omdat hij in de veronderstelling was dat de onenigheid tussen beiden ten tijde van het spreekuur van 4 februari 2020 was uitgesproken. Voor het overige stelt verweerder dat klager geen enkel feitelijk argument als onderbouwing van zijn stellingen heeft aangedragen. Tot slot geeft verweerder aan dat een bedrijfsarts verplicht is om aan het UWV ook zonder toestemming van de werknemer die gegevens en inlichtingen te verstrekken die nodig zijn voor de taakuitoefening van de Wet SUWI. Verweerder heeft op het formulier ‘Medische informatie’ slechts die feitelijke gegevens verstrekt die relevant zijn voor de verzekeringsarts. Het vermelden van het niet willen handen schudden was relevant gelet op de door klagers behandelaar gestelde diagnose dysthymie en vermijdende persoonlijkheidsstoornis. Het betrof geen opvattingen of emotionele uitlatingen. De feiten passen bij de gestelde diagnose. Verweerder heeft nog overwogen om een aaneenschakeling van conflicten te vermelden op het UWV-formulier maar heeft dat niet gedaan om een conflict te vermijden.

5. De overwegingen van het college

De ontvankelijkheid

Naar het oordeel van het college is klager ontvankelijk in zijn klacht. Klager heeft een klacht over zijn behandelend bedrijfsarts. De aanleiding voor de klacht betreft immers een door verweerder ingevuld en ondertekend formulier over medische informatie van klager. Door het college te vragen een oordeel te geven over de in dat formulier verstrekte informatie, maakt klager geen misbruik van het tuchtrecht. Naar het oordeel van het college heeft hij belang bij een toets over hetgeen door verweerder is geschreven, nu deze informatie is opgesteld ten behoeve van de verzekeringsarts van het UWV in het kader van een eventuele uitkering.

Het eerste klachtonderdeel

Niet geoordeeld kan worden dat er sprake was van een emotionele uitlating van verweerder in het door hem ingevulde formulier. Verweerder beschrijft in neutrale bewoordingen wat is voorgevallen op 5 maart 2020. Wel plaatst het college vraagtekens bij de noodzaak van het vermelden van dit voorval op het formulier, met name nu het voorval op dezelfde dag nog is uitgesproken en het daarmee afgedaan leek. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat het door hem gememoreerde incident past bij de diagnose dysthyme stoornis en dat hij het om die reden vermeld heeft. Verweerder heeft overwogen om een aaneenschakeling van conflicten te noteren maar heeft dat niet gedaan om een nieuw conflict te vermijden.

Het college overweegt dat het beter zou zijn geweest als verweerder in het formulier zou hebben vermeld dat het incident diezelfde dag nog uitgesproken is en ook dat het incident mogelijk in de context van de dysthyme stoornis is te plaatsen. Desalniettemin zal het college dit klachtonderdeel ongegrond verklaren omdat niet onderbouwd en ook niet gebleken is dat verweerder het formulier misbruikt heeft en moedwillig de vertrouwensband tussen klager en verweerder heeft willen schaden, zoals klager stelt.

Het tweede klachtonderdeel

Het college merkt op dat de wijze waarop verweerder met het UWV-formulier is omgegaan  te wensen overlaat. Verweerder had de inhoud met klager moeten delen alvorens het formulier in een envelop te laten uitreiken door de werkgever en verweerder had evenzeer aan klager duidelijk moeten maken dat klager vanzelfsprekend het recht had deze envelop te openen en van de inhoud kennis te nemen. Dit had een klacht kunnen voorkomen, zoals klager ter zitting heeft aangegeven. Desalniettemin zal het college ook dit klachtonderdeel ongegrond verklaren omdat ook nu niet onderbouwd en niet gebleken is dat verweerder dit enkel zo deed om onrust te zaaien ten behoeve van eigen belang en persoonlijke opvattingen, zoals klager stelt.

Het college acht het in het algemeen belang dat deze uitspraak wordt gepubliceerd.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht ongegrond;

-          bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden, in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het Tijdschrift Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde.

Aldus beslist door E.C.M. de Klerk, voorzitter, J. Iding, lid-jurist, R.P.J. Ansem,

R.P. Dammer en P.E. Rodenburg, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van

I.H.M. van Rijn, secretaris en uitgesproken door N.B. Verkleij op 2 december 2020 in aanwezigheid van de secretaris.