ECLI:NL:TGZREIN:2020:53 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 19164c

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2020:53
Datum uitspraak: 29-10-2020
Datum publicatie: 29-10-2020
Zaaknummer(s): 19164c
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Radioloog wordt verweten dat zij nalatig is geweest, de verkeerde diagnose heeft gesteld, onzorgvuldig is geweest door bij tweede bezoek klaagster geen biopt te nemen en klaagster heeft behandeld als een patiënte met een toevalsbevinding in plaats van als patiënte met een melanoom (high risk) verleden. Alle klachtonderdelen ongegrond. Uitgevoerde onderzoek was toereikend, geen sprake van verkeerde diagnose of onzorgvuldig handelen, nemen biopt was bij tweede bezoek niet geïndiceerd. Niet gebleken dat klaagster ten onrechte is behandeld als een patiënte met een toevalsbevinding.

Uitspraak: 29 oktober 2020

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 23 augustus 2019 ingekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

tegen:

[C]

radioloog

werkzaam te [D]

verweerster

gemachtigde mr. J.S.M. Brouwer te Amsterdam

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift en desgevraagd een aanvulling daarop

-          het verweerschrift

-          de brief met bijlagen van verweerster, ontvangen op 12 december 2019

-          de brief met bijlagen van klaagster, ontvangen op 2 september 2020.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 17 september 2020 behandeld tezamen met de klachtzaken onder zaaknummers 19164a en 19164b. Klaagster heeft geklaagd over drie medisch specialisten die haar in hetzelfde ziekenhuis hebben behandeld. Het betreft een dermatoloog (19164a), een chirurg (19164b) en een radioloog (19164c). Dit resulteert in drie zaken en dus in drie uitspraken.

De klachten zijn gezamenlijk behandeld op zitting, maar voor iedere klacht - en dus voor iedere verweerder - is er een aparte uitspraak geschreven. Partijen waren aanwezig, verweerster bijgestaan door haar gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende. Bij klaagster werd, op verwijzing van haar huisarts, op 26 maart 2015 een mammografie uitgevoerd door een mammalaborant. De vraag van de huisarts was als volgt geformuleerd (alle citaten inclusief eventuele taal- en of typefouten):

“pijn bovenste buitenste quadrant

massa klierweefsel pulp

blijft bestaan

maligniteit ?”

Verweerster, radioloog, beoordeelde de mammografie en voerde vanwege palpabele massa in het bovenste buitenste kwadrant van de rechterborst een aanvullende echo van de rechterborst uit. In de terugkoppeling aan klaagsters huisarts noteerde verweerster het volgende als conclusie:

“[…] Status na borstverkleining bilateraal.

Benigne, BI-RADSclassificatie 2.”

Op 8 november 2016 voerde verweerster nogmaals een echo uit van klaagsters rechterborst, wederom aangevraagd door klaagsters huisarts. De huisarts vroeg in zijn verwijzing:

“echo-mamma rechts

            zwelling boven-lateraal”

Onder differentiaal diagnose en klinisch relevante gegevens noteerde de huisarts:

….melkklier? andere pathologie?”

Verweerster voerde de echo uit en noteerde in haar brief aan klaagsters huisarts het volgende:

“CONCLUSIE:

Status na borstverkleining met postop. veranderingen craniolateraal rechts.

Benigne, BI-RADSclassificatie 2.”

Op 16 februari 2017 vroeg een chirurg, werkzaam in hetzelfde ziekenhuis, een echo rechteroksel met okselklierpunctie rechts onder echogeleiding aan. Verweerster constateerde een echografisch pathologisch uitziende lymfeklier. Aansluitend voerde verweerster een punctie uit van de pathologische lymfeklier en nam daar drie biopten uit. Uit het pathologisch anatomisch onderzoek bleek dat er sprake was van maligniteit in de lymfeklier.

Aansluitend vond er op 22 februari 2017 een low-dose PET-CT-scan plaats. Deze werd beoordeeld door een nucleair geneeskundige. In de rechterborst van klaagster bevond zich geen tumor. Echter werden er wel metastasen gezien op meerdere andere plaatsen. Op 6 maart 2017 werd klaagster in het ziekenhuis besproken op een multidisciplinair overleg oncologie, zonder aanwezigheid van verweerster. Klaagster werd doorverwezen naar een ander ziekenhuis voor palliatieve therapie.

3. Het standpunt van klaagster

Radioloog wordt verweten dat zij:

1)      nalatig is geweest;

2)      de verkeerde diagnose heeft gesteld;

3)      onzorgvuldig is geweest, aangezien na het tweede bezoek van klaagster geen biopt is genomen wat een logische stap zou zijn geweest;

4)      klaagster heeft behandeld als een patiënte met een toevalsbevinding in plaats van als patiënte met een melanoom (high risk) verleden.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster meent dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten geen sprake is. Verweerster betwist dat zij onzorgvuldig c.q. nalatig heeft gehandeld, een verkeerde diagnose zou hebben gesteld en ten onrechte zou hebben verzuimd op 8 november 2016 een biopt te nemen. Ook meent zij klaagster op een behoorlijke wijze te hebben bejegend. Verweerster geeft aan dat zij bij het doorsturen van het medisch dossier van klaagster niet betrokken is geweest. Verweerster betreurt het vlugge verloop van de ziekte van klaagster en het spijt haar dat de prognose niet goed is.

5. De overwegingen van het college

Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen gaat het niet om de vraag of dat beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

Klaagster is twee maal door de huisarts doorverwezen voor radiologisch onderzoek van de mamma. Verweerster heeft beeldvormend onderzoek van de mamma gedaan bij klaagster op 26 maart 2015 en 8 november 2016. Het college heeft niet kunnen vaststellen dat verweerster daarbij nalatig heeft gehandeld jegens klaagster of onzorgvuldig is geweest bij de behandeling van klaagster. Verweerster heeft de aangewezen zorg verleend aan klaagster. Tijdens het eerste onderzoek zag verweerster tijdens de mammografie en de echografie van de borst fibroglandulair weefsel dat zij heeft gekwalificeerd als verklaring van de zwelling en geassocieerde pijn. Tevens heeft zij dit gekoppeld aan de borstverkleining die klaagster in het verleden heeft gehad. Nader onderzoek was op 26 maart 2015 niet geïndiceerd. Derhalve was er ook geen aanleiding voor een punctie of echo van de oksel.

Dat verweerster op 8 november 2016 geen biopt heeft genomen valt haar niet te verwijten omdat daar ook op dat moment geen aanleiding voor was. De pijn en zwelling konden verklaard worden met de aanwezigheid van het residueel fibroglandulair weefsel dat in het buiten bovenkwadrant werd gevonden. Bovendien viel verweerster tijdens het onderzoek verder niets verdachts op waardoor zij geen nader onderzoek behoefde aan te vragen of uit te voeren. Klachtonderdeel 1 en 3 zijn daarmee ongegrond.

Wat betreft het tweede klachtonderdeel oordeelt het college als volgt. Klaagster verwijt verweerster dat zij een verkeerde diagnose heeft gesteld. Klaagster is op 16 februari 2017 voor de derde keer onderzocht door verweerster. De aanleiding daarvoor waren nieuwe klachten. Klaagster voelde namelijk een zwelling in haar rechteroksel en is door een chirurg verwezen naar verweerster voor een echo rechteroksel met okselklierpunctie rechts, onder echogeleiding. Verweerster heeft de zwelling onderzocht, een pathologisch uitziende lymfeklier geconstateerd en daar de juiste actie op ondernomen door drie biopten te nemen en in te sturen voor pathologisch onderzoek. Daarbij is in de lymfeklier een metastase van maligne melanoom aangetroffen. Gezien het bovenstaande is geenszins gebleken dat verweerster op enig moment een verkeerde diagnose zou hebben gesteld. Het college verklaart klachtonderdeel 2 daarmee ook ongegrond.

Klaagster verwijt verweerster met klachtonderdeel 4 dat zij haar heeft behandeld als een patiënte met een toevalsbevinding in plaats van als patiënte met een melanoom (high risk) verleden. Het college heeft vastgesteld dat verweerster zorgvuldig heeft gehandeld tijdens de onderzoeken die zij heeft uitgevoerd bij klaagster. Derhalve kan het college klaagster niet volgen in haar stelling dat verweerster klaagster heeft behandeld als een patiënte met een toevalsbevinding in plaats van als patiënte met een melanoom (high risk) verleden wat maakt dat dit klachtonderdeel ook ongegrond is.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door J. Iding , voorzitter, A.M. Bossink, lid-jurist, J.W.D. De Waard,

J.M. Mommers en G.A. Hoffland leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van

M. Uzun-Karatepe, secretaris en uitgesproken door N.B. Verkleij op 29 oktober 2020 in aanwezigheid van de secretaris.