ECLI:NL:TGZRAMS:2020:90 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 19/454

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2020:90
Datum uitspraak: 11-08-2020
Datum publicatie: 11-08-2020
Zaaknummer(s): 19/454
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Gedetineerde klager verwijt psycholoog en psychotherapeut onder meer onvoldoende te hebben gedaan met zijn klachten van slapeloosheid alsmede met de verklaring uit de vorige PI dat hij niet kan meedoen aan de arbeid. Verweerder voert verweer. Ongegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 3 december 2019 binnengekomen klacht van:

A,

verblijvend in de Penitentiaire Inrichting B,

k l a g e r ,

gemachtigde: mr. D.N.A. Brouns, advocaat in Amsterdam,

tegen

C,

GZ-psycholoog en psychotherapeut,

destijds werkzaam in D,

v e r w e e r d e r ,

gemachtigde: mr. M.E.M. van Eeden, als jurist verbonden aan VVAA in Utrecht.

1. De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift;

- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;

- de brief van mr. D. Brouns van 5 maart 2020;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de brief met bijlage van mr. D. Brouns van 7 mei 2020;

- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

- het proces-verbaal van het op 14 mei 2020 gehouden vooronderzoek;

- de dupliek.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Klager is op 19 juli 2019 overgeplaatst van de Penitentiaire Inrichting E naar de Penintentiaire Inrichting B, locatie F (hierna: de PI).

2.2. In het medisch dossier van klager staat dat hij op 14 augustus 2019 bij de medische dienst van de PI een gesprek heeft aangevraagd bij een psycholoog vanwege zijn gemoedstoestand. Daarin staat ook dat hij dit verzoek niet wil toelichten.

2.3. Op 20 augustus 2019 is klager aangemeld voor het psycho medisch overleg (PMO).

2.4. Op 27 augustus 2019 heeft het gesprek bij verweerder plaatsgevonden.

2.5. Tijdens dit gesprek is (onder meer) gesproken over de arbeidsongeschiktheidsstatus die klager in de PI E had en zijn wens om ook in de PI (B) arbeidsongeschikt verklaard te worden.

2.6. Verweerder heeft tijdens dit gesprek (onder meer) gezegd dat hij geen beslissing kan nemen over de vraag of klager arbeidsongeschikt is, omdat het de geneesheer/arts binnen de PI is die de directie van de PI adviseert over de vraag of klager arbeidsongeschikt is.

2.7. Klager heeft de heer G, als arts werkzaam bij H, gevraagd een medisch onderzoek uit te voeren en om te beoordelen of klager in staat is om binnen de PI B deel te nemen aan werkzaamheden, dan wel of de in PI E afgegeven status van arbeidsongeschiktheid kan worden voortgezet. G heeft geconcludeerd dat klager niet duurzaam belastbaar is voor arbeid/werkzaamheden waarin hij samen dient te werken met anderen binnen de PI en dat hij niet in staat is om binnen de kaders van de PI deel te nemen aan reguliere werkzaamheden. Ook staat in de rapportage dat er bij klager, onder meer vanwege zijn chronische slaapproblematiek, sprake is van een depressie.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder op 27 augustus 2019:

1. heeft nagelaten een diagnose te stellen en niet heeft zorggedragen voor een juiste behandeling;

2. geen informatie heeft geboden over enige soort van behandeling;

3. een onjuiste en niet onderbouwde verklaring/advies aan de directie heeft gegeven, waaruit volgt dat klager arbeidsgeschikt is.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1. De vraag die beantwoord moet worden is of verweerder ‘binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening’ is gebleven. Met andere woorden: of hij voldoende zorgvuldig en deskundig heeft gehandeld.

5.2. Het college is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Dit oordeel wordt hierna toegelicht.

Klacht 1

5.3. Klager heeft zich erover beklaagd dat hij tijdens het gesprek op 27 augustus 2019 tegen verweerder heeft verteld met welke klachten hij kampte (slaapgebrek, stress etcetera), maar dat hij door verweerder al snel werd afgekapt en dat verweerder zijn klachten wegwuifde door deze te relateren aan de detentie van klager. Volgens klager had verweerder moeten doorvragen naar de klachten en psychische problemen en het medisch dossier van klager moeten bestuderen, zodat hij – net als G – een diagnose (depressie) had kunnen stellen en hem een behandeling had kunnen bieden.

5.4. Klager heeft kunnen lezen dat verweerder het gesprek op een andere manier heeft beleefd. Volgens verweerder was de insteek van het gesprek de wens van klager om een arbeidsongeschiktheidstatus te krijgen en heeft hij geprobeerd om klager zo goed mogelijk uit te leggen dat hij niets voor klager kan betekenen. Daarnaast is volgens verweerder gesproken over hoe het ging op de afdeling, contact met D&R, zijn fasering en contact met de reclassering. Over klachten, psychische problemen of een hulpvraag (anders dan de arbeidsongeschiktheidsstatus) is helemaal niet gesproken, stelt verweerder. Er was dan ook geen sprake van een situatie waarin een diagnose gesteld, of een behandeling geboden moest worden. Bovendien is het niet de taak van een psycholoog om het medisch dossier door te nemen, stelt verweerder.

5.5. Omdat alleen klager en verweerder aan het gesprek hebben deelgenomen, is niet vast te stellen hoe het gesprek precies is verlopen en dus ook niet of klager een (al dan niet verkapte) hulpvraag heeft geuit naast zijn wens om arbeidsongeschikt verklaard te worden. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld door niet dóór te vragen of een medisch dossier op te vragen op het moment dat klager klachten zou hebben geuit. Dat oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag kunnen worden gelegd. Die feiten kunnen, omdat partijen elkaar over de inhoud van het gesprek tegenspreken, niet worden vastgesteld. De eerste klacht is daarom ongegrond.

Klacht 2

5.6. Klager heeft erover geklaagd dat verweerder tijdens het gesprek op 27 augustus 2019 geen enkele informatie heeft geboden over enige soort van behandeling. Deze klacht bouwt voort op de eerste klacht. Omdat die ongegrond is verklaard omdat niet vastgesteld kan worden dat er een hulpvraag is geuit, wordt ook de tweede klacht ongegrond verklaard. Zonder hulpvraag hoeft er immers ook geen informatie over een behandeling betreffende de hulpvraag te worden gegeven.

Klacht 3

5.7. Volgens klager heeft verweerder een onjuiste en niet onderbouwde verklaring/advies aan de directie heeft gegeven, waaruit volgt dat klager arbeidsgeschikt is. Volgens verweerder heeft hij alleen een gesprek gevoerd met klager waarin hij heeft uitgelegd dat hij voor wat betreft de arbeidsongeschiktheidsstatus niets voor hem kan betekenen.

5.8. Omdat nergens uit blijkt dat verweerder na afloop van het gesprek een verklaring of advies aan de directie heeft gegeven waaruit volgt dat klager arbeidsgeschikt is, is ook deze klacht ongegrond.

De conclusie van het voorgaande is dat de klachten kennelijk ongegrond zijn.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 11 augustus 2020 door:

J. Recourt, voorzitter,

L.J.J.M. Geertjens en W.C.B. Hoenink, leden GZ-psycholoog en psychotherapeut,

bijgestaan door M.G. Verkerk, secretaris.

WG secretaris WG voorzitter