ECLI:NL:TGZREIN:2020:32 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 2019

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2020:32
Datum uitspraak: 08-07-2020
Datum publicatie: 08-07-2020
Zaaknummer(s): 2019
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: De inspectie verwijt de verpleegkundige dat zij in strijd met de professionele normen een (seksuele) relatie met een cliënt is aangegaan en over de relatie geen openheid heeft gegeven binnen de instelling. College: klacht gegrond. Verpleegkundige heeft volmondig erkend dat ze fout heeft gehandeld en dat de verantwoordelijkheid voor de gebeurtenissen volledig bij haar ligt. Grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening in ernstige mate overschreden. Dit rechtvaardigt als uitgangspunt een zware maatregel, waarbij tenminste een voorwaardelijke schorsing voor de hand ligt. College weegt mee in hoeverre de verpleegkundige inzicht heeft getoond in haar handelen en hoe groot het herhalingsrisico is. De verpleegkundige heeft meerdere stappen gezet die blijk geven van reflecterend vermogen en de wil om zich te blijven ontwikkelen. Ze heeft onder meer volledige openheid gegeven naar huidige werkgever en neemt deel aan intervisie en evaluatiegesprekken met het thema afstand-nabijheid. Zij heeft inzicht in de onjuistheid van haar handelen. Risico op herhaling wordt zeer gering geacht. Berisping.

Uitspraak: 8 juli 2020

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 19 februari 2020 ingekomen klacht van:

INSPECTIE GEZONDHEIDSZORG EN JEUGD

gevestigd te Utrecht

klaagster

nader te noemen de inspectie

volgens het klaagschrift vertegenwoordigd door S.Th.W. Roozen, senior-inspecteur, en

mr. M.E. Oosting, advocaat

tegen:

[A]

verpleegkundige

destijds werkzaam te [B]

verweerster

gemachtigde mr. A.C.H. Jansen te Wijchen 

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift;

-          het verweerschrift;

-          de pleitaantekeningen, ter zitting overgelegd door de inspectie;

-          de pleitnota, ter zitting overgelegd door de gemachtigde van verweerster.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 10 juni 2020 behandeld. Partijen waren aanwezig. De inspectie is verschenen in de persoon van mr. Oosting voornoemd en N. Huitema, senior inspecteur (in plaats van S.Th.W. Roozen), verweerster werd bijgestaan door haar gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Verweerster werkte sinds december 2006 als verpleegkundige bij een instelling voor verslavingszorg (hierna: de instelling).

Op 2 augustus 2017 werd een cliënt (hierna: de cliënt) opgenomen op de klinische afdeling van de instelling, waar verweerster op dat moment werkte. De cliënt had een stoornis in alcoholgebruik met een zeer destructief patroon van bingedrinking en een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke, vermijdende en borderline trekken. Hij is in de periode 19 april 2017 tot juni 2018 zesmaal opgenomen geweest.

Ongeveer een week na de opname van de cliënt op 2 augustus 2017 is verweerster verliefd op hem geworden. Er ontstond persoonlijk contact, via Whatsapp en ook fysiek. Het fysiek contact bestond uit zoenen, knuffelen, handen vasthouden en seksueel contact. Beiden namen het initiatief tot contact. Verweerster heeft noch in die periode, noch naderhand het medisch dossier van de cliënt bekeken.

De cliënt heeft op 21 augustus 2017 de afdeling waar verweerster werkzaam was, verlaten. Zijn behandeltraject is voortgezet op een andere locatie. De relatie tussen de cliënt en verweerster heeft daarna voortgeduurd. Ze hadden telefonisch contact en zagen elkaar zowel bij hem als bij haar thuis. Ook hadden zij seksueel contact. Verweerster heeft de relatie met de cliënt in de periode van begin augustus 2017 tot 24 mei 2018 meerdere malen verbroken en weer gestart. In die periode werd de cliënt driemaal met spoed opgenomen vanwege een terugval in excessief alcoholgebruik. Verweerster heeft haar relatie met de cliënt niet gemeld bij de instelling.

Op 17 mei 2018 heeft iemand vanuit het netwerk van de cliënt bij de instelling een melding gedaan van de relatie tussen verweerster en de cliënt. De cliënt heeft op 23 mei 2018 de relatie erkend, verweerster op 24 mei 2018. Daarna eindigde de relatie.

Verweerster is vanaf 24 mei 2018 tot aan haar ontslag bij de instelling op 1 september 2018 op non-actief gezet.

De instelling is een intern onderzoek gestart naar de seksuele relatie tussen verweerster en de cliënt. De rapportage van dat onderzoek is op 26 oktober 2018 vastgesteld. Bij dat onderzoek is gebleken dat verweerster op enig moment van de instelling wegens het hebben van een relatie met een cliënte een mondelinge waarschuwing heeft gekregen en zij vier dagen geschorst is geweest. Verweerster heeft altijd bestreden dat er sprake was van een (eerdere) relatie.

Verweerster is tijdens het onderzoek van de instelling door de interne onderzoekscommissie gehoord en heeft in dat gesprek niet volledige openheid van zaken gegeven over de duur van de relatie met de cliënt.

Enkele dagen na het gesprek met de interne onderzoekscommissie heeft verweerster zelf telefonisch contact opgenomen met de instelling, waarbij zij om een tweede gesprek heeft gevraagd. Tijdens het tweede gesprek heeft zij alsnog volledige openheid van zaken gegeven. Verweerster heeft tijdens het onderzoek door de instelling geen contact met de cliënt gehad. Nadien heeft de cliënt eens in de 6 à 8 weken bij verweerster via een berichtje geïnformeerd naar de stand van zaken betreffende het onderzoek. Verweerster heeft daar toen kort functioneel op gereageerd, omdat niet antwoorden voor haar niet goed voelde. Het contact is begin 2019 gestopt na een gesprek met de inspectie.

Op 10 juli 2018 ontving de inspectie de melding van de instelling over de seksuele relatie. De inspectie startte een onderzoek met als hoofdvraag of er ten aanzien van verweerster sprake is van een situatie die voor de veiligheid van cliënten of de zorg een ernstige bedreiging kan betekenen. De inspectie heeft voor de eerste keer met verweerster gesproken op 18 februari 2019. Op 23 april 2019 heeft de inspectie telefonisch met verweerster gesproken. Van beide gesprekken zijn door de inspectie verslagen opgesteld en deze zijn ter correctie van feitelijke onjuistheden aan verweerster voorgelegd. De inspectie heeft op grond van de verzamelde gegevens een conceptrapportage opgesteld, welke aan verweerster is voorgelegd ter correctie op feitelijke onjuistheden. In november 2019 is de inspectierapportage definitief vastgesteld. Het definitieve oordeel van de inspectie luidt als volgt (pagina 22):

“(…) De inspectie herziet evenwel haar conclusie over het risico van patiëntveiligheid. Zij beoordeelt het als positief dat de zorgverlener heeft besloten geen contact meer met patiënt te leggen en dat zij, weliswaar in een later stadium, haar huidige werkgever heeft geïnformeerd over de achtergrond van haar vertrek bij de instelling en het lopende inspectieonderzoek. Zodoende stelt zij zichzelf en haar werkgever in staat te anticiperen op haar kwetsbaarheden en mogelijke risico’s voor patiënten waarmee zij in aanraking komt. Het feit dat de werkgever tevreden is over het functioneren van de zorgverlener en met haar afspraken zal maken over de invulling en borging van het thema afstand-nabijheid weegt de inspectie mee in haar beoordeling.

Op basis van het bovenstaande concludeert de inspectie dat de risico-verlagende factoren zijn toegenomen en dat er daarmee nu geen sprake (meer) is van een situatie die voor de veiligheid van cliënten of de zorg een ernstige bedreiging kan betekenen, zoals bedoeld in artikel 25 Wkkgz.

Gezien de nog prille fase van de behandeling van de zorgverlener en de nog te maken afspraken met de werkgever, acht de inspectie de situatie van de zorgverlener tegelijkertijd kwetsbaar. Om die reden vindt de inspectie het noodzakelijk om voor bepaalde tijd het actieve toezicht op de zorgverlener voort te zetten (…)”

Op 1 september 2018 is verweerster als verpleegkundige in dienst getreden bij een psychotraumaexpertisecentrum. Verweerster heeft in die functie minder direct cliëntencontact en de behandelingen duren maximaal 8 dagen.

Op 14 november 2018 heeft verweerster zich onder behandeling gesteld van een psycholoog. De behandeldoelen waren: 1) bewust worden van eigen relationele patronen, verwerken traumata, 2) constructievere copingstrategieën ontwikkelen, 3) zichzelf meer accepteren in wie zij is en 4) een positiever zelfbeeld opbouwen. Verweerster kreeg een inzichtgevende en steunende therapie. Deze behandeling is in januari 2020 beëindigd omdat de behandeldoelen waren behaald. Op 24 maart 2020 schreef de psycholoog aan verweerster onder meer:

“U blijft bewust met eigen functioneren bezig, altijd in achterhoofd houdend dat u niet vermijdend moet zijn, goede keuzes wilt maken die bij u passen en bij uw grenzen wilt blijven. U wilt graag aan uzelf blijven werken in de vorm van laagfrequente therapie sessies, waarin we één keer in drie maanden gaan bespreken hoe het gaat en ik u van feedback en begeleiding kan voorzien.”

In mei 2019 is verweerster voor ruim 3 maanden op reis gegaan naar het buitenland. Op

5 september 2019, na terugkeer van haar reis, heeft verweerster haar leidinggevende geïnformeerd over de eerdere relatie met de cliënt, het interne onderzoek binnen de instelling en het onderzoek van de inspectie. Op 12 september 2019 heeft zij haar hele team daarover geïnformeerd.

Verweerster neemt bij haar huidige werkgever maandelijks deel aan intervisie waarin expliciet aandacht wordt besteed aan het omgaan met patiënten en het houden van voldoende afstand. Daarnaast voert zij iedere 6 à 8 weken een evaluatiegesprek met haar leidinggevende met bijzondere aandacht voor het thema afstand en nabijheid.

Op 12 december 2019 hebben verweerster en haar leidinggevende een verklaring ondertekend. Daarin staat onder meer (inclusief taal- en spelfouten):

“Betrokkenen hebben uitgesproken dat de arbeidsovereenkomst van [naam verweerster] in stand blijft op voorwaarde dat ze haar BIG registratie behoudt.

Het professioneel functioneren van betrokkene is goed, de setting van het werkomgeving en de afspraken die zijn gemaakt over het opvolgen van het gebeuren worden als voldoende waarborg gezien om vertrouwen te houden in haar verdere functioneren.

Daarnaast geeft [naam verweerster] aan dat er geen herhaling van de gebeurtenissen die plaats hebben gevonden zal plaatsvinden”

Eind april 2020 heeft verweerster zich onder behandeling gesteld van een haptonoom.

3. Het standpunt van klaagster

De inspectie verwijt verweerster dat zij in strijd met de professionele normen heeft gehandeld door een (seksuele) relatie met een cliënt aan te gaan. Bovendien heeft zij deze relatie meerdere malen beëindigd en opnieuw gestart, terwijl de relatiebreuken veelal tot een terugval bij de cliënt hebben geleid. Verweerster heeft ook nagelaten binnen de instelling openheid te geven over de relatie.

Verweerster heeft gehandeld in strijd met de volgende geldende beroepsnormen:

-       Notitie ‘Relatie tussen hulpverlener en (ex)cliënt’, GGZ Nederland (2009);

-       Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden, V&VN (2015);

-       Brochure ‘Over een relatie met een (ex-)zorgvrager; aanvulling bij Omgaan met aspecten van seksualiteit tijdens de beroepsuitoefening’, V&VN (2015);

-       Instellingsprotocol ‘Relaties medewerkers-cliënten en medewerkers-medewerkers’;

-       Brochure Inspectie voor de Gezondheidszorg ‘Het mag niet, het mag nooit’ (2016).

De inspectie verzoekt de volgende omstandigheden mee te wegen bij de beoordeling van de klacht.

Verweerster heeft binnen de instelling eerder een waarschuwing en tijdelijke schorsing gekregen voor het aangaan van een relatie met een cliënt. Dit is voor haar, hoewel zij deze relatie betwistte, kennelijk geen reden geweest extra alert te zijn op het in acht nemen van professionele grenzen.

Bij het niet geven van openheid aan de instelling over de relatie speelde een rol dat verweerster vreesde voor haar eigen carrière. Zelfs de vrees voor een terugval bij de cliënt en dat hij zich zou dood drinken heeft haar er niet toe bewogen openheid te bieden. Ze heeft nagelaten hulp te vragen binnen of buiten de instelling. Zelfs na de melding door de familie van de cliënt heeft verweerster geen volledige openheid gegeven, zij deed dit pas in tweede instantie.

Ondanks een door de instelling opgelegd contactverbod, heeft verweerster ook daarna nog meerdere malen contact met de cliënt gehad.

Verweerster heeft haar leidinggevende pas een jaar na indiensttreding geïnformeerd over de relatie die zij had met de cliënt, het interne onderzoek van haar voormalige werkgever en het inspectieonderzoek. Dit was pas na ontvangst van het inspectierapport met de voor haar negatieve conclusie daarin. Dit handelen geeft geen blijk van volledige openheid en inzicht in de normen.

Ten slotte heeft verweerster geen kennis genomen van het volledige dossier van de cliënt, waardoor zij de problematiek van de cliënt heeft onderschat.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster erkent dat de klacht gegrond is. Ze realiseert zich dat ze vergaand in strijd heeft gehandeld met de voor haar als verpleegkundige geldende normen door een relatie aan te gaan met een cliënt. Dit had nooit mogen gebeuren en toen de relatie toch was ontstaan, had ze deze veel eerder moeten beëindigen. Het klopt ook dat zij na de melding over het vermeende eerdere grensoverschrijdend contact met een cliënte nog beter had kunnen beseffen dat een relatie met een cliënt niet is toegestaan.

Ze heeft – kort samengevat – nog het volgende naar voren gebracht.

Verweerster heeft in het eerste gesprek met de interne onderzoekscommissie niet meteen volledige openheid van zaken gegeven over de duur van de relatie, omdat zij zich niet veilig voelde vanwege de samenstelling van de commissie: één van de leden van die commissie had een relatie met een verpleegkundige, die nauw samenwerkte met een voormalig leidinggevende van verweerster. Met deze leidinggevende had verweerster in het verleden een arbeidsconflict gehad over de onterechte beschuldiging van het hebben van een relatie met een cliënte. Enkele dagen na het gesprek met de interne onderzoekscommissie heeft verweerster zelf telefonisch contact opgenomen met de instelling, waarbij zij om een tweede gesprek heeft gevraagd. Tijdens dit tweede gesprek, waarbij het betreffende lid van de onderzoekscommissie niet aanwezig was, heeft zij wel volledige openheid van zaken gegeven.

Verweerster stelt dat de instelling haar geen contactverbod had opgelegd, maar haar wel had verzocht tijdens het interne onderzoek geen contact met de cliënt te hebben. Zij heeft zich daaraan gehouden.

Verweerster heeft inderdaad niet in het dossier van de cliënt gekeken. Dat was ook niet nodig voor de behandelcontacten die verweerster met de cliënt had. Zij heeft in dit opzicht naar haar overtuiging correct gehandeld.

Verweerster heeft de inspectie op 23 april 2019 laten weten dat zij haar werkgever direct na haar lange reis op de hoogte zou brengen van de hele situatie en dat heeft zij ook gedaan. De inspectie toen geen bezwaar gemaakt. Verweerster had het na haar indiensttreding wel eerder willen vertellen – het is niet aangenaam altijd bang te zijn ontdekt te worden – maar dat kwam er niet van door omstandigheden zowel aan haar zijde als aan de zijde van haar werkgever.

Verweerster heeft zeer veel spijt van het gebeuren en realiseert zich de ernst van de door haar gemaakte fouten en de mogelijke gevolgen daarvan voor de cliënt. Zij heeft de volgende stappen ondernomen om herhaling te voorkomen, haar functioneren te verbeteren en zichzelf te ontwikkelen:

-            zij heeft een werkomgeving gezocht en gevonden waarbinnen zij minder direct patiëntencontact heeft;

-            zij heeft zich voor de problematiek onder behandeling van een psycholoog gesteld en de behandeldoelen gehaald; op verzoek van verweerster vindt nog wel eenmaal per 3 maanden een consult plaats;

-            zij heeft tijd genomen voor zelfreflectie en afstand genomen van haar werk door enkele maanden verlof te nemen en te reizen;

-            na terugkeer van haar reis heeft verweerster haar huidige leidinggevende en team volledig over het gebeuren geïnformeerd;

-            zij neemt maandelijks deel aan intervisie, waarin aandacht wordt besteed aan de omgang met patiënten en het houden van voldoende afstand, en zij voert iedere 6 à 8 weken een evaluatiegesprek met haar leidinggevende waarin aandacht wordt besteed aan het thema afstand en nabijheid;

-            verweerster heeft zich onlangs tot een haptonoom gewend.

Verweerster heeft veel lering getrokken uit het gebeurde en zich toetsbaar opgesteld. Zij heeft een grote ontwikkeling doorgemaakt. De kans op herhaling is ook zeer gering door haar huidige stabiele werk- en privésituatie. Er is nog niet eerder een tuchtklacht tegen verweerster ingediend. Verweerster is door de instelling al geruime tijd op non-actief gezet. Verweerster zit goed op haar plek bij haar huidige werkgever en die is zeer tevreden over haar functioneren. Er is ook een tekort aan (psychiatrisch) verpleegkundigen. Verweerster wil haar baan niet verliezen.

5. De overwegingen van het college

Het aangaan van een (seksuele) relatie met de cliënt

Het college stelt vast dat verweerster het aan haar verweten (seksueel) grensoverschrijdend gedrag jegens de cliënt heeft erkend. Zij heeft circa negen maanden een affectieve en seksuele relatie met de cliënt gehad. Zij had daarmee op verschillende momenten kunnen (en moeten) stoppen, maar heeft die momenten niet aangegrepen, sterker nog, zij heeft de relatie meerdere malen opnieuw opgestart nadat deze was geëindigd. Hiermee heeft zij in strijd gehandeld met de voor haar geldende professionele normen en de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening in ernstige mate overschreden. Alleen al voor de veiligheid van patiënten/cliënten is het noodzakelijk dat een zorgverlener de professionele grenzen van zijn beroepsgroep respecteert. De (tuchtrechtelijke) verantwoordelijkheid voor het bewaken van de grenzen ligt expliciet bij de hulpverlener. Dit geldt in het bijzonder voor een psychiatrisch verpleegkundige vanwege de extra kwetsbaarheid van de aan hun zorg toevertrouwde patiënten/cliënten, juist ook op dit gebied. Ongeacht het al dan niet hebben ingezien van het dossier van de cliënt, had verweerster zich hiervan bewust moeten zijn, temeer nu zij eerder – al was dit mogelijk ten onrechte – een schorsing en een waarschuwing had gekregen voor een relatie met een cliënte. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Het binnen de instelling geven van openheid over de relatie

Verweerster is vanaf het moment van het ontstaan van de relatie met de cliënt tot het moment dat deze uitkwam daarover niet open geweest naar de instelling. Zij heeft de instelling daardoor de mogelijkheid ontnomen maatregelen te treffen in het belang van de hulpverlening aan de cliënt. Dit kan verweerster zwaar worden aangerekend. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Wat betreft de door de inspectie nog naar voren gebrachte omstandigheid dat verweerster tijdens het gesprek met de interne onderzoekscommissie geen volledige openheid heeft gegeven onder meer over de duur van de relatie, overweegt het college als volgt. Verweerster heeft gemotiveerd verklaard dat zij zich op dat moment vanwege de samenstelling van de commissie niet veilig voelde. Het college vindt dat invoelbaar. Verweerster heeft enkele dagen later zelf het initiatief genomen tot een nieuw gesprek met de instelling en heeft toen alsnog volledige openheid gegeven.

De maatregel

De klacht is gegrond. De ernst van de verweten gedragingen rechtvaardigt als uitgangspunt een zware maatregel, waarbij tenminste een voorwaardelijke schorsing voor de hand ligt. Bij het opleggen van een passende maatregel moet naar het oordeel van het college echter meewegen in hoeverre verweerster inzicht heeft getoond in haar handelen en hoe groot het risico op herhaling is. Het college overweegt als volgt.

Verweerster heeft in het verweerschrift en ter zitting volmondig erkend dat ze fout gehandeld heeft en dat de verantwoordelijkheid voor de gebeurtenissen volledig bij haar ligt. Daarnaast heeft verweerster vanaf september 2018 tot heden meerdere stappen gezet (zoals weergegeven in deze uitspraak onder ‘2. De feiten’ en ‘4. Het standpunt van verweerster’) die blijk geven van reflecterend vermogen en de wil om zich verder te blijven ontwikkelen. Het college heeft daarmee de overtuiging gekregen dat verweerster inzicht heeft gekregen in de onjuistheid van het haar verweten handelen.

Het risico op herhaling van het gewraakte handelen acht het college zeer gering. Verweerster heeft volledige openheid van zaken gegeven aan haar huidige werkgever. Dat zij dit niet direct heeft gedaan, doet daar niet aan af, vanwege de bijzondere omstandigheden die toen aanwezig waren bij zowel verweerster als haar werkgever. Verweerster heeft haar voornemen tot openheid richting haar werkgever en het moment waarop zij die openheid zou geven, ook kenbaar gemaakt aan de inspectie en niet gebleken is dat de inspectie daartegen toen bezwaar heeft gemaakt.

Verweerster heeft ter zitting onder meer verklaard dat zij met het geven van openheid richting haar werkgever heeft ontdekt dat het gewaardeerd wordt als je kwetsbaar durft te zijn en dat het prettig is om transparant te zijn. Verweerster heeft gesteld dat ze niet meer anders zou willen en dat zij een volgende werkgever altijd direct op de hoogte zal brengen van deze kwestie.

Ook van belang is dat verweerster nog altijd met enige regelmaat deelneemt aan intervisie en evaluatiegesprekken met het thema afstand-nabijheid. Ook is verweersters privésituatie stabiel.

De stellingen van de inspectie over het opgelegde contactverbod (en de duur daarvan) door de instelling en het niet naleven daarvan door verweerster weegt het college niet mee, aangezien verweerster deze stellingen gemotiveerd heeft weersproken en de toedracht niet is komen vast te staan.

Alles overwegende, is het college van oordeel dat volstaan kan worden met de oplegging van een berisping als passende maatregel.

Om redenen aan het algemeen belang ontleend, bepaalt het college dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden gepubliceerd.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht gegrond;

-          legt aan verweerster de maatregel van berisping op;

-          bepaalt dat om redenen, aan het algemeen belang ontleend, de beslissing, zodra zij onherroepelijk is geworden, zal worden gepubliceerd in de Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift Nursing.

Aldus beslist door K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk, voorzitter, N.B. Verkleij, lid-jurist, A. Petiet, G.P. Haas en G.J.T. Kooiman, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van I.H.M. van Rijn, secretaris, en uitgesproken door de voorzitter op 8 juli 2020 in aanwezigheid van de secretaris.