ECLI:NL:TGZRAMS:2020:56 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/313

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2020:56
Datum uitspraak: 06-04-2020
Datum publicatie: 06-04-2020
Zaaknummer(s): 2019/313
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager dient een klacht in tegen een verzekeringsarts met het verwijt dat zij ten onrechte in het verslag van het beoordelingsgesprek heeft genoteerd dat hij is weggelopen uit de mediation met zijn werkgever. Volgens klager heeft het UWV naar aanleiding van die opmerking van verweerster nadelige beslissingen voor hem genomen. Verweerster stelt dat deze opmerking slechts een weergave is van hetgeen een bedrijfsarts tegen haar heeft gezegd, zuh daarnee geen waarde-oordeel over klager heeft willen geven en zij in het verslag ook heeft genoteerd dat klager juist van mening was dat het zijn werkgever is geweest die de mediation heeft gefrustreerd. Het college volgt het standpunt van verweerster en verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing naar aanleiding van de op 14 augustus 2019 binnengekomen klacht van:

A ,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C ,

verzekeringsarts,

destijds werkzaam te D,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde: mr. I. Veldhuizen, verbonden aan UWV E.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlage;

-                      de brief van het UWV van 2 september 2019;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 20 januari 2020 gehouden vooronderzoek;

-                      de correspondentie tussen partijen met betrekking tot het treffen van een mogelijke oplossing in der minne.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.      Verweerder heeft zich per 2 augustus 2011 ziekgemeld in verband met een oogoperatie en aansluitend psychische klachten c.q. burn-out klachten. Tevens speelde een arbeidsconflict. In verband daarmee was in december 2011 een mediationtraject gestart, dat zonder succes in februari 2012 is beëindigd.

2.2.      In het kader van het einde van de wachttijd in het kader van de wet WIA, is klager op 23 mei 2013 gezien door verweerster. In het medisch onderzoeksverslag, opgesteld door verweerster op 29 mei 2013 staat onder meer:

“(…)

2.2. Onderzoeksgegevens

2.2.1 Dossiergegevens

(…)

In het dossier zijn veel stukken aanwezig. Uit het verslag van de bedrijfsarts en het verslag van de psychiatrische begeleider komt naar voren dat er sprake is van een arbeidsconflict. Dit is luxerend geweest voor de decompensatie. De behandeling is ondersteunend en een goed resultaat zal bereikt worden wanneer de onderliggende problematiek wordt opgelost.

Er zijn meerder momenten geweest waarop mediation is geadviseerd. Er is een aanvang gemaakt met mediation maar na één gesprek is (volgens informatie van de bedrijfsarts) client weggelopen uit het gesprek. Daarna is er veel gedoe geweest over de vraag of client belastbaar was en of client in staat was om de mediation voort te zetten. Client zit heden tegenover mij voor de einde wachttijd claim.

2.2.2. Anamnese

Arbeidsanamnese en re-integratie

(…)

Client is verwikkeld in een diep geworteld arbeidsconfict. Er zijn vele stukken aanwezig in het dossier waaruit bijkt dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. De eigen visie van client is dat hij weer aan het werk wil en dat hij een gesprek wil met zijn werkgever. Volgens client heeft zijn werkgever mediation afgebroken. Client heeft er veel brieven over en wil mediation voortzetten. Hij geeft aan dat zijn werkgever de stukken antedateert. Er lopen geen juridische procedures en client is zich niet aan het orienteren op de arbeidsmarkt. Hij wil alleen terug in zijn eigen functie.

(…)

Medische anamnese

(…) De adviezen van de bedrijfsarts om tot mediation te komen worden niet geformaliseerd. Er zijn veel stukken hieromtrek in het dossier aanwezig.

(…)

(…)

5 Conclusie

Er is sprake van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Hierdoor is cliënt aangewezen op werkzaamheden conform de opgestelde functionele mogelijkhedenlijst. Cliënt kan deze mogelijkheden duurzaam benutten.

(…)”.

2.3.      Het UWV heeft bij brief van 20 juni 2013 vastgesteld dat de re-integratieverplichtingen van de werkgever voldoende zijn geweest. Tevens is in die brief vastgesteld dat klager recht heeft op een gedeeltelijke WIA-uitkering per 30 juli 2013. Klager heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Dit bezwaar is op 4 oktober 2013 ongegrond verklaard door het UWV. Het beroep hiertegen is vervolgens door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard bij beslissing van 25 juni 2014. Klager is daarna in beroep gegaan bij de Centrale Raad van Beroep, welk beroep ongegrond is verklaard op 20 juni 2013.

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster in haar medisch onderzoeksverslag heeft genoteerd dat volgens informatie van de bedrijfsarts klager na één gesprek is weggelopen uit een mediationgesprek, zonder bij klager na te gaan of hij inderdaad uit het mediationgesprek is weggelopen en daarmee klakkeloos is afgegaan op informatie van een niet nader genoemde bedrijfsarts.

Dit is volgens klager niet correct (volgens klager was juist zijn werkgever niet bereid tot mediation) en dit heeft geleid tot voor hem nadelige beslissingen van het UWV.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.

Volgens verweerster was de passage waar klager op doelt niet bedoeld als een verwijt aan klager dat hij eenzijdig niet meegewerkt zou hebben aan mediation en daardoor niet aan zijn re-integratie. Zij heeft contact gehad met meerdere bedrijfsartsen die bij klagers verzuimbegeleiding betrokken zijn geweest, maar destijds hun namen niet genoteerd omdat dat niet relevant was voor haar oordeel. Ter gelegenheid van het mondeling vooronderzoek heeft zij wel erkend dat het secuurder was geweest destijds de naam van de (betrokken) bedrijfsarts te noemen.

5.         De beoordeling

5.1.      De vraag die beantwoord moet worden is of verweerster als verzekeringsarts ‘binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening’ is gebleven. Kort gezegd; of zij voldoende zorgvuldig en deskundig heeft gehandeld.

5.2.      Naar oordeel van het college is de door klager gewraakte passage een (feitelijke) weergave van de inhoud van de stukken in het dossier over dit onderwerp en geen mening of conclusie van verweerster. Dat het niet verweersters eigen mening of conclusie was, blijkt verder ook uit verweersters anamnese waarin zij opneemt dat klager zelf juist van mening is dat het de werkgever was die de mediation deed mislukken en dat hij graag de mediation wilde voortzetten. Verweerster heeft niet ‘het weglopen door klager’ als feit genoteerd, maar de vermelding in het dossier dat de bedrijfsarts dat had gezegd. Naar het oordeel van het college bestond voor verweerster – gelet op haar conclusie dat sprake was van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek – geen aanleiding de opmerking bij de bedrijfsarts te verifiëren. Het college verklaart de klacht ongegrond.

5.3.      Ter onderbouwing van zijn klacht stelt klager dat op basis van deze (‘verkeerde’) informatie het UWV zwaarwegende beslissingen heeft genomen waardoor hij gedupeerd is geraakt. Wellicht ten overvloede merkt het college het volgende op. Dat de gewraakte opmerking in het medisch onderzoeksverslag een rol heeft gespeeld bij het oordeel over de re-integratieinspanningen van de werkgever blijkt niet uit de stukken en is ook niet waarschijnlijk. Het is gebruikelijk dat de cliënt na het onderzoek van de verzekeringsarts van UWV de Verzekeringsgeneeskundige Rapportage ontvangt. Deze verkorte rapportage bevat uitsluitend de gegevens die de arbeidsdeskundige nodig heeft om re-integratieverplichtingen van de werkgever te beoordelen en/of om de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen. Aldus beschikken de cliënt en de arbeidsdeskundige over dezelfde gegevens als zij met elkaar in gesprek gaan. De overige gezondheidsgegevens die de verzekeringsarts heeft verkregen van cliënt, van diens behandelaars of van andere bronnen staan wel in het medisch onderzoeksverslag, dat afzonderlijk als medisch dossier gearchiveerd wordt en niet ter inzage is voor anderen dan de verzekeringsarts en diens ondersteunende medewerkers (waartoe de arbeidsdeskundige niet behoort). De arbeidsdeskundige beoordeelt, mede op basis van (maar vaak ook zonder) een Verzekeringsgeneeskundige Rapportage, of de werkgever voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De arbeidsdeskundige toetst daarbij aan de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter.

5.4.      De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 6 april 2020 door:

J. Recourt, voorzitter,

E.G. van der Jagt en R.L. Kloots, leden-beroepsgenoot,

bijgestaan door A. Kerstens, secretaris.

WG                                                                                                     WG

secretaris                                                                                       voorzitter