ECLI:NL:TGZRAMS:2020:77 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/461

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2020:77
Datum uitspraak: 03-07-2020
Datum publicatie: 03-07-2020
Zaaknummer(s): 2019/461
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster dient een klacht in tegen een verpleegkundige van de GGD met verwijt dat de verpleegkundige onzorgvuldig is omgegaan met door de GGD verstrekte vragenlijsten en het medisch dossier van haar minderjarige dochter.  Volgens klaagster heeft de verpleegkundige haar als hulpvrager  in de steek gelaten door niet of te laat te reageren op het in de vragenlijsten neergelegde verzoek om een gesprek met klaagster. De verpleegkundige erkent dat zij dat had moeten reageren (of eerder had moeten reageren) maar betwist dat de fout zo ernstig is dat haar een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.   Kennelijk ongegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 11 december 2019 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r ,

tegen

C,

verpleegkundige,

werkzaam te D,

v e r w e e r s t e r ,

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift;

-                      het verweerschrift;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      de repliek;

-                      de dupliek.

In verband met de uitbraak van het Corona virus zijn partijen ermee akkoord gegaan om in plaats van het houden van een mondeling vooronderzoek een schriftelijke re- en dupliek te nemen, zoals ook is gebeurd.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Verweerster is als verpleegkundige werkzaam bij de GGD in haar regio en verbonden aan de basisschool waar de dochter van klaagster in 2019 in groep 7 zat.

In maart 2019 zijn door de ouders in te vullen vragenlijsten over welbevinden en gezondheid uitgedeeld in groep 7.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

Klaagster verwijt verweerster dat zij haar zorgplicht heeft geschonden, onzorgvuldig met de vragenlijsten en het dossier van klaagsters dochter is omgegaan en dat zij klaagster als hulpvrager in de steek heeft gelaten.

Ter toelichting op de klacht heeft klaagster onder meer aangevoerd dat zij er bij toeval achter kwam dat vragenlijsten waren verstrekt, nadat de formulieren bij haar ex-echtgenoot waren beland. Klaagster heeft de lijsten opgevraagd, deels ingevuld en daarin verzocht om een gesprek om een toelichting te kunnen geven. Klaagsters dochter vertoonde namelijk gedragsproblemen, was gewelddadig en agressief jegens klaagster. Zij stond bij de kinderpsycholoog op een wachtlijst. Omdat klaagster niets vernam heeft zij in december 2019 zelf contact gezocht met verweerster, die uiteindelijk constateerde dat zij ten onrechte geen contact met klaagster had opgenomen. Klaagster had willen overleggen welke hulp voor haar dochter passend was en of verweerster adviezen had, maar doordat geen gesprek heeft plaatsgevonden is de situatie verder uit de hand gelopen. Verweerster heeft klaagster en haar dochter aan hun lot overgelaten.

Eerder had de dochter een communicatietraining gehad, die in 2018 is gestopt.

Klaagster heeft door het gedrag van haar kinderen een zware PTSS en burn-out opgelopen en heeft in september 2019 met hartklachten op de hartbewaking gelegen. Klaagster had verweerster kunnen uitleggen waarom zij niet met haar ex-echtgenoot kon worden geconfronteerd.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft bestreden dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten sprake is. Zij heeft daartoe onder meer het navolgende aangevoerd.

De formulieren zijn door de JGZ (jeugdgezondheidszorg) assistente naar de school gebracht en door de leerkracht uitgereikt. De kinderen hebben de formulieren mee naar huis genomen om te laten invullen, waarna de JGZ assistente deze heeft ingevoerd in het digitaal kinddossier. Door vader zijn de lijsten ingevuld en later ook gedeeltelijk door klaagster. Klaagster heeft ook ingevuld dat ze een gesprek wilde. Vader had onder meer ingevuld dat de dochter in verband met spanningen en boosheid door de echtscheiding een training volgde, genaamd Kinderen uit de Knel.

In de laatste week van juni 2019 heeft een triage plaatsgevonden door verweerster, waarbij wordt gekeken naar opvallende zaken in groei, gezondheid, sociaal welbevinden (een SDQ score) en of ouders ergens over willen praten.

Op basis van de informatie van vader en klaagster achtte verweerster een contactmoment op dat moment niet nodig, omdat er al eerste en tweedelijns zorg in het gezin betrokken was. De jeugdarts was het met verweerster eens. Wel zou verweerster nog beide ouders bellen om te vragen hoe de hulpverlening verliep en om aan te geven dat de ouders het beste met de bestaande hulpverleners in gesprek zouden kunnen gaan. Verweerster is vervolgens vergeten om te bellen.

In december 2019 nam klaagster telefonisch contact op met de GGD en heeft verweerster met de partner van klaagster gesproken. Verweerster heeft direct haar excuses aangeboden voor het niet bellen. Verder heeft zij uitgelegd dat de GGD niet de aangewezen plek was, omdat er al eerste en tweedelijns zorg bestond en de situatie complex was, en tevens dat voor een gesprek beide ouders uitgenodigd zouden zijn en niet alleen klaagster. Directe aanleiding om in december 2019 contact met de GGD en verweerster op te nemen bleek te zijn het feit dat er een Veilig Thuismelding was gedaan.

Verweerster heeft een fout gemaakt door niet te bellen en daarvoor haar excuses aangeboden. Zij meent dat deze fout niet zo ernstig is dat haar daarvan een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. Er was in juni 2019 geen aanleiding om te veronderstellen dat de situatie zou escaleren en de escalatie die zich nadien heeft voorgedaan had verweerster met een telefoontje niet kunnen voorkomen. Verweerster mocht er op basis van de gegevens die zij had vanuit gaan dat er hulpverlening was. De door vader genoemde training is een programma voor ouders en kinderen die verwikkeld zijn in een ernstig conflictueuze scheiding. De dochter stond ook aangemeld bij de kinderpsycholoog, waarvoor verwijzing nodig is van een arts. De verwijzer heeft de coƶrdinerende rol en is eerste aanspreekpunt als er ambulante hulp in het gezin nodig is.

5.         De beoordeling

Het college wijst er bij de inhoudelijke beoordeling allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Rekening houdend met dit uitgangspunt overweegt het college als volgt.

Op basis van de zowel door klaagster als haar ex-echtgenoot verstrekte informatie bestond bij verweerster de indruk dat er zowel eerste als tweedelijns zorg bij de dochter was ingezet. Nu ook klaagster aangeeft dat sprake was van een verwijzing naar een kinderpsycholoog en dat de dochter na de echtscheiding van de ouders een training volgde dan wel had gevolgd, kan niet worden gezegd dat de bij verweerster bestaande indruk zonder enige grond was. Onder deze omstandigheden was er voor verweerster geen taak weggelegd en bestond er voor haar ook geen reden om direct contact met de ouders te zoeken. Verweerster heeft zorgvuldig gehandeld door de situatie met de jeugdarts te bespreken.

Wel lag er het verzoek van klaagster om een gesprek. Dat is terecht voor verweerster aanleiding geweest om zich voor te nemen klaagster te bellen om haar te adviseren met de bestaande hulpverleners in gesprek te gaan. Dat telefoongesprek heeft echter niet plaatsgevonden omdat verweerster het is vergeten, zoals zij heeft erkend en waarvoor zij haar excuses heeft aangeboden. Dat verweerster is vergeten klaagster te bellen is slordig en had zeker beter gekund, maar brengt nog niet mee dat haar dit als tuchtrechtelijk verwijtbaar moet worden aangerekend. Voor de stelling dat de omissie van verweerster zou hebben geleid tot een ernstige verslechtering van de gezondheidstoestand van de dochter van klaagster biedt het dossier immers geen enkel aanknopingspunt, terwijl juist voor de hand ligt dat klaagster bij een verslechtering van die gezondheidstoestand als eerste contact zou zoeken met de bestaande hulpverlening, in het bijzonder de huisarts. Van een tuchtrechtelijk verwijtbaar verzuim is naar het oordeel van het college onder deze omstandigheden geen sprake.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 3 juli 2020 door:

J. Recourt, voorzitter,

P.A. Arnold en M. Mansfeld , leden-beroepsgenoten,

bijgestaan door N.A.M. Sinjorgo, secretaris.

WG   secretaris                                                                                    WG    voorzitter