ECLI:NL:TGZREIN:2020:25 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1942b

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2020:25
Datum uitspraak: 11-03-2020
Datum publicatie: 11-03-2020
Zaaknummer(s): 1942b
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verzekeringsarts over (on)juistheid van de rapportage. Met inachtneming van de volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege geldende criteria is verweerder op vijf punten tekortgeschoten. Een deugdelijk dagverhaal ontbreekt en het is niet inzichtelijk waarom lichamelijk onderzoek niet opportuun was. Bij beoordeling op grond van de Ziektewet is niet relevant of er al dan niet sprake was van enige mate van arbeidsduurbeperking (beoordeling WAO). Plaatsing van het woord ‘adviseur’ tussen aanhalingstekens niet respectvol. In strijd met de met klager gemaakte afspraken gerapporteerd zonder informatie specialisten af te wachten. Ten onrechte in rapportage opgenomen dat klager de beoordeling accepteerde. Klacht in zoverre gegrond, waarschuwing.

Uitspraak: 11 maart 2020

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 15 februari 2019 ingekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

tegen:

[C]

verzekeringsarts

werkzaam te [D]

verweerder

gemachtigde mr drs. A.B. Schippers-Juergens te Amsterdam

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-       het klaagschrift en de aanvullingen daarop;

-       het verweerschrift en de aanvulling daarop;

-       de ter zitting overgelegde pleitaantekeningen van de gemachtigde van verweerder.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 31 januari 2020 behandeld, gezamenlijk maar niet gevoegd met de zaak met dossiernummer 1942a. Partijen waren aanwezig, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde. Op initiatief van klager zijn ter zitting de heer [E] en mevrouw [F], zuster van klager, als getuigen gehoord.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager, geboren in 1964, ontvangt sinds 22 juli 1998 een WAO-uitkering vanwege arbeidsongeschiktheid voor zijn functie als bakker als gevolg van rugklachten. De uitkering was gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.

Nadien is klager werkzaam geweest als receptionist/nachtportier voor 32 uur per week. Op 9 juni 2016 heeft klager zich vanwege fysieke klachten arbeidsongeschikt gemeld voor dit werk. In verband met einde wachttijd d.d. 6 juni 2018 werd klager door verweerder in de zaak met dossiernummer 1942a als primaire verzekeringsarts (hierna: de eerste verzekeringsarts) op 4 mei 2018 op het spreekuur gezien. Bij brief van 7 mei 2018 heeft de eerste verzekeringsarts bij de huisarts van klager nadere inlichtingen opgevraagd, waarna de huisarts van klager bij brief van 30 mei 2018 de stukken van de behandelend cardioloog aan de eerste verzekeringsarts heeft gezonden.

Op 12 juni 2018 heeft de eerste verzekeringsarts gerapporteerd. Na ook een arbeidsdeskundig onderzoek is klager bij brief van 6 juli 2018 namens de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) medegedeeld dat zijn WAO-uitkering met ingang van 7 juni 2018 werd verhoogd. De uitkering werd gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. 

Klager heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing. Op 18 oktober 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gerapporteerd. De conclusie in dit rapport luidt (inclusief taalfouten)  als volgt:

“Geschikt voor rustig, licht werk voor maximaal 40 u per week zonder nachtdienst, overwerk of onregelmatige diensten. Verder wil ik het Buigen beperkten tot 60 gr. Voor het overige akkoord met de Functionele Mogelijkheden Lijst van 28/6/2018.”

Vervolgens is klager onderzocht door de arbeidsdeskundige Bezwaar & Beroep, waarna klager bij brief van 22 november 2018 namens de Raad van Bestuur van het UWV de beslissing op het bezwaar is medegedeeld. Het bezwaar van klager werd gegrond verklaard en de WAO-uitkering van klager werd verhoogd naar 45-55% arbeidsongeschiktheid.

Inmiddels had klager zich per 9 oktober 2018 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Op 11 februari 2019 is klager door verweerder gezien voor een verzekeringsgeneeskundig onderzoek, waarna verweerder op dezelfde dag heeft gerapporteerd. Deze rapportage luidt, voor zover thans van belang en inclusief taal- en spellingsfouten, als volgt:

“(…)

1. Vraagstelling

Is klant thans ongeschikt te achten voor het eigen werk c.q. de maatgevende relevante arbeid?

Is klant thans ongeschikt te achten voor andere passende arbeid?

(…)

1.1 Onderzoeksactiviteiten

(…)

2. Onderzoek gegevens: Cliënt is een 54 jarige man.

Maatgevende functie: Geduide functies

- (…)

2.1 Anamnese, sociaal-medisch:

(…)

Huidige claimklachten en ervaren belemmeringen:

Wegens toename klachten en ervaren beperkingen zijn er nieuwe medische onderzoeken en behandelingen geweest op resp. 7 december 2018 en bij ander specialisme op rep. 18 en 15 januari 2019.

Na de gegeven behandeling is er verbetering opgetreden naar het niveau van voor die tijd, t.t.v. laatste onderzoek d.d. 18 oktober 2018.

Anamnese

Betrokkene verschijnt samen met zus en een ‘adviseur’.

(…)

Na de gegeven behandeling is er verbetering opgetreden naar het niveau van voor die tijd, t.t.v. laatste onderzoek d.d. 18 oktober 2018.

Hij benadrukt nogmaals dat hij best wil proberen een aantal uurtjes te gaan werken, maar 8 uur per dag kan hij echt niet.

Uitleg is gegeven dat daarover nu een beroepsprocedure loopt waardoor ik wat dat aspect betreft geen verandering kan aanbrengen.

(…)

Sociaal : Klant is gescheiden en woont alleen. Hij heeft 2 dochters die met hun moeder in Azië wonen. Hiermee heeft hij regelmatig contact mee via Skype.

(…)

Toekomstvisie ten aanzien van werken :

Hij benadrukt nogmaals dat hij best wil proberen een aantal uurtjes te gaan werken, maar 8 uur per dag kan hij echt niet.

Uitleg is gegeven dat daarover nu een beroepsprocedure loopt waardoor ik wat dat aspect betreft geen verandering kan aanbrengen.

2.2. Lichamelijk onderzoek:

Niet opportuun

2.3 Onderzoek psyche:

(…)

2.4 Informatie van derden:

Op zijn verzoek zal evt. medische info opgevraagd worden bij de 2 laatst geziene specialisten.

(…)

3 Diagnose

(…)

3.1 Medische overwegingen:

(…)

4. Probleemanalyse:

Het betreft een 54 jarige man met als maatgevende functie: Geduide functies

- (…)

Belastbaarheid : Weer geschikt voor de geduide functies, dezelfde belastbaarheid als bij vorige beoordeling.

Conclusie :

Op dit moment kan ik hem vooralsnog NIET accepteren, omdat +/- dezelfde medische conditie geldt al t.t.v. laatste onderzoek in oktober 2018. Wel aannemelijk is dat er sprake was van toename van beperkingen van datum ziekmelding tot vlak na 9 december 2018 arbitrair 15 december 2018 (en mocht dat evt. in bezwaar niet stand houden tot aan datum onderzoek van heden).

Reactie van de klant :

Betrokkene gaf aan het te begrijpen en te accepteren.

5. Re-integratie aanbeveling en planning:

(…)”

Per 13 februari 2019 heeft klager zich nogmaals toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. In dat kader is klager wederom door verweerder op het spreekuur gezien, waarna verweerder op 28 februari 2019 andermaal heeft gerapporteerd.

3. Het standpunt van klager

Klager verwijt verweerder - kort en zakelijk weergeven - dat hij klagers gezondheid, welzijn en levensverwachting bewust en met vooringenomenheid in gevaar heeft gebracht doordat hij:

1.     op 11 februari 2019 een onjuiste rapportage over klager heeft opgesteld waarin onwaarheden zijn vermeld en waarin ten onrechte is geoordeeld dat klager niet in de ziektewet geaccepteerd werd;

2.     ten onrechte alles wat klager op het spreekuur van 11 februari 2019 naar voren bracht, heeft weggewuifd, hij heeft niet naar klager geluisterd;

3.     klager op 11 februari 2019 heeft beoordeeld zonder het opvragen van informatie en zonder het uitvoeren van onderzoek;

4.     klager ten onrechte nogmaals heeft beoordeeld op 28 februari 2019 ondanks klagers bezwaren tegen deze verzekeringsarts.

4. Het standpunt van verweerder

Ad klachtonderdeel 1:

Verweerder herkent zijn handelen niet in de klacht van klager. Ten tijde van het spreekuur heeft verweerder uitgelegd dat hij van mening is dat klager tijdelijk toegenomen arbeidsongeschikt is geweest in de periode van het dotteren. Gezien het feit dat de gezondheid nadien weer is teruggekeerd naar die ten tijde van de vorige beoordeling, is tevens aangegeven dat klager per datum onderzoek niet meer toegenomen arbeidsongeschikt werd beschouwd. Klager heeft hierop aangegeven dat hij het begrepen had en de uitleg accepteerde, hoewel hij moeite bleef houden met het gegeven dat de ziekmelding niet kon worden geaccepteerd.

Betreffende de opmerking dat klager gescheiden is van vrouw en kinderen, geeft verweerder aan dat dit geen onwaarheid is. Klager is woonachtig in Nederland; zijn vrouw en kinderen wonen in Azië, in Indonesië.

Ad klachtonderdeel 2:

Verweerder heeft de beoordeling van 11 februari 2019 deugdelijk voorbereid. Hij heeft al de aanwezige dossierinformatie doorgenomen, waardoor hij voorafgaand aan het spreekuur al goed op de hoogte was van de medische voorgeschiedenis van klager. Tijdens het spreekuur heeft verweerder door middel van de anamnese de gezondheidstoestand en klachten van klager in beeld gebracht. Tevens is ter aanvulling nog medische informatie opgevraagd bij de behandelaar van klager. Het spreekuur heeft zeker meer dan 15 minuten geduurd.

Ad klachtonderdeel 3:

Verweerder heeft klager bij de beoordeling van 11 februari 2019 niet beloofd te wachten met de herstelmelding tot nadat aanvullende medische informatie zou zijn binnengekomen. Verweerder heeft naar klager toe aangegeven dat er sprake was toegenomen beperkingen vanaf datum ziekmelding tot vlak na 9 december 2018, maar niet per datum onderzoek. Op dat punt geldt dat de medische conditie dezelfde was als ten tijde van het onderzoek in oktober 2018. Uitsluitend indien aanvullende medische gegevens hier aanleiding toe zouden geven, zouden de beoordeling en hiermee gepaard gaande conclusies mogelijk nog kunnen wijzigen. Van onrechtmatigheid was niet sprake.

Ad klachtonderdeel 4:

Klanten hebben bij beoordelingen niet de vrije keuze voor een (verzekerings)arts. Aan hen wordt een arts toegewezen. Hierbij is het gebruikelijk om indien praktisch mogelijk de klant weer bij die arts uit te nodigen waar hij ten tijde van de vorige beoordeling ook is geweest. De ratio hierachter is dat deze arts al bekend is met de klant en het dossier en om die reden veel sneller tot een adequate beoordeling kan komen.

5. De overwegingen van het college

Ad de klachtonderdelen 1, 2 en 3 :

Het college behandelt de klachtonderdelen 1, 2 en 3 gezamenlijk omdat deze klachtonderdelen de inhoud van de rapportage van 11 februari 2019 betreffen (zie onder 2. De feiten).

Het college neemt daarbij als uitgangspunt dat het bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen niet gaat om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar als arts binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

Een rapportage zoals door verweerder is uitgebracht, wordt volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege aan de hierna volgende criteria getoetst:

1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het Centraal Tuchtcollege toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

Met inachtneming van de zojuist genoemde criteria is het college van oordeel dat verweerder op de volgende vijf punten jegens klager is tekortgeschoten.

Allereerst ontbreekt in de rapportage van 11 februari 2019 ten onrechte een deugdelijke beschrijving van het dagverhaal van klager (zie onder 2.1 Anamnese, sociaal-medisch, onder het subkopje Dagelijkse activiteiten). Een dergelijke beschrijving was met name geboden nu klager zich op het standpunt heeft gesteld (zie onder 2.1 Anamnese, sociaal-medisch) dat hij wel wil proberen een paar uurtjes te werken, maar aangeeft acht uur per dag echt niet te kunnen werken. De enkele verwijzing naar de eerdere anamnese en de vermelding dat klager zich nu wel meer zorgen maakt om zijn gezondheid en daarover piekert, maakt niet inzichtelijk hoe het dagverhaal van klager eruit ziet en of en zo ja in hoeverre het dagverhaal van klager heeft bijgedragen aan de conclusievorming door verweerder. Daarvoor is de beschrijving te weinig specifiek, te weinig gedetailleerd. Ook is verweerder tekortgeschoten in zijn beschrijving van het lichamelijk onderzoek of beter gezegd: van zijn beschrijving waarom dit onderzoek niet heeft plaatsgevonden. De vermelding onder het kopje 2.2. Lichamelijk onderzoek, dat dit onderzoek niet opportuun was, maakt niet inzichtelijk waarom dat niet het geval was.

In de tweede plaats heeft verweerder ten onrechte in de rapportage opgetekend (zie onder 2.1. Anamnese, sociaal-medisch, onder het subkopje Anamnese) dat hij geen wijziging kan brengen in de acht uren per dag die klager geacht wordt te kunnen werken. Deze passage is niet juist, nu de rapportage van 11 februari 2019 werd opgemaakt in het kader van een beoordeling op grond van de Ziektewet. In dat verband was relevant of klager al dan niet geschikt was voor één van de geduide functies (vermeld onder 2. Onderzoek gegevens en 4. Probleemanalyse) en niet of er al dan niet sprake was van enige mate van arbeidsduurbeperking. Deze laatste vraag kan spelen in het kader van een beoordeling ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, maar daarvan was, zoals gezegd, niet sprake.

Ten derde heeft verweerder ten onrechte de vermelding van de adviseur van klager tussen aanhalingstekens geplaatst (zie onder 2.1 Anamnese, sociaal-medisch, onder het kopje Anamnese). Door het woord adviseur tussen aanhalingstekens te plaatsen, gaf verweerder daaraan een negatieve bijklank. Daardoor kon bij klager de indruk worden gewekt dat verweerder deze adviseur niet serieus nam, hetgeen niet respectvol naar klager is. Verweerder heeft zich daarmee niet gehouden aan de regel dat hij de cliënt met algemeen gangbare voorkomendheid en respect, conform de wijze die voor iedere arts-patiënt relatie geldt, dient te behandelen (vergelijk artikel 2.1. van de Gedragscode voor verzekeringsartsen werkzaam voor de uitvoeringsinstellingen SV).

In de vierde plaats is verweerder tekortgeschoten door op 11 februari 2019 te rapporteren zonder de medische informatie van twee specialisten die klager hadden gezien, af te wachten. Uit de rapportage volgt dat verweerder deze informatie zou opvragen (zie onder 2.4 Informatie van derden). Ter zitting heeft verweerder verklaard dat er twee machtigingsformulieren voor het opvragen van informatie waren ingevuld, maar dat vergeten was deze door klager te laten ondertekenen. Verweerder heeft, hoewel deze medische informatie nog niet was ontvangen, toch op 11 februari 2019 gerapporteerd. Het college acht deze handelwijze niet zorgvuldig, want in strijd met de aan klager gedane toezegging dat medische informatie zou worden opgevraagd alvorens te rapporteren.

Ten slotte heeft verweerder ten onrechte in het rapport opgenomen dat klager de beoordeling door verweerder begreep en accepteerde. Klager heeft de juistheid van deze passage bestreden. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat klager had aangegeven dat hij het begrepen had en de uitleg accepteerde, hoewel hij moeite bleef houden met het gegeven dat de ziekmelding niet kon worden geaccepteerd. Het college stelt vast dat deze laatste, belangrijke nuancering in het rapport ontbreekt. Ook in die zin heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld ten opzichte van klager.

Het college overweegt nog dat waar klager erover klaagt dat in de rapportage van 11 februari 2019 ten onrechte is opgenomen dat hij gescheiden is en dat zijn twee dochters met hun moeder in Azië wonen, de klacht ongegrond is. Naar het oordeel van het college kan verweerder er geen tuchtrechtelijk verwijt van worden gemaakt dat hij deze passage in het rapport heeft opgenomen, nu klager heeft aangegeven dat het feitelijk juist is dat zijn beide dochters met hun moeder in Indonesië wonen.

Uit het voorgaande volgt dat de klachtonderdelen 1, 2 en 3 deels gegrond zijn.

Ad klachtonderdeel 4 :

Het kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden aangerekend dat hij ook op 28 februari 2019 over klager heeft gerapporteerd ondanks klagers bezwaren. Van overschrijding door verweerder van enige norm is in de gegeven omstandigheden geen sprake.

Klachtonderdeel 4 is ongegrond.

De maatregel

De slotsom is dat de klachtonderdelen 1, 2 en 3 deels gegrond zijn. Verweerder valt op vijf verschillende punten onzorgvuldigheid te verwijten. Het geheel overziend, acht het college een waarschuwing op zijn plaats.

6. De beslissing

Het college:

-       verklaart de klachtonderdelen 1, 2 en 3 deels gegrond;

-       legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-       verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus beslist door M.J.H.A. Venner-Lijten, voorzitter, P.P.M. van Reijsen, lid-jurist,

H.A.M. Veneman, N.K.M. van der Plas en M.A.L. Tolsma-Piegza, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van N.A.M. Sinjorgo secretaris en uitgesproken door C.D.M. Lamers op

11 maart 2020 in aanwezigheid van de secretaris.