ECLI:NL:TGZREIN:2020:57 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 2030

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2020:57
Datum uitspraak: 10-11-2020
Datum publicatie: 10-11-2020
Zaaknummer(s): 2030
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Verwijt aan waarnemend huisarts op de HAP dat hij patiënt (15 jaar) met veel pijn aan de testis te lang heeft laten wachten, een verkeerde diagnose heeft gesteld en hem ten onrechte niet heeft doorverwezen naar het ziekenhuis. Zicht op wachtkamer. Visuele waarneming van triagist kan belangrijke informatie zijn voor de arts in verband met de te stellen diagnose en te bepalen beleid. Lange wachttijd kan niet worden vastgesteld. Combinatie leeftijd patiënt en gepresenteerde klachten. De NHG-Behandelrichtlijn Acute epididymitis ten onrechte niet gevolgd. Diagnose van een torsio testis terzijde geschoven. Verweerder heeft nagelaten contact met het ziekenhuis op te nemen in verband met mogelijkheid van aanvullend diagnostisch onderzoek in de nacht. Gedeeltelijk gegrond. Berisping.

Uitspraak: 10 november 2020

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 10 maart 2020 ingekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

tegen:

[C]

huisarts

werkzaam te [D]

BIG-registratienummer [E]

verweerder

gemachtigde mr. D.M. Pot te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift

-          het verweerschrift

-          medische informatie, ontvangen van klager op 25 september 2020.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 2 oktober 2020 behandeld. Partijen waren aanwezig; verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Vanwege toenemende pijn in zijn buik heeft de minderjarige zoon van klager (geboren in 2004, hierna te noemen: de zoon) samen met klager in de avond van 10 februari 2020 rond 23.30 uur de huisartsenpost bezocht, waar verweerder als waarnemend huisarts nachtdienst had. Bij binnenkomst is de zoon gevraagd om urine op te vangen voor onderzoek en in de wachtkamer plaats te nemen. Daarna kwam een andere patiënt de huisartsenpost binnen. Verweerder heeft eerst de andere patiënt gezien en daarna de zoon binnengeroepen.

Na anamnese en onderzoek heeft verweerder de zoon naar huis laten gaan en hem geadviseerd Ibuprofen te gebruiken en bij verergering van de klachten opnieuw contact op te nemen, dan wel de volgende dag met de eigen huisarts.

Verweerder noteerde hierover in het dossier (citaat inclusief eventuele type- en/of taalfouten):

“  S      last van pijn li testikel, er misselijk bij eenmalig gebraakt, om 2300 begonnen, geen pijn bij lopen

  O       afwerend bij onderzoek, abdo ng, kan buik opblazen en inhouden , re testikel gb, li testikel pijnlijk, geen pijn bij hoesten geen herniae, temp 35.7

  E       pijn testikel

  P       R/10 st ibuprofen drag/tabl 400mg (3.1T)

  P       aanzien voor nu rev indien verergerd”

De zoon is de volgende ochtend gezien door zijn eigen huisarts, die hem naar de uroloog heeft doorverwezen. De zoon werd vervolgens in het ziekenhuis opgenomen en geopereerd. Als reden van opname noteerde de uroloog: “torsio testis waarvoor totale orchidectomie links met orchidofixatie rechts.”

3. Het standpunt van klager

Klager verwijt verweerder:

a)      dat hij zijn zoon na aankomst op de huisartsenpost te lang heeft laten wachten voordat hij hem binnenriep;

b)      dat hij een verkeerde diagnose heeft gesteld en zijn zoon ten onrechte niet heeft doorverwezen naar het ziekenhuis.

Ter toelichting stelt klager dat zijn zoon bij aankomst in de huisartsenpost heeft aangegeven niet te kunnen plassen en veel pijn te hebben. De zoon heeft ter plekke ook nog een paar keer gebraakt. De triagiste heeft dat gezien, want zij had zicht op de wachtkamer. Desondanks werd eerst een andere patiënt, die geruime tijd na de zoon bij de huisartsenpost binnenkwam, als eerste gezien. Tijdens het consult heeft klager aan verweerder de vraag gesteld of er sprake kon zijn van verdraaiing van de teelbal, maar verweerder antwoordde ontkennend. Ook gaf verweerder aan dat doorsturen naar het ziekenhuis niet zou helpen, want daar zou geen uroloog meer aanwezig zijn. Een eventuele operatie zou toch pas de volgende dag gebeuren.

4. Het standpunt van verweerder

Klachtonderdeel a)

Toen klager de huisartsenpost belde voor zijn zoon, heeft de triagiste als ingangsklacht ‘buikpijn’ genoteerd met een urgentiecode U3. Bij binnenkomst op de huisartsenpost is de zoon gevraagd urine op te vangen voor onderzoek. Enkele minuten later kwam er een andere patiënt binnen met urgentiecode U2. Verweerder heeft de zoon niet met opzet lang(er) laten wachten, dit had te maken met de hogere urgentiecode van de ingangsklacht van de andere patiënt en ook omdat er nog gewacht werd op de urine van de zoon. Verweerder was bezig met de andere patiënt, had geen zicht op de wachtruimte en heeft dan ook niet meegekregen dat de zoon daar een paar keer heeft gebraakt.

Klachtonderdeel b) 

Verweerder betreurt ten zeerste dat hij een verkeerde inschatting heeft gemaakt en de zoon naar huis heeft laten gaan. Verweerder heeft de diagnose van een torsio testis overwogen, maar heeft dit in zijn afweging onwaarschijnlijk geacht vanwege de pijn die hij niet hoog inschatte. Verweerder heeft wel gedacht aan een doorverwijzing naar het ziekenhuis, maar heeft dit niet gedaan. De reden hiervoor was dat hij meende dat er in de nacht onvoldoende mogelijkheden voor diagnostiek in het ziekenhuis aanwezig zouden zijn. Achteraf is gebleken dat deze veronderstelling onjuist was. Verweerder had de zoon volgens de NHG-behandelrichtlijn ‘Acute epididymitis bij volwassenen’ moeten doorverwijzen naar het ziekenhuis voor nader onderzoek of in elk geval moeten overleggen met de uroloog. Ook dat laatste heeft verweerder niet gedaan. Verweerder heeft van deze casus veel geleerd en zal in de toekomst anders handelen.

5. De overwegingen van het college

Ten aanzien van klachtonderdeel a)

Klager stelt dat verweerder de zoon te lang heeft laten wachten door voorrang te geven aan een andere patiënt; bovendien had hij de zoon eerder moeten binnenroepen omdat hij te veel pijn had en in de wachtruimte meerdere keren had gebraakt. Hiertegenover staat de verklaring van verweerder dat de andere patiënt slechts een paar minuten na de zoon binnenkwam, dat deze direct door hem gezien is vanwege een hogere urgentiecode en dat hij niet heeft meegekregen dat de zoon in de wachtkamer meerdere keren gebraakt had.

Het college heeft geen enkele reden om eraan te twijfelen dat de zoon ook in de wachtruimte heeft gebraakt. Aangezien ter zitting niet weersproken is dat de triagiste zicht had op de wachtruimte, acht het college het zeer aannemelijk dat de triagiste het braken van de zoon heeft waargenomen. Dat verweerder daarvan niet op de hoogte was, kan hem echter niet tuchtrechtelijk worden verweten, omdat hij bezig was met een andere patiënt en geen zicht had op wat er zich in de wachtruimte afspeelde. Het was wenselijk geweest als de triagiste verweerder had verteld dat de zoon in de wachtruimte meerdere keren had gebraakt. Immers hetgeen de triagist (visueel) waarneemt, kan belangrijke informatie zijn voor de arts in verband met de door hem te stellen (differentiaal) diagnose en te bepalen beleid, vooral wanneer de arts zelf geen zicht heeft op de wachtkamer.

Voor het overige lopen de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteen, waardoor het college niet kan vaststellen wat het tijdsbestek is geweest tussen het moment van binnenkomst van de zoon op de huisartsenpost en het moment dat hij door verweerder werd gezien.

Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of verweerder verwijtbaar heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van klager en van verweerder evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b)

Vaststaat dat de zoon ten tijde van de behandeling door verweerder 15 jaar oud was en met klachten van acute pijn aan de testis en braken naar de huisartsenpost kwam. Voorts staat vast dat klager aan verweerder heeft gevraagd of de klachten van de zoon konden wijzen op een torsio testis.

Verweerder heeft gesteld dat hij na anamnese en onderzoek meerdere diagnoses, waaronder e pididymitis en torsio testis heeft overwogen, maar uiteindelijk geen diagnose heeft kunnen stellen. Het college heeft hierover echter geen enkele aantekening in het waarneembericht aangetroffen. Het college kan hierdoor niet vaststellen welke afwegingen verweerder heeft gemaakt. Evenmin is genoteerd dat, zoals ter zitting is komen vast te staan, de mogelijkheid van een torsio testis tijdens het consult wel is besproken maar dat deze diagnose door verweerder werd uitgesloten.

Het college overweegt dat verweerder, gelet op de leeftijd van de zoon in combinatie met de klachten waarmee hij zich presenteerde, inderdaad de NHG-Behandelrichtlijn Acute epididymitis bij volwassenen van 2016 (hierna: de richtlijn) had dienen te volgen.

In deze richtlijn is in de inleiding vermeld:

“          De behandelrichtlijn Acute epididymitis bij volwassenen geeft richtlijnen voor de diagnostiek en het beleid van een (sub)acute ontsteking (< 6 weken) van de epididymis bij patiënten van 18 jaar en ouder. (…).

De keuze voor de leeftijdsgrens is gemaakt omdat torsio testis, de belangrijkste differentiaal diagnostische overweging bij acute epididymitis, vooral voorkomt bij patiënten onder de 18 jaar. (Sub)acuut ontstane eenzijdige klachten in het scrotum bij patiënten onder de 18 jaar vormen aanleiding voor een spoedindicatie voor aanvullende diagnostiek om een torsio testis uit te sluiten. Overleg met en verwijzing naar de uroloog is dan dus noodzakelijk.”

Verweerder heeft erkend dat hij de richtlijn niet heeft gevolgd en dat dat hij deze wel had moeten volgen. Verweerder geeft toe dat hij een verkeerde inschatting heeft gemaakt en dat hij de zoon met spoed naar de uroloog had moeten verwijzen voor aanvullende diagnostiek. Dat verweerder dit laatste niet heeft gedaan, omdat hij dacht dat er in het ziekenhuis ’s nachts geen diagnostisch onderzoek zou worden gedaan, is voor het college onbegrijpelijk en geeft geen blijk van professioneel handelen. Het had op de weg van verweerder gelegen om direct contact met het ziekenhuis op te nemen voor overleg met de uroloog dan wel om te verifiëren of hij de zoon voor aanvullende diagnostiek kon doorverwijzen. Als zou blijken dat dat laatste niet mogelijk zou zijn, zou een verwijzing naar een ander ziekenhuis voor de hand hebben gelegen. Dat verweerder op dit punt geen enkele actie heeft ondernomen, is tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Dit klachtonderdeel is gegrond.

De maatregel

Omdat de klacht gedeeltelijk gegrond is, zal het college een maatregel aan verweerder opleggen. Bij het bepalen van de zwaarte van de maatregel acht het college van belang dat verweerder, ondanks het bespreken en overwegen van de mogelijkheid van een torsio testis, geen contact met het ziekenhuis heeft opgenomen en de zoon vervolgens - zonder een werkdiagnose te stellen - naar huis heeft gestuurd. Bovendien heeft verweerder de door klager geopperde diagnose van een torsio testis terzijde geschoven en klager en de zoon daarmee ten onrechte gerustgesteld. Anderzijds heeft verweerder erkend dat hij onjuist gehandeld heeft en dat hij lering uit deze zaak heeft getrokken. Alles bij elkaar genomen is het college van oordeel dat de maatregel van berisping passend is.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart klachtonderdeel b) gegrond;

-          legt verweerder de maatregel van berisping op;

-          verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus beslist door P.P.M. van Reijsen, voorzitter, H.A.W. Vermeulen, lid-jurist,

B.C.A.M. Van Casteren-van Gils, J.D.M. Schelfhout en M.A.M.U. Vermeulen

leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van C.W.M. Hillenaar secretaris en uitgesproken

door N.B. Verkleij op 10 november 2020 in aanwezigheid van de secretaris.