ECLI:NL:TGZREIN:2020:27 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 19207

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2020:27
Datum uitspraak: 06-04-2020
Datum publicatie: 06-04-2020
Zaaknummer(s): 19207
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, doorhaling inschrijving register
Inhoudsindicatie: Klacht ingediend door de Inspectie. Verwijt aan fysiotherapeut van seksueel grensoverschrijdend gedrag jegens twee patiënten tijdens de behandelrelatie. Daarnaast verwijt van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van beide patiënten en het niet overdragen van de behandeling van patiënten aan een collega in verband met seksuele handelingen naast behandeling. College: ernstige inbreuk op lichamelijke en emotionele integriteit van patiënten. Gelet op aard, ernst en duur van de normoverschrijding is een maatregel noodzakelijk die herhaling dient te voorkomen. Fysiotherapeut is nu niet ingeschreven in het BIG-register. Echter niet uitgesloten dat hij weer als fysiotherapeut wil gaan werken. Maatregel van ontzegging van het recht om wederom in het BIG-register te worden ingeschreven.  

Uitspraak: 6 april 2020

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 4 december 2019 ingekomen klacht van:

INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG EN JEUGD

te Utrecht

in de persoon van mevrouw drs. H.K. Winkel en mevrouw mr. F.D.M. ten Cate-Adema, beiden senior adviseur juridische zaken

klaagster

tegen:

[A]

fysiotherapeut

destijds werkzaam te [B]

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift

-          de brieven d.d. 9 december 2019 en 7 januari 2020 van de secretaris aan verweerder;

-          de e-mailwisseling van 13 januari 2020 tussen verweerder en de secretaris;

-          de e-mail van 14 januari 2020 van de secretaris aan verweerder;

-          het proces-verbaal van het op 27 februari 2020 gehouden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 6 maart 2020 behandeld. Klaagster was daarbij aanwezig en werd bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder was hierbij niet aanwezig.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Op 23 augustus 2016 ontving de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: de Inspectie) een melding van het Openbaar Ministerie dat verweerder in een strafrechtelijk onderzoek werd verdacht van het plegen van zedendelicten ten aanzien van twee vrouwelijke patiënten tijdens zijn beroepsuitoefening. Patiënte 1 is tussen 19 maart 2015 en 30 december 2015 in behandeling geweest bij verweerder. Tijdens die behandelingen vonden er seksuele handelingen plaats. Patiënte 2 is sinds 2010 bij verweerder in behandeling geweest. Vanaf 2012 vonden er seksuele handelingen plaats tijdens de behandeling en ontstond er naast de behandelrelatie een seksuele relatie die duurde tot 30 december 2015. Verweerder is in voorlopige hechtenis gesteld die vervolgens is geschorst met de bijzondere voorwaarde dat hem gedurende de schorsing werd verboden zijn beroep uit te oefenen. De Inspectie is vervolgens een onderzoek gestart. Dit onderzoek vond plaats in de periode van 30 augustus 2016 tot 21 januari 2019.

Op 14 oktober 2016 heeft de Inspectie verweerder per brief geïnformeerd over haar beslissing om een eigen onderzoek te doen. Daarbij heeft de Inspectie aangegeven dat zij, na overleg met de officier van justitie, met dit onderzoek wachtte tot na afronding van het strafrechtelijk onderzoek.

Op 24 mei 2017 ontving de Inspectie bericht van het Openbaar Ministerie dat er geen strafrechtelijke bezwaren meer waren tegen de start van het eigen onderzoek van de Inspectie.

Op 13 juli 2017 heeft de Inspectie gesproken met verweerder. Van dit gesprek is een concept-verslag gemaakt. Dit is aan verweerder voorgelegd. Daarna is het verslag definitief vastgesteld. Tijdens dat gesprek heeft verweerder verteld wat er tussen hem en beide patiënten is gebeurd. Hij heeft hetgeen hij bij de politie heeft verklaard, bevestigd. Dit betrof zowel het seksueel grensoverschrijdend gedrag ten opzichte van beide patiënten als hetgeen na het beëindigen van de relaties is gebeurd. Ook heeft hij bevestigd dat hij de behandeling van beide patiënten niet heeft overgedragen aan een collega. Over de toekomst van verweerder is in het verslag het hiernavolgende opgenomen:

De inspectie vraagt wat de fysiotherapeut van de schorsende voorwaarden vindt? De fysiotherapeut vindt deze terecht. De fysiotherapeut zegt dat hij zijn conclusies getrokken heeft, hij keert niet meer terug in de zorgverlening. De inspectie informeert wat de fysiotherapeut dan wil gaan doen? De fysiotherapeut geeft aan nog niet ver de toekomst in te kijken, voor nu is hij blij met het vrijwilligerswerk, de behandeling bij de psycholoog en langzaam uitkijken naar betaald werk en een nieuwe toekomst. De fysiotherapeut benadrukt dat hij de gebeurtenissen verschrikkelijk vindt. Ik ben alles kwijtgeraakt, mijn huis, mijn praktijk en mijn zelfrespect, aldus de fysiotherapeut.”

De Inspectie heeft vervolgens het vonnis in de strafzaak afgewacht. Op 2 oktober 2017 is vonnis gewezen. Verweerder is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk is opgelegd met een proeftijd van twee jaar. Verder is hij ontzet van de uitoefening van het beroep van fysiotherapeut voor de duur van vijf jaar. Aanvankelijk had verweerder hoger beroep ingesteld. Op 5 februari 2018 vernam de Inspectie van de advocaat van verweerder dat hij zijn hoger beroep had ingetrokken.

Naar aanleiding van het vonnis is per 9 november 2017 de inschrijving van verweerder doorgehaald in het BIG-register.

Nadat verweerder zijn detentie had uitgezeten, heeft de Inspectie op 20 november 2018 opnieuw met hem gesproken. Ook van dit gesprek is een concept-verslag gemaakt, dat aan verweerder is voorgelegd ter correctie op feitelijke onjuistheden en daarna definitief is vastgesteld. In dit gesprek vertelde de Inspectie dat zij voornemens is om als maatregel een tuchtprocedure tegen verweerder te starten en de tuchtrechter te vragen om een verbod op her-inschrijving op te leggen. In dit verslag is verder nog het volgende opgenomen:

“De fysiotherapeut geeft aan dat hij nog altijd erg depressief is en dat dit eigenlijk alleen maar verergert. De fysiotherapeut geeft aan dat hij, om iets om handen te hebben vrijwilligers werk wil doen maar dit gaat moeilijk omdat de fysiotherapeut geen VOG kan overleggen. Hiermee vallen veel deuren in de sociale dienstverlening voor de fysiotherapeut dicht. (…) De fysiotherapeut benadrukt dat hij niet meer zal terugkeren in de gezondheidszorg.”

In juli 2019 brengt de Inspectie het “Rapport van het onderzoek naar grensoverschrijdend gedrag” van verweerder uit. Daarin concludeert de Inspectie onder andere dat verweerder niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar verwacht mag worden door zich seksueel grensoverschrijdend te gedragen bij twee patiënten die aan zijn zorg waren toevertrouwd en ook door inbreuk te maken op hun persoonlijke levenssfeer. Voorts concludeert de Inspectie dat er sprake is van een situatie waarin verweerder een ernstige bedreiging voor de veiligheid van cliënten of de zorg kan betekenen. Zij baseert dit op de omstandigheid dat verweerder in ernstige mate is afgeweken van de geldende professionele normen nu er sprake is geweest van langdurig seksueel grensoverschrijdend handelen, inbreuk in de persoonlijke levenssfeer en het niet overdragen van de behandeling toen dat wel noodzakelijk was.

Op 29 november 2019 heeft de Inspectie een klacht ingediend bij het tuchtcollege.

3. Het standpunt van klaagster

De fysiotherapeut wordt verweten dat hij:

  1. seksueel grensoverschrijdend heeft gehandeld ten opzichte van twee patiënten tijdens de behandelrelatie;
  2. inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van beide patiënten door hen lastig te vallen met berichten en fysieke aanwezigheid bij hun woonadressen nadat zij het contact met hem hadden verbroken;
  3. de behandeling van beide patiënten niet heeft overgedragen aan een collega, terwijl dit wel noodzakelijk was geworden omdat er naast behandeling ook seksuele handelingen plaatsvonden.

Ter toelichting op de klacht heeft de Inspectie het volgende – samengevat – aangevoerd.

Patiënte 1 is van 19 maart 2015 tot 30 december 2015 in behandeling geweest bij verweerder. Zij kwam bij verweerder voor fysiotherapie, haptonomie en therapie. Tijdens de behandelingen vonden seksuele handelingen plaats. Verweerder hield aan patiënte voor dat deze handelingen bij de therapie hoorden. Het ging om zoenen, erotisch betasten, orale seks en een (poging tot) penetratie.

Verweerder stuurde patiënte na beëindiging van het contact volgens haar e-mails, sprak voicemailberichten in, zocht contact via LinkedIn en stond tweemaal voor haar deur en schreef met een viltstift op haar voordeur.

Patiënte 2 is sinds 2010 bij verweerder in behandeling geweest. In 2012 betastte verweerder haar borsten, kwam hij met zijn hand in haar onderbroek en stimuleerde hij haar clitoris. Aansluitend daarop ontstond, naast de behandelrelatie, een seksuele relatie, die tot 30 december 2015 duurde.

Na beëindiging van de relatie met patiënte was er volgens haar vanaf 31 december 2015 tot half maart 2016 sprake van ongewenst bellen, sms-en en e-mailen door verweerder naar haar. Verweerder heeft zich drie keer langere tijd voor haar deur opgehouden terwijl zij dat niet wilde.

Verweerder heeft hierdoor gehandeld in strijd met artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG). Hij heeft het vertrouwen in hem en in de zorg beschadigd. Verweerder heeft seksueel grensoverschrijdend gehandeld jegens twee patiënten door zich gedurende de behandelrelatie seksueel grensoverschrijdend te gedragen. Hiermee heeft hij in strijd gehandeld met de brochure “Het mag niet, het mag nooit: seksuele intimidatie door hulpverleners in de gezondheidszorg (Brochure IGZ, 2004, herzien in 2016)” en artikel 39d van de Beroepsethiek en Gedragsregels voor de Fysiotherapeut (KNGF, 2012).

Verweerder heeft door inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van beide patiënten in strijd gehandeld met artikel 38 van de Beroepsethiek en Gedragsregels voor de Fysiotherapeut.

De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verweerder inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van beide patiënten door hen lastig te vallen met berichten en fysieke aanwezigheid bij hun woonadressen, na het verbreken van het contact met hem.

Ten slotte heeft verweerder in strijd gehandeld met artikel 39a van de Beroepsethiek en Gedragsregels voor de Fysiotherapeut door de behandeling van beide patiënten niet over te dragen.

Verweerder heeft zich uitgeschreven uit het kwaliteitsregister van de KNGF. Hij heeft zich niet meer laten herregistreren in het BIG-register. Dat laat echter onverlet dat hij zich ieder gewenst moment weer kan laten inschrijven in het register. Vanwege de aard, ernst en duur van de normoverschrijding en de kans op herhaling en de daarmee verbonden ernstige bedreiging van de patiëntveiligheid (artikel 25, eerste lid, van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen in de zorg) indien verweerder toch een verzoek tot herinschrijving in het BIG-register doet, heeft de Inspectie een tuchtklacht ingediend. De Inspectie verzoekt de klacht gegrond te verklaren en:

  1. verweerder de maatregel van ontzegging van het recht wederom in het BIG-register te worden ingeschreven op te leggen (artikel 48, vierde lid, van de Wet BIG);
  2. de eindbeslissing bekend te maken in de Staatscourant en in door het college aan te wijzen vaktijdschriften of nieuwsbladen op grond van artikel 71 van de Wet BIG.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. Als reactie op de ontvangst van de processtukken schreef verweerder aan de secretaris van het tuchtcollege per e-mail van 13 januari 2020: “Ik heb uw brieven afgelopen weekend kunnen inzien”. Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft verweerder verklaard dat hij geen enkele procedure heeft tegengewerkt en altijd open en eerlijk is geweest. Hij heeft verklaard zijn fout te hebben ingezien en heeft daarvoor zwaar geboet. Nu wil hij naar de toekomst kijken. Verweerder verklaarde tijdens het vooronderzoek dat hij zich helemaal niet meer kon herregistreren en verklaarde “Ik zou het beroep niet eens meer willen uitoefenen”. Hij dacht dat de kwestie tijdens het laatste gesprek met de Inspectie was afgedaan. Verweerder heeft ten slotte verklaard niet op de zitting van het tuchtcollege te zullen verschijnen.

5. De overwegingen van het college

Het college stelt vast dat verweerder het aan hem verweten seksueel grensoverschrijdend gedrag jegens de twee patiënten, het inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van deze patiënten en het niet overdragen van hun behandeling aan een collega, heeft erkend. Verweerder heeft hierdoor in ernstige mate inbreuk gemaakt op de lichamelijke en emotionele integriteit van deze twee patiënten. Hiermee heeft verweerder in strijd gehandeld met de voor hem geldende professionele normen en de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening in ernstige mate overschreden. De klachtonderdelen zijn dus gegrond.

Uit een oogpunt van adequate zorgverlening door zorgverleners die integer en betrouwbaar dienen te zijn voor de – zich veelal in een kwetsbare situatie bevindende – zorgbehoevenden, zijn naar het oordeel van het tuchtcollege de gedragingen van verweerder zodanig in strijd met hetgeen van een integere en betrouwbare zorgverlener mag worden verwacht, dat een maatregel passend en geboden is die erop gericht is te voorkomen dat zorgbehoevenden nog verder of opnieuw aan dat gedrag van verweerder worden blootgesteld.

Verweerder is thans niet meer ingeschreven in het BIG-register en heeft zich laten uitschrijven uit het kwaliteitsregister van de KNGF. Uit zijn standpunt zoals hij dat bij de Inspectie en tijdens het mondelinge vooronderzoek heeft geuit, zou kunnen worden begrepen dat verweerder de door de Inspectie verzochte maatregel van ontzegging van het recht op herregistratie (artikel 48, vierde lid, van de Wet BIG) niet noodzakelijk acht. Dat standpunt wordt evenwel niet door het tuchtcollege gevolgd. Het tuchtcollege overweegt hiertoe als volgt.

De ernst, aard en duur van de normoverschrijding noopt, met inachtneming van bovenstaande uitgangspunten, tot het opleggen van een maatregel die herhaling van het verweten gedrag dient te voorkomen. Het tuchtcollege kan, mede ook omdat verweerder niet ter zitting is verschenen, evenwel niet vaststellen dat de kans op herhaling nihil is, waardoor een ontzegging van het recht op herregistratie geen doel (meer) zou dienen. Het tuchtcollege wijst hierbij op de volgende feiten en omstandigheden.

Op het moment dat verweerder de Inspectie mededeelde niet meer als fysiotherapeut te zullen gaan werken en zijn registratie in het kwaliteitsregister van de KNGF beëindigde, verkeerde hij, zo staat onweersproken vast, in een depressie. Tijdens het mondelinge vooronderzoek was die depressie volgens verweerder voorbij (“Ik was depressief, maar daar ben ik uitgekomen” en “En nu wil ik naar de toekomst kijken”). Sprake is daarom van een nieuwe situatie. Verweerder is in deze nieuwe situatie, zo blijkt uit het mondeling vooronderzoek, op zoek naar een baan. Dat is gelet op zijn leeftijd (59 jaar) en de noodzaak tot het verkrijgen van een inkomen zeer voorstelbaar. Het is voor het tuchtcollege echter onduidelijk wat voor werk verweerder wil gaan verrichten. Het tuchtcollege heeft verweerder door zijn afwezigheid ter zitting niet zelf kunnen bevragen over zijn toekomstplannen.

In deze nieuwe situatie kan het tuchtcollege, in het licht bezien van de door verweerder juist tijdens zijn depressie gedane mededelingen en uitschrijving, echter niet uitsluiten dat verweerder wederom als fysiotherapeut wil gaan werken. De enkele mededeling van verweerder tijdens het mondelinge vooronderzoek dat hij het beroep van fysiotherapeut niet meer wil uitoefenen, is daarvoor – ook omdat hij niet ter zitting is verschenen en het college dit hem niet heeft kunnen voorhouden – een onvoldoende garantie. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat de Inspectie hiervoor op dit moment geen concrete aanwijzingen heeft, aangezien de depressie volgens verweerder immers recent is geëindigd.  

De maatregel

Het tuchtcollege is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat de kans op herhaling van de verweten gedragingen aanwezig moet worden geacht. Vanwege de aard, ernst en duur van de normoverschrijding is en blijft sprake van een ernstige bedreiging van de patiëntveiligheid indien verweerder opnieuw zou worden ingeschreven in het BIG-register. Daarbij is ook van belang de omstandigheid dat de herhaaldelijke normoverschrijding plaatsvond in een periode waarin verweerder [deel uitmaakte van] de ethiekcommissie van de KNGF. Hij moet daarom op dat moment zeer goed bekend worden verondersteld met de geldende ethische normen, maar dit weerhield hem niet van de hem verweten gedragingen.

Het tuchtcollege zal verweerder daarom als maatregel opleggen een ontzegging van het recht om wederom in het register te worden ingeschreven.

Het tuchtcollege zal op grond van het bepaalde in artikel 71 van de Wet BIG, om redenen aan het algemeen belang ontleend, bepalen dat deze beslissing geheel (geanonimiseerd) zal worden gepubliceerd.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht gegrond;

-          legt op de maatregel van ontzegging van het recht wederom in het BIG-register te worden ingeschreven;

-          bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften “Tijdschrift voor Gezondheidsrecht” en “FysioPraxis”.

Aldus beslist door P.P.M. van Reijsen, voorzitter, E.C.M. de Klerk, lid-jurist, W.M. Mooij, J.L. Keijzer en S.E. Dekker, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van B.E.M.A. Jong-Miltenburg, secretaris, en uitgesproken door K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk op 6 april 2020 in aanwezigheid van de secretaris.