ECLI:NL:TGZRAMS:2020:85 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2020/054

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2020:85
Datum uitspraak: 23-07-2020
Datum publicatie: 23-07-2020
Zaaknummer(s): 2020/054
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
  • Gegrond, doorhaling inschrijving register
  • Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie: De Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) verwijt de tandarts zijn praktijk te hebben beëindigd zonder zijn patiënten hierover te informeren, zonder zijn patiënten over te dragen en zonder zijn patiënten te informeren over de spoedgevallendienst. De tandarts voert verweer. Hij heeft geprobeerd zijn praktijk te verkopen, maar dat is niet gelukt. Hij is niet in staat geweest de patiëntendossiers over te dragen aangezien zijn praktijk geen opvolger kende. Gegrond doorhaling

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 22 januari 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag binnengekomen en vervolgens naar dit college doorgestuurde en op 28 februari 2020 binnengekomen klacht van:

INSPECTIE GEZONDHEIDSZORG EN JEUGD ,

kantoorhoudende te Utrecht,

k l a a g s t e r,

vertegenwoordigd door: dr. L.M. Martijn, inspecteur, en mr. I. de Groot, advocaat/ senior

juridisch adviseur,

tegen

A ,

tandarts,

destijds werkzaam te B,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. C.C. Ruijsbroek, advocaat te Gouda.

1.         De procedure

1.1.        Het college heeft kennisgenomen van:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlagen.

1.2.        Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3.        De klacht is op 17 juli 2020 op een openbare zitting behandeld. Klaagster werd vertegenwoordigd door de hierboven genoemde gemachtigden en verweerder, niet bijgestaan door zijn gemachtigde, was in persoon aanwezig.

2.         De feiten

2.1.      Verweerder verleende mondzorg binnen de Tandartspraktijk C. (hierna: de tandartspraktijk) waarvan hij de eigenaar was. De tandartspraktijk was gevestigd aan de D, te B. Verweerder was de enige tandarts en daarnaast waren twee assistenten verbonden aan de tandartspraktijk. In de loop van 2018 heeft verweerder alle activiteiten in de tandartspraktijk beëindigd. Verweerder is thans werkzaam in het E in F.

2.2.      Op 2 november 2017 ontving de Inspectie van een patiënt de melding dat verweerder plotseling was vertrokken. De patiënt was hierover niet geïnformeerd en het was voor hem onduidelijk hoe de overdracht van het patiëntendossier was geregeld. Nadien volgden nog 22 soortgelijke meldingen, naar aanleiding waarvan de inspectie een onderzoek heeft ingesteld. In haar klaagschrift heeft de inspectie de resultaten van het onderzoek als volgt samengevat.

(…)

“3.2 De inspectie heeft gedurende het onderzoek veelvuldig pogingen ondernomen om met de tandarts in contact te komen. Deze pogingen hebben niet geresulteerd in contact met de tandarts.

3.3 Op 26 februari 2019 heeft de inspectie een bezoek gebracht aan het pand van de tandartspraktijk. Tijdens dat bezoek bleek op dat adres inmiddels een ander bedrijf is gevestigd. Daarom is de inspectie tijdens dat bezoek alleen in de entree van het pand geweest en heeft gesproken met de eigenaresse van het bedrijf. Het huidige woonadres van de tandarts is volgens het GBA G in F

3.4 De tandarts is meermaals zowel schriftelijk (zowel per reguliere post als aangetekend), per e-mailbericht als telefonisch benaderd. Dit was op 19 februari 2018, 20 februari 2019, 21 februari 2019, 20 maart 2019 en 29 juli 2019. (…).

3.5 Tijdens het onderzoek van de inspectie zijn alle melders, op vier na, telefonisch gesproken. De melders bevestigen dat zij niet geïnformeerd zijn over het vertrek van de tandarts en sluiting van de praktijk. Ook kregen zij geen toegang tot hun medische gegevens en konden zij daardoor geen patiëntendossier overleggen aan een opvolgend tandarts.

3.6 De inspectie heeft alle melders een vragenlijst gestuurd waarvan er 16 werden ingevuld. Uit de ingevulde vragenlijsten bleek dat de respondenten totaal 34 patiënten vertegenwoordigden, omdat ook gezinsleden patiënt waren bij de tandarts. Uit de vragenlijsten bleek dat geen van de respondenten door de tandarts was geïnformeerd over de praktijkbeëindiging. De respondenten gaven aan op de hoogte te zijn geraakt van de praktijkbeëindiging via een artikel in de krant, sociale media, via bekenden of via een briefje op de deur van de praktijk met de mededeling dat de praktijk gesloten was. Twaalf respondenten hebben na de sluiting van de praktijk het patiëntendossier opgevraagd. Geen van die respondenten heeft een reactie ontvangen. Zes patiënten hebben gerappelleerd, ook hierop is geen reactie ontvangen.

3.7 Tijdens het inspectieonderzoek constateerde de inspectie dat de tandarts zijn praktijk en de behandelovereenkomsten heeft beëindigd zonder zijn patiënten hierover te informeren. Er was geen opvolger om de continuïteit van zorg te waarborgen. Patiënten werden door de tandarts niet overgedragen aan een andere tandarts. Verder was het voor patiënten niet mogelijk inzage in en afschrift van hun patiëntendossier te krijgen. Röntgenologisch materiaal ging verloren en moest door de opvolgende tandarts opnieuw worden verkregen bij 26 patiënten, waarvan twee kinderen. Op verzoeken van patiënten om een afschrift van hun patiëntendossier werd door de tandarts niet gereageerd. Het is tot op de dag van vandaag onduidelijk of en zo ja waar de patiëntendossiers zijn bewaard. Ook heeft de tandarts niet aangegeven waar de patiënten terecht konden voor tandheelkundige (spoed)zorg.

3.8 De tandarts heeft na zijn vertrek uit Nederlandgeen adres achtergelaten waarop hij bereikbaar was voor zowel zijn patiënten als de inspectie. (…)”

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

3.1.      De klacht houdt in dat verweerder:

1. zijn praktijk heeft beëindigd zonder zijn patiënten hierover te informeren, zonder zijn patiënten over te dragen en zonder zijn patiënten te informeren over de spoedgevallendienst;

2. bij de praktijkbeëindiging geen voorziening heeft getroffen voor de patiëntendossiers waardoor patiënten de mogelijkheid is ontnomen tot inzage in en afschrift van het patiëntendossier.

3.2.      Verder heeft verweerder zich onttrokken aan het toezicht van de Inspectie en is hij niet bereid geweest zich te verantwoorden en zich toetsbaar op te stellen.

4.         Het standpunt van verweerder

4.1.      Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel biedt verweerder zijn verontschuldigingen aan voor het niet informeren van zijn patiënten toen hij de tandartspraktijk heeft beëindigd. Hij heeft zijn patiënten niet kunnen overdragen, omdat het niet gelukt is een goede praktijkovername te regelen en er dus geen praktijkopvolger is. Een aantal tandartsen heeft de spoeddiensten waargenomen en de veiligheid van de patiënten is niet in het geding is geweest.

4.2.      Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel geeft verweerder aan dat hij de patiëntendossiers veilig heeft bewaard en dat de gegevens voor de patiënten, indien nodig, beschikbaar zijn.

4.3.      Dat verweerder niet heeft gereageerd op de pogingen van de inspectie om met hem in contact te komen, komt doordat de brieven naar zijn oude adres zijn gestuurd en hij twee jaar ziek is geweest, waardoor hij geestelijk en lichamelijk niet in staat was normaal te functioneren.

5.         De beoordeling

5.1.      Het college volgt de inspectie in de bevindingen en de conclusies van haar onderzoek, zoals weergegeven onder de feiten. Verweerder heeft hetgeen de inspectie heeft vastgesteld in essentie ook niet weersproken. Hij heeft, ter verklaring van de gang van zaken, gewezen op zijn scheiding in 2017 en de daaropvolgende burn-out. Door zijn burn-out was hij niet in staat normaal te functioneren. Ook heeft hij geprobeerd zijn praktijk te verkopen. Omdat dit niet gelukt is, was het ook niet mogelijk de dossiers over te dragen. Hij heeft de dossiers veilig bewaard en deze kunnen zo nodig worden overgedragen. Ook zouden zijn patiënten de zorg hebben gekregen die zij nodig hadden, omdat andere tandartsen spoedpatiënten en patiënten met klachten hebben behandeld, zonder hen over te nemen.

5.2.      Hoewel het college begrip kan opbrengen voor de moeilijke situatie waarin verweerder in 2017 was terecht gekomen, kan dit alles op geen enkele wijze een excuus zijn voor klager om zijn patiënten op deze manier in de steek te laten. Uit niets is gebleken dat verweerder zich enige moeite heeft getroost om de continuïteit van de mondzorg voor zijn patiënten te garanderen. Ook het niet slagen van de verkoop van de praktijk vormt daarvoor geen excuus. Het moge verder zo zijn dat verweerder de dossiers veilig heeft bewaard, dat doet niet af aan het feit dat verweerder onbereikbaar was voor zijn patiënten om een overdracht aan een opvolgende tandarts te realiseren. Dat patiënten de zorg hebben gekregen die zij nodig hadden, is, zo dit al het geval is geweest – verweerder heeft ter zake niets aangevoerd –, niet het gevolg van adequate tussenkomst van verweerder.

5.3.      De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in beide onderdelen gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens zijn patiënten had behoren te betrachten.

5.4.      Over de op te leggen maatregel overweegt het college het volgende.

5.5.      Ter zitting heeft de Inspectie desgevraagd verzocht om een maatregel die een beroepsbeperking bevat omdat bij een dergelijke uitspraak via het Informatiesysteem Interne Markt (IMI) de buitenlandse autoriteiten kunnen worden geïnformeerd. De Inspectie hecht daar waarde aan omdat verweerder thans in F werkzaam is.

5.6.      Bij de op te leggen maatregel houdt het college rekening met de grote mate van onzorgvuldigheid van het handelen van verweerder, die van de ene op de andere dag de praktijk uit zijn handen heeft laten vallen. Patiënten moeten erop kunnen vertrouwen dat zij bij een praktijkbeëindiging daarvan op de hoogte worden gebracht en dat een zorgvuldige overdracht van de patiëntgegevens plaatsvindt. Ook wordt in aanmerking genomen dat verweerder zich niet toetsbaar heeft opgesteld. Voor zover verweerder per post, per e-mail en telefonisch niet bereikbaar was, komt dat geheel voor zijn rekening. Van verweerder mag immers worden verwacht dat hij in het BIG-register zijn contactgegevens te allen tijde actualiseert, zoals dat ook geldt voor zijn website en praktijkingang. Dat hij dat heeft nagelaten vormt evenzeer een aspect van de onzorgvuldigheid van zijn handelen.

5.7.      Ook neemt het college in aanmerking de omstandigheid dat verweerder er geen enkele blijk van heeft gegeven de laakbaarheid van zijn handelen in te zien. Zelfs tijdens de zitting van het college maakte hij duidelijk de ernst van de hem gemaakte verwijten, niet te begrijpen. Het college rekent dat verweerder ernstig aan.

5.8.      Alles afwegend ziet het college aanleiding verweerders inschrijving in register door te halen met oplegging van na te melden voorlopige voorziening, dan wel voor het geval hij op het moment van onherroepelijk worden van deze beslissing niet is ingeschreven in het register hem het recht te ontzeggen om wederom in dit register te worden ingeschreven. Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing                                                    

Het college:                                                                                            

-          verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond;

-          beveelt de doorhaling van verweerders inschrijving in het register en schorst bij wijze van voorlopige voorziening met onmiddellijke ingang de inschrijving van verweerder in het register, dan wel ontzegt verweerder, voor het geval hij op het moment van onherroepelijk worden van deze beslissing niet is ingeschreven in het register, het recht om wederom in dit register te worden ingeschreven en bepaalt dat deze maatregel onmiddellijk van kracht wordt.

-          bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Dentz en NT (Nederlands Tandartsenblad) ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus beslist door:

A. van Maanen, voorzitter,

J.M.W. Croes, H.W. Luk en J.G.J.M. Niessen, leden-tandarts,

J.C.J. Dute, lid-jurist,

bijgestaan door M.G. Verkerk, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2020 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG                                                                                                     WG

secretaris                                                                                           voorzitter