ECLI:NL:TGZRAMS:2020:91 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/412
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2020:91 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-08-2020 |
Datum publicatie: | 06-08-2020 |
Zaaknummer(s): | 2019/412 |
Onderwerp: | Onheuse bejegening |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klager dient een klacht in tegen een bedrijfsarts, onder meer inhoudende dat de bedrijfsarts hem onheus zou hebben bejegend, hem heeft gedwongen tot het uitvoeren van niet passende werkzaamheden, de klachten van klager heeft genegeerd en geen oog heeft gehad voor zijn persoonlijke situatie en behoefte en hem heeft geweigerd door te verwijzen voor een arbeidsdeskundig onderzoek. Ongegrond |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing naar aanleiding van de op 11 november 2019 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a g e r,
tegen
C,
Bedrijfsarts,
werkzaam te B,
v e r w e e r d e r,
gemachtigde: mr. M.C. Hazenberg, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.
1. De procedure
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- de aanvullende bijlagen van klager;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;
- het proces-verbaal van het op 15 juni 2019 gehouden vooronderzoek (klager is zonder bericht niet verschenen).
De klacht is in raadkamer behandeld.
2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Klager, thans 50 jaar oud, heeft als psychologisch hulpverlener bij D (een dochteronderneming van E) gewerkt. Op 16 maart 2017 heeft klager zich volledig ziek gemeld.
2.2. Verweerder is bedrijfsarts. Hij is tot februari 2019 in loondienst van F (hierna: F) geweest. Daarna heeft hij als zelfstandige voor F gewerkt. E is opdrachtgever van F.
2.3. Verweerder is in de periode vanaf de ziekmelding van klager tot en met december 2019 als bedrijfsarts bij de verzuimbegeleiding en de re-integratie van klager betrokken geweest. In deze periode is klager geregeld op de spreekuren van verweerder geweest. Een aantal keer is klager niet op het spreekuur verschenen.
2.4. Tijdens deze spreekuren heeft verweerder met klager onder meer zijn re-integratie besproken en de opbouw van het aantal uren dat klager zou kunnen werken. In het begin was het advies van verweerder dat klager eens per twee weken koffie/sociaal contact op het werk zou onderhouden. In de loop van de maanden heeft verweerder geadviseerd het urenaantal geleidelijk uit te breiden. In deze periode heeft klager een aantal keer een terugval gehad, onder meer als gevolg van een arbeidsconflict tussen klager en E. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder het urenaantal verminderd.
2.5. Verweerder heeft (ongenummerd) een groot aantal brieven en andere stukken uit het medisch dossier overgelegd. Verweerder heeft na elk consult aan E een brief gestuurd met daarin zijn advies aan E. In een aantal van deze brieven staat, samengevat en voor zover relevant, het volgende geschreven:
6 juni 2017: Verweerder heeft klager erop gewezen dat het van belang is dat het contact tussen medewerker en werkgever warm blijft. Verweerder heeft klager geadviseerd minimaal eens per twee weken koffie/sociaal contact op het werk te onderhouden.
22 nov 2017: De re-integratie is inmiddels gestart. Klager probeert sinds drie weken 3x2 uur naar het werk te gaan, maar dat is nog niet één week gelukt. Het advies van verweerder is om een stap terug te doen en de komende twee weken te mikken op 2x2 uur per week. Na twee weken kan dit worden opgehoogd naar 3x2 uur.
14 maart 2018: Klager staat ingepland voor een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Klager werkt momenteel 3x6 uur boven normale bezetting. Dit gaat redelijk. Advies voor de vervolgstappen van verweerder is:
- Per 19/3 uitbreiden naar 20 uur per week, boven normale bezetting
- Per 2/4 uitbreiden naar 22 uur per week, boven normale bezetting
- Per 16/4 uitbreiden naar 3x8 uur per week, boven normale bezetting
- Per 30/4 minimaal één dienst in de bezetting gaan doen.
Het is voor klager beter te re-integreren in de middag/late diensten, waarbij wel het doel is dat hij drie keer per week op het werk is om aan deze uren te voldoen.
27 maart 2018: Er is sprake van een terugval. Ondanks de terugval is het re-integratieadvies voorlopig nagenoeg ongewijzigd, totdat duidelijk wordt wat de nieuwe behandelaanpak wordt. Verweerder geeft te kennen dat de 20 uur per week kunnen worden gecontinueerd, maar het advies is de stap naar 22 uur uit te stellen met twee weken.
4 april 2018: Verweerder wijzigt het werkhervattingsadvies. Het advies is om een stap terug te doen naar 3x3 uur per week. Dit om meer ruimte te maken voor behandeling en herstel.
23 april 2018: Er is sprake van een arbeidsconflict. Verweerder deelt mee dat ondanks de terugval het re-integratieadvies (3x3 uur) ongewijzigd is gebleven. Verweerder adviseert om gezien de verzuimduur een Actuele/Functionele Mogelijkheden Lijst op te laten stellen. Verder adviseert verweerder dat beide partijen het arbeidsconflict oplossen.
3 okt 2018: Klager werkt nu 3x3 uur per week in aangepaste taken en werkzaamheden met als doel het normaliseren van het arbeidsritme. Verweerder vindt dat dit per volgende week kan worden uitgebreid naar 3x4 uur of 4x3 uur. Klager heeft te kennen gegeven niet eens te zijn met dit advies van verweerder en dat hij voornemens is hierover een deskundigenoordeel bij het UWV aan te vragen.
11 sept 2019: Klager is momenteel 20 uur per week met werk bezig. Klager is het niet eens met de huidige aangeboden werkzaamheden. Hij vindt deze niet passend. Hierop heeft hij een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd. Dit loopt. Het aanvullend advies van verweerder is om de huidige 20 uur de komende drie maanden geleidelijk uit te breiden naar 32 uur per week. Klager is het niet eens met dit advies van verweerder tot urenuitbreiding.
2.6. Op 4 oktober 2017 is klager voor een second opinion op een bedrijfsgeneeskundig consult geweest, omdat hij het niet eens was met het primaire oordeel van verweerder.
2.7. In het kader van het re-integratietraject is klager een aantal keer door deskundigen onderzocht waarbij een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is opgesteld. Tevens heeft E een aantal keer een arbeidsdeskundig advies gevraagd met betrekking tot de re-integratiemogelijkheden van klager. In het arbeidsdeskundig advies van 17 april 2019 staat – kort samengevat – dat er twijfel is of de belastbaarheid van klager weer op een dusdanig niveau zal komen dat hij weer volledig zijn eigen werk kan verrichten. Volgens de arbeidsdeskundige zijn op basis van de beperkingen bij klager functies binnen E als medewerker facilitair, medewerker receptie en flexmedewerker ondersteuning gedurende twintig uur per week passend.
2.8. Klager is in augustus 2018 gestart met een re-integratietraject richting ander werk buiten E(spoor 2). Klager wordt hierin begeleid door een externe organisatie.
2.9. Tussen klager en E is op een gegeven moment een arbeidsconflict ontstaan. Het UWV heeft E begin 2019 een loonsanctie opgelegd, omdat het eerste spoor (re-integratie binnen E) door E onvoldoende was onderzocht en het tweede spoor (re-integratie buiten E) te laat was ingezet. In haar beslissing van 19 februari 2019 heeft het UWV geconcludeerd dat E het loon van klager dient door te betalen tot 12 maart 2020. E is tegen deze beslissing in bezwaar gegaan, maar dat bezwaar is door het UWV bij beslissing van 10 juli 2019 ongegrond verklaard.
2.10. In de periode van re-integratie is verweerder herplaatst als facilitair medewerker boven formatie bij de facilitaire dienst G. Verweerder heeft bij het UWV een deskundigenoordeel aangevraagd om te beoordelen of de door E aangeboden werkzaamheden, passend zijn. In het rapport van het UWV van 24 september 2019 staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“(...)
4. Beschouwing passendheid van het werk
(...)
Krachten: (...) Bij het wegen van de beperkingen ten aanzien van de belastbaarheid in relatie tot de belasting zijn er overschrijdingen in het aangeboden werk vast te stellen. Naar mijn opvatting is er sprake van een onderbelasting in de taken, waardoor de aangeboden werkzaamheden onvoldoende aansluiten bij de huidige belastbaarheid. Ook zijn naar mijn mening de werkzaamheden te solitair van aard voor deze werknemer.
De aangeboden arbeid is ingaande geschildatum niet als redelijk en billijk te kwalificeren.
Qua krachten zijn de aangeboden werkzaamheden niet als passend te beschouwen.
Bekwaamheden:(...) De aangeboden werkzaamheden sluit naar mijn opvatting qua opleiding en werkervaring van de werknemer onvoldoende aan. De werknemer heeft onder andere een MBO- niveau 4 opleiding psychosociaal werk afgerond. Dan is qua bekwaamheden herplaatsing als facilitair medewerker (boven formatie) in redelijkheid en billijkheid niet van werknemer te vergen.
Billijkheid:(...) Het aangeboden werk is qua billijkheid niet te duiden, omdat het onvoldoende aansluit op de affiniteiten van werknemer.
5. Conclusie
De door de werkgever aangeboden arbeid ingaande 1 juli 2019 is niet als passend te beschouwen. (...)”
3. De klacht en het standpunt van klager
3.1. De klacht houdt – zakelijk weergegeven – in dat verweerder:
1. klager geen goede zorg heeft geleverd;
2. klager onheus heeft bejegend;
3. heeft gedreigd met sancties/een loopstop bij ziekmelding door klager;
4. heeft geweigerd klager door te verwijzen voor een arbeidsdeskundig onderzoek;
5. heeft verzuimd belangrijke en relevantie informatie te vermelden in rapportages en terugkoppelingen;
6. dringende verzoeken tot second opinion niet heeft gehonoreerd.
3.2. Klager heeft – kort samengevat – gesteld dat verweerder hem geen goede zorg heeft verleend. Volgens klager heeft verweerder geen oog gehad voor de persoonlijke situatie en behoeften van klager. Verweerder heeft aan het herstel van klager in de weg gestaan door hem werkzaamheden te laten uitvoeren die niet passend waren. Ook heeft verweerder klager vernederd door te dreigen met een loonstop als klager zich ziek zou melden. E heeft twee keer het loon ook daadwerkelijk stopgezet. Verder heeft verweerder geweigerd door te verwijzen voor een second opinion. Ook heeft verweerder tegengewerkt dat een derde zou worden ingebracht die de situatie van klager zou kunnen beoordelen. Tot slot heeft verweerder verzuimd belangrijke en relevante informatie in zijn rapportages en terugkoppelingen te vermelden, aldus steeds klager.
4. Het standpunt van verweerder
4.1. Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. Het college stelt voorop dat het bij een tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houden met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
Klachtonderdeel 1
5.2. Uit het door verweerder overgelegde medisch dossier van klager kan niet worden afgeleid dat verweerder klager geen goede zorg heeft verleend. Integendeel. Verweerder heeft de klachten en behoeften van klager steeds serieus genomen. Bij de opbouw van de uren heeft verweerder immers telkens rekening gehouden met de toestand van klager. Uit de hiervoor onder 2.5. opgenomen brieven blijkt dat verweerder de uren van klager steeds in kleine stappen heeft uitgebreid en dit aantal uren, als sprake was van een terugval bij klager, ook naar beneden heeft bijgesteld of gelijk heeft gehouden. De omstandigheid dat klager in het kader van zijn re-integratietraject niet passende werkzaamheden heeft moeten uitvoeren, kan niet verweerder worden aangerekend. Het is immers de werkgever die bepaalt welke werkzaamheden een werknemer in het kader van de re-integratie dient uit te voeren. Bovendien heeft een arbeidsdeskundige in één van de onderzoeken vastgesteld dat werkzaamheden bij de facilitaire dienst passend zouden zijn. Verweerder had geen reden aan dat onderzoek te twijfelen. Dit klachtonderdeel kan dus niet slagen.
Klachtonderdeel 2
5.3. Verweerder heeft uitdrukkelijk betwist dat hij klager onheus heeft bejegend. Nu de gesprekken enkel tussen verweerder en klager hebben plaatsgevonden, kan – gelet op deze uitdrukkelijke betwisting – niet wordt vastgesteld of sprake is geweest van een onheuse bejegening door verweerder waardoor hij klachtwaardig zou hebben gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat aan het woord van klager minder geloof wordt gehecht dan aan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag liggen. Nu het college deze feiten niet kan vaststellen, kan niet worden geconcludeerd dat verweerder in dit kader tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Klachtonderdeel 3
5.4. Hetgeen hiervoor onder 5.3. is opgenomen geldt tevens voor klachtonderdeel 3. Ook wat dit klachtonderdeel betreft heeft verweerder immers uitdrukkelijk betwist klager te hebben gedreigd met sancties en/of een loonstop. Bovendien is het – zoals verweerder terecht heeft opgemerkt – niet aan hem maar aan de werkgever om dergelijke sancties op te leggen. Verweerder heeft toegelicht dat hij wellicht enkel de spelregels van het re-integratietraject heeft uitgelegd. Naar het oordeel van het college behoort deze uitleg juist bij de zorgvuldige zorg die van een bedrijfsarts mag worden verwacht en is geenszins tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Klachtonderdeel 4
5.5. Wat klachtonderdeel 4 betreft heeft verweerder genoegzaam toegelicht waarom hij het verzoek van klager om een nieuw arbeidsdeskundig onderzoek te vroeg vond. Dit verzoek kwam immers vlak voor de uitkomst van het deskundigenoordeel en verweerder vond het beter dat oordeel eerst af te wachten. Het college acht dit een logische afweging, waardoor verweerder in dit kader evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Klachtonderdeel 5
5.6. De door verweerder opgemaakte rapportages en terugkoppelingen voldoen aan de daaraan te stellen eisen. Deze rapportages en terugkoppelingen behoeven– zoals verweerder terecht heeft gesteld – geen letterlijke weergave te bevatten van hetgeen tussen verweerder en klager is besproken. Dat in deze rapportages en terugkoppelingen belangrijke informatie zou ontbreken, is verder niet gebleken.
Klachtonderdeel 6
5.7. Uit het medisch dossier van klager blijkt dat verweerder klager meerdere keren heeft gewezen op de mogelijkheid een second opinion bij een bedrijfsarts en/of een deskundigenoordeel bij het UWV aan te vragen. Klager heeft ook daadwerkelijk van die gelegenheid gebruik gemaakt. Hij heeft immers voor een second opinion op 4 oktober 2017 een bedrijfsgeneeskundige bezocht en een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd. Gelet hierop kan – anders dan klager heeft gesteld – niet worden geconcludeerd dat verweerder de verzoeken van klager om een second opinion niet heeft gehonoreerd.
Conclusie
Het voorgaande brengt met zich dat verweerder ten aanzien van alle klachtonderdelen geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht is derhalve wat alle onderdelen betreft kennelijk ongegrond.
6. De beslissing
Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Aldus beslist op 6 augustus 2020 door:
P.J. van Eekeren, voorzitter,
C.A.W.M. Hertog en P. Koch, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door H.D. Coumou, secretaris.
WG secretaris WG voorzitter