ECLI:NL:TGZRAMS:2020:97 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/353

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2020:97
Datum uitspraak: 24-09-2020
Datum publicatie: 24-08-2020
Zaaknummer(s): 2019/353
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, doorhaling inschrijving register
Inhoudsindicatie: Klaagster had zich wegens diverse klachten gewend tot verweerster, arts gespecialiseerd in de ziekte van Lyme. Volgens klaagster heeft verweerster onder meer haar ten onrechte de indruk gegeven dat zij leed aan de ziekte van Lyme, heeft zij haar medicatie gegeven die schadelijk voor haar was en is zij uiteindelijk spoorloos verdwenen. Hierdoor is klaagster er te laat achter gekomen dat zij feitelijk leed aan een hersentumor. Gegrond, doorhaling

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 18 juli 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven en na doorzending op 18 september 2019 bij het Tuchtcollege Amsterdam binnengekomen klacht van:

A ,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

gemachtigde: mr. H. de Jager, verbonden aan DAS Rechtsbijstand,

tegen

C ,

arts,

destijds werkzaam in D,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde: mr. A.C. de Die, advocaat te Amsterdam.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-       het klaagschrift met de bijlagen;

-       de e-mail van verweerster d.d. 20 november 2019;

-       de e-mail van verweerster d.d. 29 november 2019 met bijlage;

-       de op 21 januari 2020 verzonden fax van (de gemachtigde van) klaagster;

-       het proces-verbaal van het op 3 februari 2020 gehouden vooronderzoek met bijlage;

-       de op 4 en 10 februari 2020 verzonden e-mails van verweerster met bijlage;

-       de op 27 juli 2020 verzonden fax van (de gemachtigde van) verweerster met bijlage.

De klacht is eerder op de openbare zitting van 11 februari 2020 aan de orde gesteld.

Verweerster is destijds niet verschenen en heeft geen verweer gevoerd of stukken ingediend.

Klaagster is verschenen bijgestaan door mr. H. de Jager. De afwezigheid van verweerster, de omstandigheid dat verweerster onder overlegging van een medische verklaring heeft gemeld niet in staat te zijn verweer te voeren en het ontbreken van een medisch dossier van verweerster omtrent klaagster, hebben aanleiding gegeven verweerster (nogmaals) op te roepen ter zitting in persoon te verschijnen en de behandeling van de klacht aan te houden.

De behandeling van de klacht ter zitting is voortgezet op 31 juli 2020. Klaagster is verschenen, bijgestaan door mr. De Jager. Verweerster is verschenen, bijgestaan door mr. De Die. Mr. De Die is – omdat van de zijde van verweerster noch eerder verweer is gevoerd, noch stukken zijn ingediend - ter zitting als eerste in de gelegenheid gesteld verweer te voeren. Mr. De Die heeft dit gedaan aan de hand van een pleitnota. Stukken zijn van de zijde van verweerster niet overgelegd. Na het inlassen van een pauze om klaagster en haar advocaat de mogelijkheid te bieden overleg te plegen omtrent het gevoerde verweer heeft mr. De Jager gereageerd. De door klaagster aangemelde getuige – de voormalig echtgenoot van klaagster - is niet gehoord, omdat ter zitting is gebleken dat omtrent hetgeen deze getuige kan verklaren tussen partijen geen verschil van opvatting bestaat.

2.         De feiten

2.1.      Klaagster had sinds 2009 last van diverse kwalen, waaronder maagklachten en hyperventilatie. De klachten namen vanaf 2011 een meer structurele vorm aan; klaagster kreeg ook last van psychische problemen zoals stemmingswisselingen, neerslachtigheid en seksuele problemen. Ook was zij erg moe. Na onderzoek werd de diagnose Ziekte van Pfeiffer gesteld.

2.2.      Vanaf medio 2012 voelde klaagster zich beter. Dit duurde tot medio 2013 toen vermoeidheid haar weer parten ging spelen. Klaagster had ook last van hoofdpijn, duizeligheid en wazig zien. Klaagster heeft in verband hiermee diverse artsen bezocht. Zij is beoordeeld door haar huisarts, een KNO-arts, een internist, een neuroloog en een psychiater. De internist vond na onderzoek sporen van Lyme en klaagster kreeg een antibioticum. Klaagster herstelde echter niet.

2.3.      Op advies van haar psychiater heeft klaagster (na verwijzing door haar huisarts op 14 maart 2016) zich in 2016 nader laten onderzoeken op de aanwezigheid en gevolgen van de Ziekte van Lyme. Klaagster is twee keer gezien door verweerster. Er heeft bloedonderzoek en onderzoek van de ontlasting plaatsgevonden. Het contact tussen klaagster en verweerster verliep verder via e-mail. De door verweerster voorgeschreven medicatie die in E verkrijgbaar was, moest klaagster zelf bestellen.

2.4.      Medio 2016 is bij klaagster een hersentumor (meningeoom) ontdekt. Klaagster heeft hiervoor een operatie ondergaan.

2.5.      Klaagster heeft bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) een klacht ingediend over het handelen van verweerster. Dit heeft geleid tot een onderzoek bij een centrum te F. Klaagster heeft verweerster nimmer in F getroffen.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend arts mag worden verwacht. Dit omdat - samengevat – verweerster zich ten onrechte heeft voorgedaan als medisch specialist, te snel de conclusie heeft getrokken dat de klachten van klaagster werden veroorzaakt door de Ziekte van Lyme, haar niet goed heeft ingelicht over wat de onderzoeken en behandeling zouden inhouden, haar ter bestrijding van die ziekte ook nog onjuiste en niet bij de gestelde diagnose passende medicijnen heeft voorgeschreven, de klachten die zij ontwikkelde ten onrechte toeschreef aan de bijwerkingen van de medicatie en niet heeft gedacht dat deze klachten konden duiden op een zich verder ontwikkelende hersentumor, door haar handelwijze het onderzoek naar wat zij echt mankeerde heeft gefrustreerd en vertraagd, de dossierplicht heeft geschonden en haar huisarts niet heeft geïnformeerd. Daarbij komt dat klaagster het onjuist vindt dat zij de voorgeschreven medicijnen zelf in E moest bestellen, waarbij verweerster naar klaagster vreest financieel voordeel had.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1 . De behandelingsrelatie tussen klaagster en verweerster

5.1.1. Klaagster heeft betoogd dat haar huisarts op 14 maart 2016 op klaagsters uitdrukkelijk verzoek een verwijsbrief heeft opgesteld voor het uitvoeren van een second opinion op het gebied van de Ziekte van Lyme. Zij wenste te worden doorverwezen naar het Lyme Expertisecentrum G. Zij heeft via het op de internetsite van dit centrum vermelde telefoonnummer een afspraak gemaakt met verweerster. Op deze site stond vermeld dat verweerster de medische directie van dit centrum voerde.

5.1.2. Verweerster heeft erkend klaagster te hebben behandeld. Zij heeft echter ontkend iets te maken te hebben gehad met het Lyme Expertisecentrum G. Naar zij heeft aangevoerd is zij als arts van november 2008 tot mei 2016 in loondienst geweest van H. Naar zij heeft aangevoerd is haar naam ten onrechte op de website van het Lyme Expertisecentrum G vermeld. Deze vermelding heeft naar haar opvatting plaatsgevonden door de enig aandeelhouder van Lyme Expertisecentrum G. die uit was op de overname van H. Verweerster is van opvatting dat er tussen klaagster en H. een behandelingsovereenkomst tot stand is gekomen. H is op 26 april 2016 failliet verklaard. 

5.1.3. Het college volgt verweerster niet in haar standpunt. Klaagster heeft ter zitting gemeld dat zij hier ter zitting voor het eerst van H heeft gehoord. Verweerster heeft geen stukken overgelegd die haar standpunt onderbouwen. In de door klaagster overgelegde stukken komt H niet voor. Op rekeningen aan klaagster voor medische onderzoeken, verricht door onder meer I te J, K, L te M en N te O, wordt als opdrachtgever vermeld Medisch Centrum G, met als toevoeging de naam van verweerster. Voor de juistheid van het standpunt van verweerster dat de enig aandeelhouder haar buiten haar medeweten om op de website van het Lyme Expertisecentrum G heeft geplaatst als voerende de medische directie van dit centrum is door verweerster geen enkel aanknopingspunt naar voren gebracht. Evenmin is duidelijk geworden hoe klaagster door contact op te nemen met het Lyme Expertisecentrum G dan toch bij verweerster terecht is kunnen komen.   

5.1.4. Uit het voorgaande kan het college niet anders concluderen dan dat er geen behandelingsovereenkomst tussen H en klaagster tot stand is gekomen. Klaagster heeft nimmer beoogd met deze – tot de zitting van heden (31 juli 2020) voor haar onbekende B.V. - een overeenkomst te sluiten. Verweerster heeft op geen enkele wijze aangetoond dat de overeenkomst niettemin tot stand is gekomen. Klaagster is verwezen naar het Lyme Expertisecentrum G, heeft zich daar gemeld en heeft daar een afspraak gemaakt met degene die volgens de website de medische directie van deze organisatie voerde. Nu verweerster naar haar stelling niets met deze organisatie te maken heeft gehad, kan door de contacten tussen verweerster en klaagster evenmin een overeenkomst tot stand zijn gekomen tussen het Lyme Expertisecentrum G en klaagster.

5.1.5. Het college houdt het er dan ook voor dat de behandelingsovereenkomst tot stand is gekomen tussen verweerster en klaagster. Dit past ook bij het ter zitting door verweerster ingenomen standpunt dat patiënten – waaronder klaagster – naar haar persoonlijk worden verwezen. Het college volgt verweerster dan ook niet in haar standpunt dat H, dan wel de curator in het faillissement van deze B.V. ervoor verantwoordelijk is dat het medisch dossier van klaagster in het ongerede is geraakt en dat haar geen blaam treft. Het college rekent dit verweerster aan.

5.2. De gezondheidssituatie van verweerster

5.2.1. Het standpunt van verweerster dat zij door haar gezondheidssituatie niet in staat is zich optimaal te verdedigen volgt het college niet. Het college heeft verweerster eerder uitgenodigd zich op zijn minst in ieder geval ter zitting te verweren. Verweerster heeft onder verwijzing naar een verklaring van een Fachartz für Neurologie zich voor de zitting van 11 februari 2020 afgemeld. In deze verklaring is te lezen dat naar de opvatting van de neuroloog verweerster niet in staat is “an einer Gerichtsverhandlung” deel te nemen. Gelet op de ernst van de klachten van klaagster en de afwezigheid van enig verweer heeft het college het niettemin noodzakelijk geacht dat verweerster duidelijkheid verstrekt en verantwoording aflegt. Het college heeft – overigens na de nodige inspanningen om het adres van verweerster te achterhalen - een nieuwe zitting gepland en verweerster dringend in overweging gegeven zich van rechtsbijstand te voorzien. Zij heeft dit uiteindelijk eerst een week voor de zitting van 31 juli 2020 gedaan. Nu verweerster naar zij desgevraagd ter zitting heeft verklaard per week 30 á 40 uur werkzaamheden als arts verricht in E, ziet het college in de door verweerster gestelde gezondheidsproblemen geen verontschuldiging voor het niet tijdig voeren – en onderbouwen - van verweer en voor het niet tijdig inschakelen van een rechtshulpverlener. Het college betreurt de handelwijze van verweerster zeer, omdat haar rechtshulpverlener pas ter zitting voor het eerst verweer heeft kunnen voeren. Dit zonder dat de rechtshulpverlener in staat was het gevoerde verweer met ook maar enig stuk te onderbouwen. Deze handelwijze van verweerster bemoeilijkt onnodig de afhandeling van een klacht op zo kort mogelijke termijn. Ernstiger is nog dat deze handelwijze klaagster onnodig belemmert bij het zich voorbereiden op de zitting.  

Dat verweerster, zoals zij ter zitting heeft betoogd, bij haar verdediging heeft moeten terugvallen op haar geheugen kan juist zijn, maar is niet aan klaagster te verwijten.

5.3. De presentatie van verweerster als medisch specialist

5.3.1. Verweerster heeft zich gepresenteerd als “medisch diagnostisch specialist”. Verweerster is basisarts. Naar het oordeel van het college wekt deze presentatie ten onrechte de schijn dat zij medisch specialist is. Verweerster moet hierover zelf ook hebben getwijfeld, omdat zij ter zitting heeft verklaard dat zij zich eerst zo heeft gepresenteerd nadat zij van een jurist had begrepen dat zij hiermee niet in overtreding was. Verweerster moet worden toegegeven dat zij zich niet heeft gepresenteerd als een specialist op een bestaand gebied. Dit neemt echter niet weg dat deze presentatie naar het oordeel van het college ongepast is, omdat deze presentatie de schijn wekt dat behandeling zal plaatsvinden door een arts die zich na basisarts te zijn geworden door het volgen van opleiding heeft gespecialiseerd in één van de erkende medische specialismes. Zo’n opleiding (als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg) heeft verweerster niet gevolgd. Deze klacht treft derhalve doel.

5.4. De behandeling van klaagster

5.4.1. Nu een medisch dossier ontbreekt is het college grotendeels afhankelijk van de door klaagster overgelegde stukken. Klaagster is verwezen door haar huisarts voor een second opinion “in verband met de gestelde diagnose Ziekte van Lyme”. Verweerster heeft klaagster tweemaal gezien; half maart en half april 2016.

5.4.2. Verweerster herinnert zich het volgende. Zij heeft klaagster een zogenoemde voorbereidende behandeling gegeven. Bij een patiënt als klaagster met darmklachten schrijft zij eerst pro-biotica en voedingssupplementen voor, zodat de darmen in zo’n goed mogelijke toestand geraken. Verweerster gaat ervan uit – omdat zij dat altijd doet – dat zij een en ander met klaagster heeft besproken. Voor verweerster stond vast dat sprake was van gediagnosticeerde Ziekte van Pfeiffer en van aanwijzingen voor de Ziekte van Lyme. Verweerster heeft echter open gehouden dat de klachten een andere oorzaak zouden kunnen hebben. Tot een daadwerkelijke behandeling is het niet gekomen; de behandeling is niet verder gekomen dan de onderzoeksfase en voorbereidende fase. Verweerster heeft klaagster bij het tweede gesprek geadviseerd contact op te nemen met haar huisarts, omdat de door klaagster beschreven klachten niet te relateren waren aan de middelen die door verweerster waren voorgeschreven. Verweerster heeft er voorts op gewezen dat zij de mails van klaagster steeds heeft beantwoord. Verweerster heeft ten slotte nog naar voren gebracht dat zij niet heeft kunnen weten dat de klachten werden veroorzaakt door een meningeoom. Haar behandeling heeft ook niet gezorgd voor een vertraging in de opsporing van het meningeoom. 

5.4.3. Het college volgt verweerster niet in haar betoog. Terecht merkt verweerster op dat sprake is van een gediagnosticeerde Ziekte van Pfeiffer. Deze diagnose is echter in 2011 gesteld en mitsdien niet recent. Daarbij komt dat uit de door klaagster overgelegde resultaten van bloedonderzoeken geenszins duidelijk blijkt dat sprake is van een actieve of doorgemaakte Ziekte van Lyme. De uitslagen van de verrichte onderzoeken geven hiervoor geen steun. Het voorschrijven van antibiotica – klaagster had reeds eerder antibiotica van haar internist voorgeschreven gekregen - en kinine past geenszins in zo’n situatie. Uit het verhandelde ter zitting is het college noch duidelijk kunnen worden met welk doel en welke verwachting deze middelen zijn voorgeschreven, noch duidelijk kunnen worden waarom deze middelen door klaagster zelf in het buitenland moesten worden besteld. Dit geldt ook voor de overige voorgeschreven min of meer alternatieve – zogenoemde natuurlijke - middelen. Het college volgt ook niet het standpunt van verweerster dat geen behandeling van klaagster heeft plaatsgevonden omdat de behandeling nog in de onderzoeksfase en voorbereidende fase was. Het voorschrijven van antibiotica en kinine past ook in dit kader niet. Het standpunt van verweerster dat haar werkwijze evidence based is, heeft verweerster ter zitting niet kunnen onderbouwen. 

5.4.4. Het college kan door het ontbreken van het dossier niet controleren of het standpunt van klaagster dat zij niet goed is geïnformeerd juist is. Het college moet er echter van uitgaan dat dit zo is. Een behandelplan is nimmer opgesteld en ter zitting heeft verweerster ook voor het college niet op een inzichtelijke manier uiteen kunnen zetten wat de noodzaak van de verrichte onderzoeken was, noch op welke wijze de voorgeschreven middelen in onderlinge samenhang bezien in de gegeven omstandigheden werkzaam zouden kunnen zijn. 

5.4.5. Voor de juistheid van het standpunt van klaagster dat zij de middelen in het buitenland diende te bestellen, omdat verweerster daarbij financiële belangen had, heeft het college in de gedingstukken noch in het verhandelde ter zitting aanknopingspunten gevonden.

5.4.6. Uit hetgeen is overwogen in 5.4.1 tot en met 5.4.4 volgt dat van een deugdelijke behandeling van klaagster door verweerster geen sprake is geweest.

5.5 . De beantwoording van de mails van klaagster

5.5.1. Verweerster kan worden gevolgd in haar standpunt dat zij de mails van klaagster heeft beantwoord. De mails van verweerster bevatten echter zeker niet in alle gevallen een adequaat antwoord. Naar ter zitting is gebleken is dit deels veroorzaakt doordat verweerster bij de beantwoording niet meer beschikte over het medisch dossier van klaagster. Van een deugdelijke beantwoording is dan ook geen sprake geweest. Dat de situatie binnen de organisatie waar zij werkzaam was – welke dat ook moge zijn - gespannen was, is geen vrijbrief om zonder medisch dossier mails van een patiënt als in geding te beantwoorden.

5.6 . De terugkoppeling naar de huisarts

5.6.1. Het college acht het onjuist dat op geen enkel moment een terugkoppeling naar de huisarts van klaagster heeft plaatsgevonden. Nu de huisarts van klaagster heeft verzocht om een second opinion, was een terugkoppeling en eventueel de mededeling dat zij op verzoek van klaagster de behandeling overneemt aangewezen geweest. Hiervoor kan niet in de plaats komen het advies van verweerster om contact op te nemen met haar huisarts in verband met klachten die volgens verweerster niet konden samenhangen met de door haar voorgeschreven medicijnen.

5.7 . De dossierplicht

5.7.1. Het college heeft moeten constateren dat het dossier niet voorhanden is. Of sprake is geweest van een deugdelijke dossiervoering kan mitsdien niet worden gecontroleerd. Dit neemt niet weg dat verweerster ook op het gebied van de dossierplicht niet juist heeft gehandeld. Zij had er nu sprake is van een behandelingsrelatie tussen haar en klaagster in ieder geval voor dienen te zorgen dat het dossier niet in het ongerede zou raken, hetgeen zij niet heeft gedaan. Ook hier geldt dat een gespannen situatie in een werkomgeving hiervoor geen excuus is.  

5.8 . De gevolgen van de behandeling

5.8.1. Het college heeft begrip voor het standpunt van klaagster dat de handelwijze van verweerster heeft geleid tot een latere ontdekking van het meningeoom. Het college deelt dit standpunt echter niet. Klaagster heeft langere tijd klachten gehad en is naar aanleiding van die klachten gezien door meerdere medisch specialisten. Zij heeft zichzelf gewend tot verweerster om de Ziekte van Lyme als oorzaak te kunnen uitsluiten of voor die ziekte te worden behandeld. Ook indien verweerster naar de regelen der kunst zou hebben gehandeld, dan zou er enige tijd zijn verstreken voordat een gedegen oordeel had kunnen worden gegeven. Indien tot de opvatting zou zijn gekomen dat de Ziekte van Lyme niet als veroorzaker van de klachten zou kunnen worden gezien, is daarmee echter helaas niet gegeven dat op dat moment duidelijk zou zijn geworden wat er wel met klaagster aan de hand was. Op dat moment zou slechts duidelijk zijn geweest dat ook de Ziekte van Lyme niet de veroorzaker was van haar klachten. Of vervolgens de oorzaak voor haar klachten wel zou zijn gevonden is voor twijfel vatbaar. Immers klaagster was reeds door meerdere artsen bezien, waaronder een neuroloog, die – hoe vervelend ook voor klaagster - geen oorzaak van haar klachten hebben kunnen vinden.

5.9. Het onderzoek van IGJ in Urmond

5.9.1. Nu klaagster nimmer door verweerster is behandeld in F kan hetgeen door IGJ in het rapport omtrent dit onderzoek is vermeld niet in deze procedure aan de orde komen.   

5.10 . De conclusie.

5.10.1. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten.

5.10.2. Het college acht de behandeling van klaagster door verweerster ver onder de maat. Uit hetgeen ter zitting is verhandeld is het college gebleken dat verweerster een aanzienlijke hoeveelheid parate kennis heeft over onderzoeken en studies – en de resultaten hiervan - op het gebied van onder andere de Ziekte van Lyme. Het college twijfelt ook niet aan de intenties van verweerster. Het college heeft echter ook moeten constateren dat de conclusies die verweerster uit deze soms in omvang zeer kleinschalige onderzoeken trekt niet goed navolgbaar zijn, maar wel ten grondslag liggen aan de wijze waarop verweerster patiënten behandelt. Ook de keuzes die verweerster bij de behandeling van klaagster heeft gemaakt zijn niet navolgbaar. Van een evidence based handelen is geen sprake. Uit de onderzoeken van klaagster kan geenszins de conclusie worden getrokken dat sprake is van de Ziekte van Lyme. Maar zelfs als uitgegaan zou worden van de aanwezigheid van deze ziekte kan er niet aan worden voorbijgegaan dat verweerster ter zitting op geen enkele wijze duidelijk heeft kunnen maken waarom de voorgeschreven middelen - die slechts voor een deel als geneesmiddelen kunnen worden beschouwd - voor klaagster tot een positief resultaat zouden kunnen leiden. Daarbij komt dat niet is kunnen blijken dat verweerster een deugdelijk medisch dossier heeft bijgehouden, zij mails van klaagster heeft beantwoord zonder dat zij over een medisch dossier beschikte, van een deugdelijke afronding van het contact met klaagster geen sprake is geweest en een terugkoppeling met de huisarts niet heeft plaatsgevonden. Vervolgens is verweerster onbereikbaar geworden en gebleven voor klaagster en overigens ook voor het college. 

Voorts heeft het college in zijn beschouwingen betrokken dat verweerster ter zitting geen enkel inzicht heeft getoond dat de wijze waarop zij in dit geval heeft geopereerd niet aanvaardbaar is en veel vragen oproept. Veeleer is sprake dat verweerster volhardt in haar opvatting dat zij juist heeft gehandeld. Van een toetsbaar opstellen is geen sprake geweest. Het college acht het in verband met het vorenstaande niet aanvaardbaar dat verweerster als BIG-geregistreerde arts werkzaam blijft.

De oplegging van de maatregel van doorhaling is daarom passend. Voor een schorsing hangende beroep ziet het college geen aanleiding nu verweerster niet meer in Nederland werkzaam is.

5.10.3. Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing

Het college:

-       verklaart de klacht gegrond;

-       beveelt de doorhaling van verweersters inschrijving in het register;

-       bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het tijdschrift Medisch Contact ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus beslist door:

J. Brand, voorzitter,

D.E. de Jong, A. Wewerinke en J.W. de Fijter, leden-arts,

M.A.H. Verburgh, lid-jurist,

bijgestaan door A. Kerstens, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2020 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG   secretaris                                                                       WG    voorzitter