ECLI:NL:TGZRAMS:2020:83 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2020/030

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2020:83
Datum uitspraak: 17-07-2020
Datum publicatie: 17-07-2020
Zaaknummer(s): 2020/030
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klaagster dient een klacht in tegen een gynaecoloog met o.a. het verwijt dat zij haar beroepsgeheim heeft gebroken. Volgens klaagster heeft verweerster haar laten weten zich zorgen te maken indien klaagsters zwangerschap en bevalling niet medisch werden begeleid en heeft zij gedreigd met een melding bij Veilig Thuis, wanneer klaagster niet haar toestemming zou geven aan verweerster haar zorgen bij de huisarts neer te leggen. Klaagster verwijt verweerster daarnaast onheuse bejegening en dat verweerster de grenzen van het goed hulpverlenerschap met de voeten heeft getreden. Verweerster voert verweer. Gegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 29 januari 2020 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

gynaecoloog,

werkzaam te D,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde: mr. D.M. Pot, verbonden aan de Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlagen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is op een openbare zitting van 30 juni 2020 behandeld.

Partijen waren aanwezig.

Klaagster werd vergezeld en bijgestaan door haar echtgenoot. Verweerster werd bijgestaan door mr. Pot en mr. J.M.P.Q. Hakvoort-van Dooren, als juridisch adviseur verbonden aan het E te D. De echtgenoot van klaagster, klaagster en mr. Pot hebben een toelichting gegeven aan de hand van pleitnota’s.

2.         De feiten

Klaagster en verweerster hebben elkaar op 30 november 2017 ontmoet op de polikliniek E in het E in het kader van een intakegesprek. Klaagster was verwezen door de huisarts voor overname van de verloskundige zorg in verband met een eerdere keizersnede.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

Klaagster klaagt dat verweerster haar niet op juiste wijze tegemoet is getreden bij het intakegesprek in verband met de begeleiding van haar zwangerschap, onjuiste conclusies uit dit gesprek heeft getrokken, ten onrechte een melding bij Veilig Thuis heeft gedaan en zich ook overigens - nadat verweerster ervan op de hoogte was dat klaagster niet meer bij haar onder behandeling wilde zijn - niet coöperatief en onjuist heeft opgesteld. Zo heeft verweerster onder andere de status van klaagster meerdere keren geopend nadat het contact al verbroken was. Een en ander heeft klaagster, mede omdat zij als GZ-psycholoog werkzaam is in de X, Y doet en Z, zowel persoonlijk als professioneel diep geraakt. 

Klaagster heeft haar klacht in een aantal verwijten neergelegd, die hierna vrijwel woordelijk zijn weergegeven.

Klaagster verwijt verweerster dat zij:

-                      klaagster onheus heeft bejegend en de grenzen van het goed hulpverlenerschap stevig met voeten heeft getreden (art. 7:453 BW);

-                      onzorgvuldig, eenzijdig en gekleurd dossier heeft gevoerd en overleg heeft gepleegd, waarbij zij een verbluffend hardnekkige confirmation bias (tunnelvisie) heeft gehanteerd (art. 7:454 BW);

-                      klaagster bewust recht op inzage en afschrift van dossierstukken heeft onthouden (art. 7:456 BW), waardoor het ook onmogelijk werd het verzoek tot vernietiging van delen van het dossier te realiseren binnen een redelijke termijn (art. 7:455 BW; art. 35 WBP);

-                      het medisch beroepsgeheim heeft doorbroken zonder klaagsters toestemming, terwijl er geen sprake was van een uitzonderingssituatie op grond van wet- en regelgeving (art. 7:457 BW; art. 88 Wet BIG, meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling);

-                      een valse verklaring heeft afgegeven (de verklaring strookte ook nog eens niet met de werkelijkheid; klaagster was immers nog steeds in zorg bij de organisatie waar verweerster zelf werkt) en deze verklaring meermaals via een onbeveiligde e-mailverbinding heeft verzonden (aan Veilig Thuis en aan twee verschillende klachtenfunctionarissen), tegen de richtlijnen van de KNMG in, waarmee de gegevens semi-openbaar zijn geworden (art. 7:457 BW; art. 88 Wet BIG; art. 88 WBP);

-                      zichzelf na het beëindigen van de behandelrelatie (art. 7:408 BW) regelmatig toegang heeft verschaft tot het medisch dossier van klaagster zonder geldige reden (art. 7:459 BW).

4.            Het standpunt van verweerster

4.1.      Verweerster heeft uiteengezet dat zij zich niet herkent in de opvatting van klaagster dat zij zich tijdens het gesprek op 30 november 2017 drammerig of niet empathisch heeft opgesteld. Zij is het gesprek ingegaan op een wijze zoals zij dat steeds doet. Zij heeft ruimte gegeven om open en eerlijk informatie uit te wisselen. Verweerster sluit niet uit dat de toon van het gesprek wel wat is veranderd toen bij haar het vermoeden rees dat klaagster haar zwangerschap niet wilde laten begeleiden, maar van drammerigheid of het gebrek aan empathie is in haar beleving geen sprake geweest. Verweerster heeft klaagster gewezen op de risico’s van een vaginale (thuis)bevalling na een eerdere keizersnede. Het vermoeden dat klaagster zich niet wilde laten begeleiden werd versterkt doordat klaagster in dit kader meldde dat zij aan de hand van de kindsbewegingen haar kind goed kon monitoren. Verweerster maakte zich zorgen zowel over klaagster als over het ongeboren kind.  

4.2.      Verweerster heeft er voorts op gewezen dat het voor haar lastig was om een goed zicht op de situatie te krijgen, omdat klaagster geen informatie wilde geven over de eerdere bevalling/keizersnede en geen toestemming gaf om medische gegevens op te vragen. Omdat bij verweerster – mede op basis van de verwijzingsbrief van de huisarts - het vermoeden rees dat sprake zou kunnen zijn van een eerdere traumatische ervaring bij de bevalling, heeft zij de mogelijkheid van een afspraak op de POP-poli (Psychiatrie-Obstetrie-Pediatrie) geopperd. Dit in de hoop dat ondersteuning vanuit die poli klaagster zou kunnen helpen.

4.3.      Klaagster heeft vervolgens meegedeeld dat zij geen controleafspraak bij verweerster wilde maken en ook niet bij haar onder zorg wilde zijn. Verweerster heeft daarop gereageerd door aan te geven dat klaagster te allen tijde een nieuwe afspraak bij haar mocht maken en haar geadviseerd de zwangerschap te laten begeleiden. Omdat verweerster zich zorgen maakte of de zwangerschap van klaagster wel zou worden begeleid en of zij geen zogenoemde zorgmijder was, heeft zij klaagster gevraagd of zij de huisarts mocht informeren. Klaagster heeft deze toestemming niet gegeven. Klaagster heeft dit later op de dag via een e-mail bevestigd. In deze e-mail verzocht klaagster in de status te vermelden dat er geen bericht naar de huisarts mocht.

4.4.      Verweerster is van opvatting dat zij op een juiste wijze dossier heeft gevoerd. In het dossier heeft zij neergelegd wat is besproken en waar zij zich zorgen over maakt. Verweerster heeft erop gewezen dat zij het heeft moeten doen met de door klaagster verstrekte summiere informatie.

4.5.      Verweerster deelt niet de opvatting van klaagster dat zij bewust stukken buiten het medisch dossier heeft bewaard. Verweerster heeft erop gewezen dat zij deels op haar geheugen moet varen, omdat het dossier op verzoek van klaagster is vernietigd. Voor zover haar bekend heeft zij steeds aan de verzoeken van klaagster, die haar bereikten via de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis, voldaan. Het klopt echter dat verweerster per abuis een uitgaande e-mail met bijlagen niet uit haar mailbox heeft verwijderd.

4.6.      Van schending van het beroepsgeheim is naar de mening van verweerster geen sprake. Alvorens zij een melding heeft gedaan bij Veilig Thuis heeft zij de stappen van de Meldcode doorlopen. Verweerster heeft erop gewezen dat zij nimmer de intentie heeft gehad een melding kindermishandeling te doen. Zij wilde slechts bewerkstelligen dat zij de huisarts op de hoogte kon brengen dat de overdracht van klaagster aan haar niet tot stand was gekomen, zodat de huisarts op de hoogte was van de stand van zaken rondom de zorg van klaagster.

4.7.      Verweerster heeft erop gewezen dat mailverkeer heeft plaatsgevonden vanaf de computer van het ziekenhuis. Zij verkeerde ten onrechte in de veronderstelling dat dit mailverkeer beveiligd was. Eerst in juli 2018 is de mogelijkheid geopend tot beveiligde verzending.

4.8.      Verweerster erkent dat zij in de periode december 2017 tot april 2018 meerdere malen het dossier van klaagster heeft ingezien. Dit om te kunnen reageren op de klachten van klaagster en zich ervan te vergewissen of klaagster onder behandeling was van een collega. Verweerster ziet in dat dit onjuist was.

4.9.      Verweerster betreurt de gang van zaken zeer. Zij heeft een melding bij Veilig Thuis gedaan omdat zij vreesde dat klaagster tijdens haar verdere zwangerschap niet zou worden begeleid, terwijl haar huisarts in de overtuiging verkeerde dat zij de begeleiding had overgenomen. Indien zij ervan op de hoogte was geweest dat klaagster nog begeleid werd door een verloskundige en ook al een afspraak had gemaakt met een collega, dan had zij die melding nimmer gedaan.

5.            De beoordeling

5.1.      Tussen klaagster en verweerster is sprake geweest van een eenmalig contact op 30 november 2017. Daargelaten wat precies in dit gesprek is voorgevallen – de beleving van het gesprek door beide deelnemers loopt sterk uiteen - staat vast dat dit gesprek voor geen van beide partijen tot een vruchtbaar resultaat heeft geleid. Klaagster voelde zich kort samengevat niet thuis bij verweerster en verweerster had ernstige zorgen over het welzijn van klaagster en haar ongeboren kind.

5.2.      De vraag wat precies in het gesprek is voorgevallen behoeft naar het oordeel van het college ook geen beantwoording. Het is in de relatie arts – patiënt primair aan de arts om een zodanige atmosfeer te scheppen dat de patiënt zich op zijn of haar gemak voelt en zich vrij voelt al hetgeen naar voren te brengen dat hij of zij wenselijk acht. In een situatie dat zulks niet lukt, is het aan de arts bespreekbaar te maken dat de communicatie niet verloopt als gewenst en samen met de patiënt naar een oplossing te zoeken. Het antwoord op de vraag op welke wijze de patiënt zich in het gesprek heeft opgesteld is hierbij niet relevant. Denkbaar zijn vele oplossingen: van het benoemen van de geconstateerde problemen en het zoeken naar een betere vorm van communicatie, het maken van een nieuwe afspraak tot het in overleg overdragen van de patiënt aan een collega. Het is het college uit het verweerschrift noch uit het verhandelde ter zitting kunnen blijken dat verweerster zich op dit punt voldoende heeft ingespannen.

5.3.      Het college kan verweerster volgen in die zin dat er na het gesprek bij haar onzekerheid bestond over de begeleiding van de zwangerschap van klaagster. Na het gesprek tussen verweerster en klaagster was er noch over een eerder doorgemaakte bevalling, noch op het punt van begeleiding vorenbedoeld immers duidelijkheid. Het college kan verweerster echter niet volgen in haar opvatting dat het risico bestond dat klaagster een zogenoemde zorgmijder was en dat daarom haast geboden was met het verkrijgen van duidelijkheid. Klaagster was immers, zoals uit de brief van de huisarts blijkt, bij de huisarts bekend en tot dat moment onder behandeling van een verloskundige. Dit en de omstandigheden dat zij zich bij verweerster heeft gemeld kort na de zogenoemde 20-wekenecho, gemaakt in het ziekenhuis waar verweerster werkzaam is, die geen bijzonderheden liet zien, een zogenoemde NIP-test had ondergaan en ver voor de zwangerschapsduur waarbij normaliter het eerste contact met een gynaecoloog plaats vindt zich tot verweerster heeft gewend, passen niet bij een zorgmijder.

5.4.      Hetgeen overwogen is in 5.3 neemt niet weg dat de ontstane situatie voor verweerster problematisch was en om een oplossing vroeg. In zo’n situatie ligt collegiaal overleg voor de hand. Zo’n overleg vindt in het ziekenhuis, waar verweerster werkt, structureel elke 14 dagen plaats. Het college is noch uit de gedingstukken, noch uit het verhandelde ter zitting kunnen blijken van omstandigheden op grond waarvan bespreking van de in de ogen van verweerster ontstane situatie niet op het eerstvolgende overleg zou kunnen wachten. Verweerster heeft echter een andere weg gekozen. Zij heeft de casus nog dezelfde ochtend anoniem voorgelegd aan de juridisch adviseur van het ziekenhuis. De juridisch adviseur heeft verweerster geadviseerd contact op te nemen met een vertrouwensarts van Veilig Thuis. Het gesprek met die arts heeft op dezelfde dag in de middag plaatsgevonden. Deze arts heeft, naar verweerster desgevraagd heeft gemeld, op basis van de door verweerster verstrekte informatie geadviseerd contact op te nemen met klaagster met het verzoek met de huisarts te mogen overleggen en als deze toestemming niet zou worden verkregen een melding te doen bij Veilig Thuis conform de Meldcode. Tevens heeft deze arts verweerster geadviseerd klaagster ook middels een aangetekende brief van dit advies op de hoogte te brengen.

Verweerster heeft klaagster telefonisch gesproken op 1 december 2017, één dag na het gesprek tussen verweerster en klaagster. Klaagster heeft de gevraagde toestemming om met de huisarts contact op te nemen ook in dit gesprek niet verleend. Verweerster heeft klaagster ook via een aangetekende brief op de hoogte gebracht van haar opvatting en zorgen. Op zondag 3 december 2017 heeft verweerster een melding bij Veilig Thuis gedaan.

5.5.      Inmiddels had klaagster een klachtbrief gedateerd 1 december 2017 naar de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis gezonden. Nu deze brief op zijn vroegst op zaterdag 2 december 2017 kan zijn ontvangen acht het college het anders dan klaagster aannemelijk dat verweerster deze brief eerst maandag 4 december 2017 – en mitsdien na de melding gedaan op 3 december 2017 - onder ogen heeft gekregen. In deze klachtbrief was onder andere vermeld dat klaagster een nieuwe afspraak had gemaakt bij een collega van verweerster en dat indien al een melding zou zijn gedaan deze melding moest worden ingetrokken. Verweerster heeft hierop, nu voor haar duidelijk was geworden dat klaagster, anders dan zij had gevreesd, niet verstoken was van begeleiding, nog diezelfde dag contact gehad met Veilig Thuis. Op 5 december 2017 heeft verweerster het bericht van Veilig Thuis gekregen dat de melding op verzoek van verweerster niet enkel als ingetrokken werd beschouwd, maar ook was vernietigd. Ook is op verzoek van klaagster het verslag van het intakegesprek uit het dossier verwijderd.

5.6.      Hiervoor is reeds aangegeven dat het college van oordeel is dat, nu er geen dreigende situatie was die ingrijpen op korte termijn noodzakelijk maakte, voor verweerster collegiaal overleg over hoe uit de ontstane situatie te komen de meest en eerstaangewezen weg was. Een melding conform de Meldcode is een zeer ingrijpend middel met aanzienlijke gevolgen. Dit middel moet worden gezien als een laatste redmiddel. Zo’n melding dient dan ook pas overwogen te worden nadat is vastgesteld dat met minder ingrijpende middelen geen deugdelijke oplossing kan worden bereikt. In dat stadium was verweerster, nu sprake was van een zeer recent ontstaan probleem en er nog geen enkel overleg met een collega had plaatsgevonden over wat de mogelijkheden zouden kunnen zijn om tot een oplossing van de ontstane situatie te komen, zeker nog niet beland. Reeds daarom was er op dat moment geen plaats om zelfs maar te overwegen naar het zeer vergaande middel van de melding te grijpen, laat staan de stappen van de Meldcode te gaan volgen. Het klachtonderdeel van klaagster ter zake slaagt reeds hierom. Het college merkt overigens op dat een juiste toepassing van de in de Meldcode opgenomen stappen verweerster ook tot de conclusie had moeten brengen dat een melding in dit stadium niet tot de mogelijkheden behoorde. In ieder geval had verweerster moeten zien dat de Meldcode een overleg met een collega voorschrijft. Het college volgt verweerster niet in haar opvatting dat dit overleg niet nodig was, omdat de arts van Veilig Thuis beter op de hoogte zou zijn van hoe te handelen bij de zorgen die verweerster had. Verweerster miskent hiermee dat het overleg met een collega nu juist mede dient om door middel van intercollegiaal overleg de mogelijkheden en onmogelijkheden in kaart te brengen om tot een minder ingrijpende oplossing dan een melding te komen, alsmede – voor het geval dat niet tot een oplossing leidt - om met die collega te bespreken hoe de casus met alle nuances en mogelijke alternatieven aan de vertrouwensarts kan worden voorgelegd. Zo’n overleg zou het zicht van verweerster op de casus hebben kunnen nuanceren en hebben kunnen leiden tot nader onderzoek van de feiten. Voorts had verweerster zich moeten realiseren dat nog geenszins duidelijk was dat hulpverlenen of organiseren – bijvoorbeeld door inschakeling van een collega – onmogelijk was. Enig onderzoek ter zake had niet plaatsgevonden.

5.7.      Ook de klacht omtrent het kennisnemen door verweerster van het dossier, nadat de behandelrelatie was beëindigd, treft doel. Verweerster heeft erkend dat zij zulks heeft gedaan en dat zij inziet dat dit niet tot de mogelijkheden behoort.

5.8.      Het is ongelukkig dat verweerster in de map verzonden items een stuk heeft laten staan dat had moeten worden verwijderd. Het college rekent verweerster dat niet zwaar aan, nu uit hetgeen verweerster heeft gedaan om aan het verzoek van klaagster om – kort samengevat – alle sporen van het contact tussen verweerster en klaagster te verwijderen volgt dat geen sprake is van onwil of opzet. Het bewaren van e-mails buiten het dossier kan echter geenszins door de beugel.

5.9.      Het is ook ongelukkig dat door verweerster een e-mail aan Veilig Thuis is verzonden via een onbeveiligde verbinding. Het college heeft geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van verweerster dat zij meende te mailen via een beveiligde verbinding via haar computer van het ziekenhuis. Eerst bij de introductie van beveiligd mailen in 2018 heeft zij bemerkt dat voorheen niet beveiligd werd gemaild. Het college rekent verweerster dit dan ook niet zwaar aan.

5.10.    Het college volgt klaagster niet in haar verwijt omtrent het eenzijdig voeren van het dossier en het afleggen van een valse verklaring. De zorgen die verweerster had volgden uit haar vrees dat de zwangerschap van klaagster niet zou worden begeleid. Dit is ook in het dossier neergelegd. Dat deze zorgen waren gebaseerd op een onjuiste veronderstelling maakt niet dat het dossier eenzijdig is gevoerd. Van het afleggen van een valse verklaring is evenmin sprake. Verweerster heeft gemeld dat zij vreesde dat klaagster haar zwangerschap niet zou laten begeleiden. Die vrees bestond ook bij verweerster. Dat die vrees onterecht bleek te zijn, maakt de verklaring niet vals.

5.11.    De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten. Ten aanzien van de op te leggen maatregel overweegt het college als volgt.

Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat verweerster steken heeft laten vallen. Zij heeft niet al het mogelijke gedaan om tot een goede communicatie te komen, heeft de feiten en omstandigheden onvoldoende geëxploreerd, heeft geen overleg met collega-gynaecologen  gevoerd en heeft aanzienlijk te snel naar het middel van een melding gegrepen. Verweerster heeft zich in dit kader volstrekt onvoldoende rust gegund om tot een gedegen en goed onderbouwde beslissing te komen. Dit zijn ernstige tekortkomingen. Daarenboven heeft verweerster herhaaldelijk kennisgenomen van het medisch dossier van klaagster op momenten dat dit niet meer tot de mogelijkheden behoorde. Niet uit het oog kan echter worden verloren dat verweerster de melding heeft gedaan uit zorg voor klaagster en haar ongeboren kind. Evenmin kan uit het oog worden verloren dat verweerster toen haar duidelijk werd dat klaagster onder medische behandeling was voortvarend aan de slag is gegaan, niet enkel om de melding ongedaan te maken, maar er ook voor te zorgen dat de melding zou worden vernietigd bij Veilig Thuis. De communicatie met klaagster is op verzoek van klaagster na 1 december 2017 gelopen via de klachtenfunctionaris. Het is het college niet kunnen blijken dat verweerster de afwikkelingen van de verzoeken die haar hebben bereikt via de klachtenfunctionaris heeft getraineerd. Onder deze omstandigheden is het college van oordeel dat kan worden volstaan met een berisping van verweerster.

Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht gegrond;

-          legt op de maatregel van berisping.

Bepaalt voorts dat de beslissing aan het tijdschrift Medisch Contact ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus beslist op 30 juni 2020 door:

J. Brand, voorzitter,

J.M. Burggraaff, M.J.E. Mourits en J.W. de Leeuw, leden-arts,

S. Colsen, lid-jurist,

bijgestaan door S. Verdaasdonk, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter zitting van 17 juli 2020 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG  secretaris                                                                                    WG  voorzitter