ECLI:NL:TGZREIN:2020:21 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1961

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2020:21
Datum uitspraak: 02-03-2020
Datum publicatie: 02-03-2020
Zaaknummer(s): 1961
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Bedrijfsarts wordt verweten dat hij twee verslagen heeft opgesteld die haaks op elkaar staan, dat hij in het rapport voor de WIA-aanvraag feitelijk onjuiste en overtrokken gegevens heeft gebruikt en argumenten heeft opgenomen zonder die te verifiëren en aan klaagster terug te koppelen en zijn onpartijdigheid heeft geschonden. Discrepantie. Onderscheid tussen de uitlatingen van de manager en eigen bevindingen en conclusies. Geen schending onpartijdigheid. Bespreking nadere bevindingen met klaagster alvorens deze te rapporteren aan het UWV. Gedeeltelijk gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak: 2 maart 2020

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 12 maart 2019 ingekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

tegen:

[C]      

bedrijfsarts

werkzaam te [D]

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift

-          het verweerschrift

-          de pleitnotitie van klaagster

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 22 januari 2020 behandeld. Partijen waren aanwezig.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klaagster was werkzaam als [E] voor 20 uur per week. Op 28 februari 2019 heeft verweerder klaagster gezien in het kader van de WIA-aanvraag van klaagster. De naar aanleiding van dat spreekuurcontact opgemaakte periodieke evaluatie luidt (inclusief eventuele taal- en spelfouten) als volgt:

“          (…)

Stand van zaken :

De belastbaarheid van [klaagster] is nog minimaal, maar verbetert langzaam. Haar medische behandeling en herstelgedrag zijn adequaat. Zij is nog niet volledig zelfredzaam, en is opgenomen in een verpleeghuis.

Van structurele belastbaarheid voor reintegratie is nog geen sprake.

Advies :

Hoewel structurele werkhervatting nog niet mogelijk is wil [klaagster] graag in (zeer) beperkte uren boventallig op haar werkplek aanwezig zijn, hopelijk als eerste stap naar reintegratie (indien haar conditie daarvoor voldoende zou verbeteren); wat mij betreft is dat akkoord.

Beperkingen :

Zij is nog fors beperkt in haar conditie en uithoudingsvermogen. Zij benodigt haar (nog zeer geringe) belastbaarheid nog overwegend voor haar revalidatie en zelfzorg.

Werkhervattingsafspraken :

In overleg met haar werkgever kan zij voor 1-2x/week een uur boventallig op haar werk aanwezig zijn, om weer bij het werkproces betrokken te raken.

Haar dossier wordt opgevraagd bij de vorige arbodienst, na ontvangst van schriftelijk akkoord daartoe door [klaagster], tbv de WIA-aanvraag.

Prognose :

Nog onduidelijk.

(…)”

Verweerder heeft voorts naar aanleiding van het spreekuurcontact aan het UWV (in de RID Medische informatie) gerapporteerd als volgt (inclusief eventuele taal- en spelfouten):

“          (…)

C/ conditioneel herstellende van oa septische shock, was zeer langdurig grotendeels bedlederig. belastbaarheid nog minimaal, is nog opgenomen in verpleeghuis, en hard met zichzelf aan het werk. Nog niet volledig zelfredzaam, maar inmiddels wel steeds meer.

B/ structurele werkhervatting is nog niet mogelijk, en WIA-aanvraag is a.s.

Wn betwijfelt of beperkte uren boventallig meekijken op haar werkplek al lukt, maar wil dat wel graag proberen. Man [voornaam] moedigt dat ook aan. Wn heeft inmiddels wel geleerd dat zij altijd teveel wil. Met haar besproken dat zij tbv optimaal herstelbeloop haar grenzen zal moeten respecteren, maar zij mag ze wel opzoeken, en zodoende langzaam opschuiven. Tegen 1-2x/week een uurtje op werk aanwezig zijn om te ervaren wat er allemaal veranderd is (oa de ICT is gewijzigd), en weer eens met een collega mee te luisteren, heb ik geen bezwaar. Al is terugkeer in loonvormende arbeid nog ver weg, en is twijfelachtig of en wanneer dit nog haalbaar voor haar zal zijn.

Einddoel reintegratie nnb, want waar haar belastbaarheid gaat eindigen kan ik niet zeggen.

Nav spreekuur gesproken met manager [naam]:

Hij is akkoord met boventallig zeer beperkte uren aanwezig op werkvloer zijn, en kijken wat er lukt. Maar structurele terugkeer in werk lijkt nog ver weg, en bovendien zouden uitgebreide aanpassingen nodig zijn. Zij kan met haar zeer brede rolstoel niet door normale deuren, ik moest haar ook buiten mijn spreekkamer zien in kader van dit spreekuur. Waarmee zij niet eens op haar werk naar toilet kan, en van werkgever in redelijkheid niet gevergd kan worden dat zoveel aanpassingen aan het gebouw gedaan worden (ik vind dat [voornaam manager] daar sowieso wel een terecht punt heeft). Ook het invalidentoilet is namelijk ontoereikend, ook die deur is te smal. En voorafgaand aan ziekmelding kostte toiletbezoek haar veel tijd, geschat maarliefst ca. 1 uur! Voor werkgever was dat eigenlijk onacceptabel, ook al voor haar ziekmelding, maar nu helemaal. Ook had zij rollator in de fietsenstalling, om van haar scooter naar haar werkplek te lopen. Over alleen al het stukje van fietsenstalling naar de ingang (van 10 seconden) deed zij voor haar ziekmelding ca. 10 minuten (om maar een beeld van haar minimale conditie te geven). Zij zal echt stappen moeten maken in haar belastbaarheid om structureel bij werkgever te kunnen terugkeren, en of dat lukt is zeer de vraag. Vrijwilligerswerk in het verpleeghuis, waar zij nu woont, lijkt mij vooralsnog een realistischer einddoel dan terugkeer in eigen werk. Maar de tijd zal het leren.”

3. Het standpunt van klaagster

De bedrijfsarts wordt verweten dat hij:

-      (a) twee verslagen heeft opgesteld die haaks op elkaar staan (een verslag van het periodiek spreekuur en een verslag voor de WIA-aanvraag);

(b) in het rapport voor de WIA-aanvraag feitelijk onjuiste en sterk overtrokken gegevens heeft gebruikt (afstand werkplek - fietsenhok en tijdsduur stoelgang);

-      (a) zijn onpartijdigheid heeft geschonden omdat hij zich sterk heeft laten beïnvloeden door de casemanager;

(b) in de verslaglegging voor de WIA-aanvraag argumenten heeft opgenomen zonder die bij klaagster te verifiëren of aan haar terug te koppelen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder wijst erop dat hij klaagster slechts éénmaal heeft gezien en wel in het kader van haar WIA-aanvraag. Het dossier van de vorige bedrijfsarts heeft verweerder niet ontvangen en verweerder heeft geprobeerd binnen de gestelde termijn zo goed en compleet mogelijk te rapporteren ten behoeve van de WIA-aanvraag van klaagster. Om tot een afgewogen oordeel over de re-integratie en arbeidsmogelijkheden van klaagster te komen, moet verweerder beide partijen - het college begrijpt: werknemer en werkgever - horen. Hun beider verhalen heeft verweerder weergegeven zodat de verzekeringsarts van het UWV zich zo eerlijk mogelijk een eigen beeld kan vormen.

Op daartoe strekkende vragen van het college heeft verweerder beklemtoond dat hij als bedrijfsarts een neutrale rol heeft en hij zijn oren nooit laat hangen naar de werkgever. De stelling van klaagster dat de operationele manager de rapportage gedicteerd heeft, gaat niet op, volgens verweerder. Maar ook de visie van de werkgever hoort in het verslag te staan. En vervolgens is het aan het UWV, aldus verweerder.

5. De overwegingen van het college

Klachtonderdeel 1 (a)

Het college heeft ter zitting aan verweerder voorgehouden dat de werkhervattingsafspraken in de periodieke evaluatie “In overleg met haar werkgever kan [klaagster] voor 1-2x/week een uur boventallig op haar werk aanwezig zijn” en “prognose onduidelijk” op gespannen voet lijken te staan met hetgeen in het slot van de medische informatie ten behoeve van het UWV staat vermeld: “Vrijwilligerswerk in het verpleeghuis, waar zij nu woont, lijkt mij vooralsnog een realistischer einddoel dan terugkeer in eigen werk.” Verweerder heeft daarop aangegeven dokter te zijn en geen helderziende en dat de toekomst het zou uitwijzen. Er is, aldus verweerder, geen sprake van een discrepantie.

Het college ziet dit echter anders. De in de periodieke evaluatie onder “Werkhervattings­afspraken” genoemde mogelijkheid 1 à 2 keer per week een uur (boventallig) aanwezig te zijn op het werk is, zoals ook onder het kopje “Advies” staat, een op re-integratie in het arbeidsproces gerichte stap terwijl het in de UWV-rapportage genoemde vrijwilligerswerk, nota bene als “einddoel”, dat niet is. Klachtonderdeel 1 (a) is daarmee gegrond.

Klachtonderdelen 1 (b) en 2 (a)

Ter zitting heeft het college voorts navraag gedaan naar de feitelijke gegevens genoemd in UWV-rapportage. Verweerder heeft verklaard dat hij niet zelf, ter plaatse, deze feiten heeft onderzocht maar de informatie van de manager van klaagster heeft verwerkt in zijn rapportage. Het zijn dus niet zijn eigen bevindingen. Het ware beter geweest, aldus verweerder, dat duidelijk(er) in de rapportage tot uitdrukking te brengen. De slotopmerking dat vrijwilligerswerk in het verpleeghuis vooralsnog een realistischer einddoel lijkt dan terugkeer in eigen werk is wél zijn eigen conclusie aldus verweerder. 

Het college betreurt dat verweerder in zijn rapportage niet een duidelijk herkenbaar onderscheid heeft laten zien tussen de uitlatingen van de manager en zijn eigen bevindingen en conclusies. Dat had kunnen voorkomen dat bij klaagster het misverstand postvatte dat de vermelde “feitelijk onjuiste en sterk overtrokken gegevens” van verweerder afkomstig waren, althans dat hij daarmee instemde. Het is evenwel niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder die gegevens in zijn rapportage heeft verwerkt. Klachtonderdeel 1 (b) is daarom ongegrond.

In het verlengde van het voorgaande geldt dat klachtonderdeel 2 (a) eveneens ongegrond is. Niet valt in te zien dat verweerder zijn onpartijdigheid heeft geschonden. De ongelukkige weergave van de uitlatingen van de manager en de eigen bevindingen en conclusies van verweerder als hiervoor reeds benoemd brengen niet zonder meer een schending van de onpartijdigheid van verweerder met zich. Dat verweerder zich sterk heeft laten beïnvloeden door de manager - die door verweerder met zijn voornaam is aangeduid hetgeen een gebrek aan distantie kan suggereren - is onvoldoende onderbouwd.

Klachtonderdeel 2 (b)

Over dit klachtonderdeel kan het college kort zijn. Verweerder heeft ter zitting verklaard het te betreuren dat hij het verschil in de conclusie uit het gesprek met klaagster 1 à 2 keer per week een uur (boventallig) aanwezig te zijn op het werk en het in de UWV-rapportage genoemde vrijwilligerswerk niet meer met klaagster heeft gedeeld. Het college is van oordeel dat, wat er zij van de in dit verband door verweerder gememoreerde tijdsdruk, verweerder zijn nadere bevindingen had dienen te bespreken met klaagster alvorens deze aldus te rapporteren aan het UWV. Dat had eventuele onjuistheden of misverstanden rond de vermelde feitelijke gegevens en de prognose - de mokerslag van niet re-integreren in het arbeidsproces, aldus klaagster - voorkomen. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

De maatregel

Blijkens het voorgaande is de conclusie dat verweerder met betrekking tot twee klachtonderdelen een verwijt kan worden gemaakt als bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Het college is van oordeel dat het opleggen van een waarschuwing volstaat, nu verweerder voldoende zelfinzicht heeft getoond tijdens de onderhavige procedure, waaronder ter zitting. Voorts heeft verweerder geen tuchtrechtelijk verleden.

6. De beslissing

Het college:

-      verklaart de klachtonderdelen 1 (a) en 2 (b) gegrond;

-      legt aan verweerder daarvoor de maatregel van waarschuwing op;

-      verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus beslist door J. Iding, voorzitter, J.W. van Rijkom, lid-jurist, C.M.F. van Roessel,

R.P.J. Ansem en R.P. Dammer, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van

C.W.M. Hillenaar, secretaris en uitgesproken door C.D.M. Lamers op 2 maart 2020 in aanwezigheid van de secretaris.