ECLI:NL:TGZRAMS:2020:67 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/403

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2020:67
Datum uitspraak: 30-04-2020
Datum publicatie: 30-04-2020
Zaaknummer(s): 2019/403
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht over pro Justitia-rapportage. Betreft weigerrapport. Klacht kennelijk ongegrond.

         REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 30 oktober 2019 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C ,

psychiater,

wonende te D,

(destijds) werkzaam te B,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. M.C. Hazenberg, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Verweerder was in de periode waarop de klacht ziet werkzaam als psychiater bij het E (E) locatie F en supervisor G van verweerster in de klachtprocedure met nummer 19/404, die op dat moment arts in opleiding tot psychiater (AIOS psychiatrie) was.

2.2.      De officier van justitie te B heeft verweerster in de procedure met nummer 19/404 verzocht klaagster psychiatrisch te onderzoeken in verband met een verdenking van het plegen van smaad en smaadschrift (art. 261 Wetboek van Strafrecht) op of omstreeks 2 maart 2015 tot en met 12 oktober 2015 te B.

2.2.      In dit verband heeft zij klaagster per brief van 26 september 2016 uitgenodigd voor een psychiatrisch onderzoek. Klaagster heeft hierop aanvankelijk laten weten dat zij eerst haar advocaat wilde spreken en vervolgens dat de data haar niet uitkwamen. Klaagster is uiteindelijk niet zelf gezien door verweerster in de procedure met nummer 19/404. Zij heeft kennis genomen van enkele dossierstukken, te weten:

-          een proces-verbaal politie-eenheid B district B, proces-verbaalnummers PL1, PL-2 en PL3;

-           verhoor verdachte (klaagster, RTG) d.d. 4 november 2015;

-           conceptverslag reclassering d.d. 23 september 2016.

2.3.      Verweerster heeft, onder supervisie van verweerder, de G d.d. 17 november 2016 over klaagster opgesteld. Bij de beantwoording van de vraagstelling van de officier staat onder meer het volgende:

“(…)

Betrokkene lijkt te weigeren (om deel te nemen aan het onderzoek, RTG) uit wantrouwen en overtuiging in haar recht te staan Dit lijkt hetzelfde patroon te zijn dat ook geleid heeft tot het ten lastegelegde.

(…)

Zonder psychiatrisch onderzoek is deze vraag (of klaagster lijdt aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens, RTG) niet te beantwoorden.

Ook de overige vragen kon verweerster bij gebreke aan een psychiatrisch onderzoek en diagnostische conclusies, niet beantwoorden.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

3.1.      De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder (als supervisor van verweerster) tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door:

1)    een gewoon kritische burger te beschadigen;

2)    onwaarheden te melden;

3)    smaad en laster te plegen.

3.2.      Klaagster heeft ter toelichting van haar klachten onder meer aangevoerd dat zij bij de uitnodiging voor het psychiatrisch onderzoek een artikel genaamd The Lone Terrorist toegestuurd kreeg. Verweerster, althans haar supervisor (verweerder), kon zich ondanks dat klaagster niet op gesprek is gekomen, toch een uitgebreid oordeel over haar vormen. Volgens klaagster is de inhoud gebaseerd op aannames en niet op feiten. Er staan volgens klaagster leugens in het rapport. Verweerster en haar supervisor maken volgens klaagster ‘lol’ van de pesterijen van de I-leden door te stellen dat dit waanbeelden zijn. Dat klaagster bepaalde personen zou wantrouwen is volgens klaagster nergens op gebaseerd. Ook betwist klaagster dat zij dingen op een forum zou hebben geplaatst. Ten onrechte wordt haar achterdocht in de schoenen gelegd. Bovendien klopt het volgens klaagster niet dat zij niet veel kennissen heeft. Volgens klaagster is dankzij de onzin van verweerster en haar supervisor (verweerder) haar kans op voortzetting van baanbrekend promotieonderzoek en enkele functies verkeken. Het rapport dient vernietigd te worden, aldus steeds klaagster.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

Kader

5.1.      Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. In het tuchtrecht is persoonlijke verwijtbaarheid uitgangspunt.

5.2.      Bovendien is van belang dat de verwijten die klaagster verweerder maakt, gebaseerd zijn op de betrokkenheid van verweerder bij de supervisie op de door verweerster in de procedure met nummer 19/404 opgestelde rapportage. Dit brengt met zich dat in onderhavige zaak acht dient te worden geslagen op de criteria waaraan een deskundigenrapport wordt getoetst, welke criteria als volgt luiden:

1.    de rapportage vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2.    het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te kunnen beantwoorden;

3.    in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4.    het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5.    de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college dient ten volle te toetsen of het onderzoek door de deskundige uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot haar conclusie heeft kunnen komen.

Eerste klachtonderdeel

5.3.      Het college acht het eerste klachtonderdeel kennelijk ongegrond, omdat door klaagster onvoldoende is onderbouwd op welke wijze verweerster en verweerder (als haar supervisor) klaagster beschadigd zouden hebben. Dit blijkt niet uit de G-rapportage. Verweerster en verweerder (als haar supervisor) hebben geprobeerd een G-onderzoek in te stellen en – nu klaagster niet op de uitnodiging voor een onderzoek is ingegaan – uiteindelijk een weigerrapport opgesteld. Dat rapport dient enkel tot doel om de opdrachtgever (het Openbaar Ministerie) en de rechtbank te informeren over de persoon van de verdachte (klaagster) en heeft geen verdere reikwijdte. Dit rapport houdt dus geen verband met een Verklaring Omtrent Gedrag en heeft ook niet anderszins directe invloed op sollicitaties. Verweerster heeft inhoud gegegeven aan de opdracht van de rechtbank binnen de beperkte mogelijkheden die er waren. Verweerder heeft dit als haar supervisor gecontroleerd. De vraag die hier aan de orde is, is of verweerster en verweerder redelijk bekwaam hebben gehandeld. De invloed die het rapport heeft op een eventuele veroordeling door de strafrechter en de invloed die dit weer heeft op de carriere van klaagster, wordt niet door het college beoordeeld.

5.4.      Het per abuis aan klaagster bij de uitnodiging voor het onderzoek toezenden van een artikel betreft een vergissing. Deze vergissing is volgens verweerster en verweerder door het secretariaat gemaakt en verweerster en verweerder hebben hiervoor hun excuses gemaakt. Deze vergissing heeft geen doorwerking naar andere partijen, zodat klaagster hier verder niet mee is geschaad. Het is echter wel slordig, doch dit weegt niet zo zwaar dat hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld door verweerder.

Tweede klachtonderdeel

5.5.      Ook dit onderdeel faalt. Verweerster en verweerder hebben in de rapportage (enkel) informatie van derden (het dossier en het OM) weergegeven. Niet gebleken is dat zij onwaarheden hebben opgetekend. Ook hebben zij zelf geen feiten vastgesteld. Zij zijn uitgegaan van reeds bij Justitie bekende gegevens. Zij hebben een ‘weigerrapport’ opgesteld, oftewel een rapportage op basis van stukken. Zij hebben daarin geen eigen feiten opgetekend of toegevoegd aan de informatie die reeds bij het OM over klaagster bekend was. Zij hebben ook geen conclusies getrokken en de meeste van de de gestelde vragen niet kunnen beantwoorden bij gebrek aan een psychiatrisch onderzoek. Daarmee treft ook het verwijt dat verweerster en verweerder zich uitgebreid een oordeel hebben gevormd, ondanks dat zij klaagster niet op ‘spreekuur’ kreeg, geen doel.

Derde klachtonderdeel

5.6.      Dit klachtonderdeel is door klaagter niet goed onderbouwd. Niet duidelijk is waar klaagster op doelt, als zij stelt dat met de rapportage smaad en laster wordt gepleegd, anders dan de verwijten van klaagster over onwaarheden in de rapportage, welke hiervoor bij klachtonderdelen 1 en 2 reeds aan de orde zijn gekomen en zijn afgewezen.

Meer algemeen komt uit de G-rapportage juist naar voren dat verweerster en verweerder als haar supervisor zich over de meeste zaken niet uitspreken. Waar wel een antwoord wordt geformuleerd, gebeurt dit in voorzichtige termen (‘lijkt’ etc.) op basis van patroonherkenning. Er is geen sprake van een diagnostische classificatie van klaagster door verweerster en verweerder als haar supervisor.

5.7.      Ook overigens is niet gebleken dat de rapporage niet voldoet aan de hiervoor onder 5.1 en 5.2 weergegeven normen. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 30 april 2020 door:

J. Recourt, voorzitter,

A.J.K. Hondius en E.D.M. Masthoff, leden-arts,

bijgestaan door C. Neve, secretaris.

WG                                                                                                     WG

secretaris                                                                                       voorzitter