ECLI:NL:TGZRAMS:2020:61 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/398

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2020:61
Datum uitspraak: 15-04-2020
Datum publicatie: 15-04-2020
Zaaknummer(s): 2019/398
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager dient een klacht in tegen een neuroloog met het verwijt dat de neuroloog te kort is geschoten in zijn zorgvuldigheid ten opzichte van klager als patiënt. Wanneer klager bij binnenkomst in het ziekenhuis onverwijld gedegen en zorgvuldig zou zijn onderzocht en behandeld, zou men eerder tot een diagnose gekomen zijn en had klager eerder doorverwezen kunnen worden naar een academisch ziekenhuis. De neuroloog stelt dat hij niet betrokken is geweest bij de opname van klager in het ziekenhuis, maar (pas) drie dagen later. De neuroloog constateerde op dat moment een forse klinische achteruitgang bij klager en heeft met spoed de al eerder aangevraagde MRI laten uitvoeren. Vervolgens heeft de neuroloog naar aanleiding van de uitkomst van de MRI een bloedkweek laten afnemen en contact opgenomen met het academisch ziekenhuis, waarna klager nog diezelfde middag is overgebracht. Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 22 oktober 2019 binnengekomen klacht van:

A

(destijds) verblijvende in het penitentiair ziekenhuis van de P.I. B,

k l a g e r,

gemachtigde: mr. M. van Stratum, advocaat te Nootdorp,

tegen

C

Neuroloog,

werkzaam te D (en E),

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. R.J. Peet, verbonden aan VvAA te Utrecht.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.      Klager, geboren juni 1969, werd op 2 augustus 2019 binnengebracht op de spoed eisende hulp van het F te D in verband met sensomotore uitvalsverschijnselen aan de linker hersenhelft.

Beklaagde is als neuroloog werkzaam in het F.

2.2.      Bij neurologisch onderzoek werd bij klager hypethesie en parese van de gehele linkerlichaamshelft geconstateerd. De CT-scan van de hersenen toonde een beeld verdacht voor RIP met omringend oedeem. Het lab toonde geen afwijkingen. Gedacht werd aan een primaire hersentumor, danwel cerebrale metastase van een primaire tumor elders. Patiënt werd opgenomen ter observatie en ter verrichting van nadere diagnostiek middels MRI cererbrum.

Door omstandigheden is er geen MRI gemaakt op 2 augustus 2019.

2.3.      Op 3 augustus 2019 gaf klager tijdens de controle aan dat het iets beter met hem ging. Het dove gevoel was verminderd en hij kon zijn linkerbeen en –arm iets beter bewegen. Hij had nog wel hoofdpijn.

2.4.      Op 4 augustus 2019 leek het slechter met klager te gaan. De dienstdoende arts overwoog de MRI van de hersenen diezelfde dag te laten doen. Er bleek echter die dag geen MRI laborant in het ziekenhuis aanwezig te zijn. Daardoor werd besloten de MRI die gepland stond voor 5 augustus 2019 af te wachten.

2.5.      Op 5 augustus 2019 werd klager gezien door de zaalarts, die onder supervisie staat van beklaagde.

In de decursus is het volgende genoteerd:

VPK/hoofdpijn, met pcm onder controle, parese neemt toe. niet misselijk/braken. fraxi geïndiceerd,  heeft pt al. praten gaat goed. ….

A/

Sinds gister krachtsverlies linkerzijde sterk toegenomen. Sinds 2-3 maanden pijnlijke verstandskies rechtsboven. Verder geen ontse

….

NO?

Helder, adequaat

HZ: geen afwijkingen

M: parese linkerarm en been proximaal MRC1, distaal MRC 2

S: tastzin globaal intact bdz

R: VZR rechts plantair, links indifferent

……

MRI-hersenen 5-8-2019: Intra-axiale laesie aan de convexiteit in precentrale gyrus rechts met omringend oedeem.

Beeld in 1e instantie suspect voor een hersenabces van 2, 8 x 2,4 cm

….

Conclusie:

Forse parese links, progressief ontstaan, hoofdpijn en subfebriele temperatuur met op MRI-h diffusierestrictie met oedeem rechts parietaal. Op CT-thorax/abdomen gb.

DD: abces meest waarschijnlijk obv MRI-h (mogelijk obv ontstoken kies)

DD: primaire hersentumor (gezien MRI-hersenen zeer lage verdenking)

Beleid iom van C:

iom G Neurochirurgie:

-overname G voor zsm drainage

- nog GEEN antibiotica starten

- bloedkweken@

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder tekort is geschoten in zijn zorgvuldigheid ten opzichte van klager als patiënt. Hierdoor heeft verweerder verwijtbaar medisch onzorgvuldig gehandeld. Indien klager bij binnenkomst onverwijld gedegen en zorgvuldig zou zijn onderzocht en behandeld, zou men eerder tot een diagnose zijn gekomen en had klager eerder doorverwezen kunnen worden naar het G.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen in de zin van art. 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) gaat het niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard. Daarnaast staat bij het antwoord op de vraag of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld het persoonlijk handelen van verweerder centraal.

5.2.      Klager verwijt verweerder dat hij te kort is geschoten in zijn zorgvuldigheid  ten opzichte van klager als patiënt. Hierdoor heeft verweerder verwijtbaar medisch onzorgvuldig gehandeld.  

Indien klager bij binnenkomst onverwijld gedegen en zorgvuldig zou zijn onderzocht en behandeld, zou men eerder tot een diagnose zijn gekomen en had klager eerder doorverwezen kunnen worden naar het G.

Het College overweegt daaromtrent als volgt.

Verweerder is niet betrokken geweest bij de opname van klager op 2 augustus 2019.

Verweerder is voor de eerste keer betrokken bij de behandeling van klager op 5 augustus 2019. Verweerder constateerde op dat moment een forse klinische achteruitgang van klager en heeft met spoed de al eerder aangevraagde MRI laten uitvoeren. Vervolgens heeft verweerder naar aanleiding van de uitkomst van de MRI een bloedkweek laten afnemen en is er contact opgenomen met de afdeling Neurochirurgie van het G, waarna klager nog diezelfde middag is overgebracht naar het G.

Het College is van oordeel dat verweerder met dit handelen ruim binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 15 april 2020 door:

J. Recourt, voorzitter,

J.E. Carpay en P. Lambregts, leden-arts,

bijgestaan door S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris.

WG                                                                                                     WG

secretaris                                                                                     voorzitter