ECLI:NL:TGZRAMS:2020:87 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/326
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2020:87 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-07-2020 |
Datum publicatie: | 24-07-2020 |
Zaaknummer(s): | 2019/326 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klaagster heeft eenmalig de tandarts bezocht voor een behandeling aan haar voortand. Een maand later is die tand afgebroken. Klaagster verwijt de tandarts dat zij niet de zorg heeft verleend die klaagster van een zorgvuldig handelend tandarts mocht verwachten. Zo heeft de tandarts nagelaten klaagster van tevoren te informeren over de behandeling en de mogelijke risico's en over de voorzorgsmaatregelen voor ná de behandeling. Verder heeft de tandarts nagelaten een behoorlijke dossiervoering te hanteren. De tandarts heeft verweer gevoerd. Ongegrond |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing naar aanleiding van de op 28 augustus 2019 binnengekomen klacht van:
A ,
wonende in B
k l a a g s t e r,
tegen
C ,
tandarts,
werkzaam in B,
v e r w e e r s t e r,
gemachtigde: mr. M.H.M. Mook, advocaat, werkzaam bij ARAG SE in Leusden.
1. De procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- de op 13 november 2019 binnengekomen, zijdens verweerster toegezonden patiëntenkaart van klaagster;
- het verweerschrift;
- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;
- het proces-verbaal van het op 9 januari 2020 gehouden vooronderzoek;
- de op 15 januari 2020 binnengekomen e-mail met bijlage van de gemachtigde van verweerster.
Alleen klaagster was aanwezig bij het mondeling vooronderzoek. Verweerster heeft geen gebruik gemaakt van de haar geboden mogelijkheid bij die gelegenheid mondeling te worden gehoord.
De klacht is op 17 juli 2020 in een openbare zitting behandeld. Partijen waren aanwezig.
Verweerster werd bijgestaan door mr. Mook. Mr. Mook heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college en de wederpartij is overgelegd.
2. De feiten
2.1.
Op 6 november 2018 heeft klaagster voor het eerst een bezoek gebracht aan de praktijk
van verweerster. Zij kwam in verband met een afgebroken vulling aan de mesiale zijde
van element 22 (de kleine linkerboventand).
2.2.
Verweerster heeft klaagster behandeld. Tijdens de behandeling bleek een deel van het
nog bestaande tandweefsel van element 22 te zijn aangetast door cariës en gelet op
de locatie daarvan heeft verweerster een wortelkanaalbehandeling geadviseerd.
2.3.
De wortelkanaalbehandeling is, na akkoord van klaagster, direct uitgevoerd.
2.4. Op de patiëntenkaart van klaagster staat bij 6 november 2018:
“Geleidings / infiltratie anesth.
Ro-foto intra oraal
Cofferdam
Zenuwbehandeling 1-kanalig pasta;
Meervlaks composiet A1;
“Tijdens restauratie ben ik de zenuw tegengekomen. Ik heb aan mw. uitgelegd dat
als we nu direct een vulling doen, zal dit enorme ontsteking en pijn leveren. Mw.
vond het goed, en ik ben direct begonnen met de endo. Uitgelegd dat deze tand veel
massa verliest door de endo. Hierdoor kan deze tand sneller afbreken. Zsm een
kroon op plaatsen. Mw. vertelde dat zij het financieel niet kan betalen en is op de
hoogte van de risico.”
2.5.
Er werd een vervolgafspraak ingepland voor 5 december 2018. Op deze afspraak is klaagster
niet verschenen.
2.6.
Op 6 december 2018 is element 22 afgebroken. Verweerster heeft dat element op diezelfde
dag gerestaureerd en klaagster een verwijsbrief meegegeven voor een implantoloog.
2.7.
Op de patiëntenkaart van klaagster staat bij 6 december 2018:
“Mw. A was op 5/12 niet op afspraak gekomen voor opvolging
Patënt heeft op 6/12 huilend gebeld, omdat de vulling is afgebroken. Zoals verwacht heeft de element 22 geen houvastheid. Dit is ook gemeld aan mevrouw dat het mogelijk weer afbreekt.Verteld dat er kans is dat het weer kan afbreken, mevrouw is er mee akkoord gegaan. De element 22 wordt gerestaureerd.
Advies: Duidelijk uitgelegd dat mevrouw moet voorkomen om op haar voortanden te bijten (niks hards eten). In het vervolg een stift/kroon of implantaat doen.
(..)
Mw. A heeft op een gevulde amandel koek gebeten (..) hierdoor is haar
voortand afgebroken. Ik heb het gespalkt bij een buurelement. (..)”
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt in dat verweerster:
1) niet de zorg heeft verleend die klaagster mag verwachten van een zorgvuldig handelende tandarts;
2) heeft nagelaten te handelen met inachtneming van de zorgvuldigheidsnormen en gedragsregels zoals deze zijn opgesteld voor de beroepsgroep;
3) heeft nagelaten klaagster voorafgaand aan de wortelkanaalbehandeling te informeren over de behandeling en de mogelijke risico’s van de behandeling;
4) heeft nagelaten klaagster te informeren over de te treffen voorzorgsmaatregelen, zoals het niet op de tand bijten na de behandeling;
5) heeft nagelaten een behoorlijke dossiervorming te hanteren.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. De vraag die beantwoord moet worden is of verweerster ‘binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening’ is gebleven. Met andere woorden: of zij voldoende zorgvuldig en deskundig heeft gehandeld.
5.2. Het college is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Dit oordeel wordt hierna toegelicht. Daarbij zullen eerst de 3e en de 4e klacht besproken worden, daarna de 1e en 2e klacht en ten slotte de 5e klacht.
Klacht 3 en 4
5.3. Klaagster verwijt verweerster dat zij haar voorafgaand aan de wortelkanaalbehandeling niet heeft gewezen op het risico dat de tand kon afbreken en dat verweerster ook na afloop van de behandeling niet heeft gewezen op de voorzorgsmaatregelen die klaagster had moeten treffen om dat te voorkomen. Als klaagster had geweten dat haar tand kon afbreken, zou zij de wortelkanaalbehandeling niet, althans niet door verweerster, hebben laten uitvoeren, zo stelt zij.
5.4. Volgens verweerster heeft zij klaagster wel degelijk gewezen op het risico dat de tand kon afbreken. Zij wijst ter onderbouwing van dat standpunt op de patiëntenkaart.
5.5. Het college stelt vast dat op de patiëntenkaart inderdaad staat dat verweerster klaagster heeft gewezen op het risico van afbreken van de tand. Weliswaar is klaagster er ten stelligste van overtuigd dat dat niet is gezegd, en is het ook niet gebruikelijk dat patiëntenkaarten zo uitgebreid worden ingevuld zoals in dit geval is gebeurd, maar het college heeft geen aanwijzingen die erop duiden dat datgene wat op de patiëntenkaart staat, niet klopt. Het college gaat daarom uit van de juistheid van de inhoud van de patiëntenkaart en stelt op grond daarvan vast dat verweerster klaagster, voorafgaand aan de behandeling, wel degelijk heeft gewezen op het risico van afbreken van de tand. Of zij klaagster ook expliciet heeft gewezen op het nemen van voorzorgsmaatregelen kan in het midden blijven; door te wijzen op het risico van afbreken van een tand had klaagster moeten begrijpen dat zij voorzorgsmaatregelen (zoals het niet bijten op harde dingen) had moeten nemen om dat te voorkomen. De derde en de vierde klacht zijn daarom ongegrond.
Klacht 1 en 2
5.6. Kort gezegd komen de eerste en tweede klacht erop neer dat verweerster niet heeft gehandeld zoals zij had moeten handelen. Het college heeft in dit verband ter zitting (onder meer) de vraag aan de orde gesteld waarom verweerster geen stift heeft geplaatst om de kans op het afbreken van de tand te verkleinen. In de Richtlijn Endodontische Diagnostiek en Behandeling (2018) staat namelijk als aanbeveling om bij een patiënt bij wie een wortelkanaalbehandeling wordt gepland en bij wie minder dan twee opstaande wanden aanwezig zijn, een glasvezelstift te gebruiken. Verweerster heeft daarop geantwoord dat voor het plaatsen van een stift op 6 november 2018 geen tijd was en dat klaagster bovendien niet de financiële middelen had om dat op dat moment te laten doen. Zij heeft daarom een vervolgafspraak voor 5 december 2018 gepland. Tijdens die afspraak wilde verweerster, naar eigen zeggen, een foto maken en daarna met klaagster overleggen over de vraag of verweerster een stift en/of kroon zou plaatsen. Klaagster betwist dat er ooit over het plaatsen van een stift en/of kroon is gesproken en zij betwist ook dat zij gezegd heeft dat zij geen financiële middelen had om een stift en/of kroon te betalen. Volgens haar is er op 6 november 2018 een facing geplaatst over element 22 en zou op 5 december 2018 een facing geplaatst worden over element 12. Verweerster heeft ten stelligste betwist dat er een facing geplaatst is of zou worden.
5.7. Duidelijk is dat de lezingen van beide partijen over (onder meer) de vraag of er gesproken is over het al dan niet plaatsen van een stift en/of kroon, enorm uiteen lopen. Als de lezing van klaagster wordt gevolgd, betekent dat dat er geen stift is geplaatst, en dat er ook geen stift geplaatst zou worden. Dit zou tuchtrechtelijk verwijtbaar kunnen zijn. Als echter de lezing van verweerster wordt gevolgd, dan betekent dat dat er weliswaar geen stift is geplaatst, maar dat daar op dat moment gegronde redenen voor waren en dat er een afspraak is gemaakt om de mogelijkheid van het plaatsen van een stift en/of kroon alsnog te bespreken. In dat geval lijkt er van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake.
5.8. Het college stelt vast dat op grond van de verschillende lezingen van partijen, niet kan worden vastgesteld wat er op 6 november 2016 exact is besproken. Het college heeft, ter aanvulling op die lezingen, alleen de beschikking over de patiëntenkaart. Daarin staat niets beschreven over facings. Weliswaar staat er ook niet expliciet in vermeld wat de reden voor de vervolgafspraak was, maar wel staat onder de datum 6 november 2018 vermeld dat er zo spoedig mogelijk een kroon geplaatst moet worden en dat klaagster het ‘financieel niet kan betalen’. Dit sluit meer aan bij de lezing van verweerster dat de vervolgafspraak op 5 december 2018 bedoeld was om te bespreken of er een stift en/of kroon geplaatst zou worden. Wat er ook van zij, het vorenstaande betekent dat het college niet kan vaststellen dat de lezing van klaagster over de gebeurtenissen de juiste is en dat het college derhalve evenmin kan vaststellen dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.9. Ook anderszins heeft het college geen aanwijzingen dat de zorg die verweerster jegens klaagster heeft betracht, onvoldoende was. De eerste en tweede klacht zijn daarom eveneens ongegrond.
Klacht 5
5.10. Tijdens de behandeling op 6 december 2018 is er een röntgenfoto gemaakt van element 22. Klaagster heeft erover geklaagd dat, op het moment dat zij verweerster vroeg om deze foto aan haar te doen toekomen, verweerster deze foto niet meer kon terugvinden in haar systeem.
5.11. Verweerster heeft deze klacht onbesproken gelaten. Het college gaat er daarom vanuit dat het klopt dat verweerster de foto aanvankelijk niet kon vinden. De foto is kennelijk later, na het indienen van de klacht, alsnog boven water gekomen en door de gemachtigde van verweerster in het geding gebracht. Weliswaar is het vervelend dat verweerster de foto niet direct kon terugvinden in haar systeem op het moment dat haar daarom gevraagd werd, maar dit enkele feit is – zeker gelet op het feit dat deze alsnog is teruggevonden - onvoldoende om te concluderen dat verweerster klachtwaardig heeft gehandeld. Nu er voor het overige geen aanwijzingen zijn dat verweerster heeft nagelaten een behoorlijke dossiervorming te hanteren, is ook de vijfde klacht ongegrond.
5.12. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door:
A. van Maanen, voorzitter,
J.M.W. Croes, H.W. Luk en J.G.J.M. Niessen, leden-tandarts,
J.C.J. Dute, lid-jurist,
bijgestaan door M.G. Verkerk, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2020 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
WG WG
secretaris voorzitter