ECLI:NL:TGZRAMS:2020:55 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/447

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2020:55
Datum uitspraak: 03-04-2020
Datum publicatie: 03-04-2020
Zaaknummer(s): 2019/447
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt verweerster dat zij: 1) misleidende informatie heeft gegeven over haar deskundigheid - haar ontbreekt o.a. deskundigheid over ouderverstoting, 2) een onjuiste conclusie/diagnose heeft getrokken en een tunnelvisie had, 3) geen informatie heeft gegeven over het behandeldoel en de behandeling, 4) geen neutrale houding naar klaagster als ouder heeft gehad, 5) niet professioneel is omgegaan met klachten, 6) privacy van klaagster heeft geschonden en 7) niet heeft zorggedragen voor een doorverwijzing. Dit alles met gevolg dat het contact tussen klaagster en haar dochter niet is hersteld c.q. de behandeling is mislukt. Verweerster vindt het spijtig voor klaagster en haar dochter dat de gesprekken niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Dat betekent volgens verweerster niet (per definitie) dat dat aan de therapeut te wijten is. Verweerster verzoekt de klacht als ongegrond te verklaren en heeft ten aanzien van de decursus een beroep gedaan op artikel 67 lid 3 Wet BIG. Ongegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 29 november 2019 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

GZ-psycholoog,

werkzaam te D,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde: mr. drs. S. Slabbers (verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht).

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      de op 8 januari 2020 binnengekomen brief van de gemachtigde van verweerster met als bijlagen het verweerschrift, met bijlagen, en het medisch dossier, met het verzoek het medisch dossier niet aan klaagster toe te sturen, welk verzoek door de voorzitter is gehonoreerd;

-                      de op 12 februari 2020 binnengekomen reactie van klaagster op het verweerschrift met bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek ;

-                      de op 19 februari 2020 binnengekomen e-mail van klaagster. 

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is op de openbare zitting van 25 februari 2020 behandeld.

Partijen waren aanwezig.

Klaagster werd bijgestaan door mevrouw E en verweerster door mr. drs. S. Slabbers voornoemd.

Klaagster heeft ter zitting een Nederlandse vertaling overgelegd van de eerder overgelegde Franse verklaring van 18 juli 2018 van F.

2.         De feiten

2.1.      Verweerster is als GZ-psycholoog en psychotherapeut werkzaam in D.

2.2.      De dochter van klaagster, geboren januari 2002, woont sinds de echtscheiding van haar ouders bij haar vader. Na een conflict over een wijziging in de omgangsregeling heeft de dochter het contact met haar moeder verbroken.

2.3.      Klaagster is samen met haar dochter in januari 2019 in behandeling gekomen bij verweerster.

2.4.      Op 24 januari 2019 heeft een intakegesprek plaatsgevonden met klaagster, haar dochter en de Ouder- en Kind Adviseur (OKA) van school, G. In het verslag van het intakegesprek is te lezen:

“Moeder ziet niets in de gesprekken met G en wil samen met haar dochter praten met iemand die bekend is met het concept ouderverstoting. Ze heeft gevonden dat ik daar iets van weet. Ik nuanceer dat: ben bekend met het concept maar zie dat in het brede kader van echtscheidingsproblematiek ouder kindproblematiek waar ik wel bekend mee ben. (…) Ik bied aan om met hen te kijken of er mogelijkheden zijn om te komen tot contactherstel. Het zullen gesprekken met hen samen zijn. [Dochter] geeft expliciet aan haar vader noch haar broers hierbij te willen betrekken. Moeder gaat hiermee akkoord. (…) Ouder-kindrelatiegesprekken zouden moeten leiden tot regelmatig contact tussen moeder en dochter en meer vertrouwen over en weer.”

2.5.      In het formulier indicatiestelling van 17 mei 2019 is het volgende te lezen:

“(…) [dochter] en haar moeder worden aangemeld door de OKA van school in verband met het feit dat [dochter] sinds een jaar het contact met haar moeder verbroken heeft na een conflict over een wijziging in de omgangsregeling. Moeder heeft daarop het zorgteam van haar school ingeschakeld, waarop de OKA met [dochter] contact heeft gezocht. [dochter] voelt zich naar over het verbroken contact; zou willen dat het anders was maar gesprekken met haar moeder leiden niet tot verbetering. Moeder heeft veel verdriet van het verbroken contact, niet alleen met [dochter] maar ook met 2 van haar oudere zonen. Ze wil graag tot contactherstel met [dochter] komen. Ze denkt dat de gesprekken bij het M mislukt zijn vanwege onvoldoende kennis van de onderliggende ‘dynamiek van ouderverstoting’ in het systeem.

Hulpvraag: [dochter] en haar moeder willen beiden samen gesprekken om te komen tot contactherstel en verbetering van hun relatie.

(…)

Visie op de problematiek, eventueel inclusief psychologisch onderzoek: Verstoorde ouder-kindrelatie waarbij het contact eenzijdig door de dochter verbroken is, binnen een systeem waarin veel spanningen en conflicten zijn geweest die ertoe geleid hebben dat moeder buiten het systeem is komen te staan. Dit wordt door moeder aan vader toegerekend; zij ervaart een desastreuze op uitstoting gerichte dynamiek in het gezinssysteem die door vader wordt gevoed. Ze kan dit niet bespreken met haar dochter die loyaal wil blijven aan haar beide ouders; moeder wil haar niet in een loyaliteitsconflict brengen dat weer tot verdere uitstoting leidt. Moeder reageert – op basis van haar overtuiging dat sprake is van ‘ouderverstoting’ – vaak met het opeisen van haar positie wat door haar dochter als (…) wordt ervaren (…).

(…)

BEHANDELPLAN, inclusief doelstellingen:

Gezien de complexe systeemachtergrond interventies nu richten op herstel van de hechtingsrelatie tussen moeder en dochter, middels gesprekken tussen hen beiden. Bredere systeeminterventies met meer leden van het gezin zijn gezien de overtuiging van moeder en de loyaliteiten van [dochter] gecontraindiceerd. Bij de relatiegesprekken op hechting gerichte technieken gebruiken uit EFT en ABFT.

(…)

Pijnlijke dynamiek van ouderverstoting kan mogelijk op termijn besproken worden tussen [dochter] en haar moeder als er over en weer vertrouwen is gegroeid.”

2.6.      Op de volgende data hebben gesprekken plaatsgevonden:

-          28 februari 2019 (klaagster en dochter)

-          21 maart 2019 (klaagster en dochter)

-          4 april 2019 (klaagster en dochter)

-          1 mei 2019 (klaagster)

-          7 mei 2019 (klaagster en dochter)

-          16 mei 2019 (dochter)

-          4 juni 2019 (klaagster en dochter)

-          26 juni 2019 (klaagster en mevrouw E)

-          2 juli 2019 (klaagster en dochter)

-          10 juli 2019 (klaagster)

-          27 augustus 2019 (klaagster en dochter)

-          17 oktober 2019 (dochter)

2.7.      In het verslag van het gesprek van 28 februari 2019 is te lezen:

“(…) Probleemstelling

[Dochter] houdt met kracht haar moeder weg (wrs omdat ze intrusief is) en moeder is intrusief omdat ze weggehouden wordt. Circulair proces wat misschien een keer tot verbreken van contact leidt door [dochter]. Willen ze dat (is voor volgende keer…).”        

2.8.      In het verslag van het gesprek van 21 maart 2019 is te lezen:

“(…) Ik schets dynamiek vanuit probleemstelling nav de vorige keer wrs te onvoorzichtig en moeder voelt zich meteen beschuldigd en afgewezen. Is meteen kwaad en vindt mij zwak en in valkuilen lopen etc. Is best heftig. Moeilijk om het gesprek weer op de rit te krijgen en te voelen/valideren waar het oude zeer zit. Eigenlijk wil moeder het niet over het oude zeer hebben en al zeker niet in bijzijn van [dochter]. [Dochter] herkent het wel, geeft voorbeelden van hoe zij in het kader van hervatten van contact ‘babystapjes’ zet bv op moederdag en hoe moeder daar met ‘giraffenstappen’ op antwoordt waardoor het afbreekt. Moeder verwijt [dochter] dat ze zo ingewikkeld doet, dat ze haar afwijst. Ik benoem de woede die overal doorheen sijpelt en waar we misschien iets mee moeten. Probeer te valideren maar moet dat nog veel meer doen. Mogelijk ook 2 individuele gesprekken om hierin voor beiden lucht te geven. (…)

Met collega H nog even 10 minuten nabesproken en ook dit laatste, met name het valideren als sleutel benadrukt, ook al lijkt het misschien daardoor alsof [dochter] te weinig aan bod komt.”

2.9.      In het verslag van het gesprek van 4 april 2019 is te lezen:

“Weer moeilijk gesprek. Wel dichterbij gekomen maar ik heb er een hard hoofd in of dit gaat lukken. Heb hen ook gezegd dat ze zich meer op de toekomst zouden kunnen gaan richten. Dat het idee van bij moeder wonen wellicht niet realistisch is. Met name moeder ingewikkeld want vanuit haar visie op de dynamiek erg moeilijk te bereiken bij haar gevoel. Lijkt zo slecht te kunnen voelen wat er in haar dochter omgaat en hoe ze daarbij kan komen.”

2.10.    Na het consult op 7 mei heeft klaagster op 9 mei 2019 een e-mail aan verweerster gestuurd, waarin zij beschrijft hoe zij uit haar gezin wordt verstoten en dat alles wat zij doet negatief wordt geïnterpreteerd door haar dochter.

2.11.    Verweerster heeft klaagster op 17 mei 2019 voorgesteld om een afspraak te maken om over haar e-mail van 9 mei 2019 te praten.

2.12.    In het verslag van het gesprek op 4 juni 2019 is het volgende te lezen:

 “We bakenen af waar het over moet gaan. Moeder wil eigenlijk met het hele systeem praten. [Dochter] wil dat niet. Ik vind dat niet het uitgangspunt van de gesprekken. We gingen kijken naar verbetering van de relatie tussen moeder en [dochter], dat is mijn opdracht. Van daaruit kan er verder gekeken worden. Vraag aan moeder hoezo: volgens moeder kan de relatie tussen moeder en [dochter] niet verbeteren als niet het hele systeem meedoet. Daarin is zij geframed in haar opinie als de heks. En ik frame haar ook steeds als de heks, ik doe daarin mee. We tekenen waar het over moet gaan. Systeemtekeningen met de dynamiek volgens hen beiden. [Dochter] en moeder geven beiden hun visie op de flipover. Ik motiveer mijn keuze om met hen samen te werken.”

2.13.    Op 4 juni 2019 heeft klaagster opnieuw een (vergelijkbare) e-mail aan verweerster gestuurd.

2.14.    Op 26 juni 2019 hebben verweerster en klaagster gesproken over de e-mails van klaagster van 9 mei en 4 juni 2019. Klaagster werd tijdens dit consult bijgestaan door mevrouw E. In het verslag van verweerster van het consult van 26 juni 2019 is het volgende te lezen:

“Gesprek met moeder en met I, voormalig SPV ster bij de crisisdienst die als toehoorder bij het gesprek aanwezig wil zijn. Ze zet zich als voormalig deskundige van psychiatrische problematiek nogal stevig neer. Ze geeft aan dat ze alle leden van het systeem kent (?) en erg haar zorgen heeft over de psychopathologie van vader die ongekend schijnt te zijn.

Ze breekt na enkele minuten in het gesprek in om te zeggen wat haar opvalt en houdt niet meer op met praten gedurende 45 minuten ondanks diverse pogingen van mij om haar te onderbreken. Moeder zit erbij op de bank en lijkt het eens met wat I allemaal opwerpt. Ik besluit haar op dat moment voor dit gesprek de ruimte te geven omdat onderbreken geen zin heeft.

Maakt zich veel zorgen over het feit dat ik de ouderschapspathologie in haar ogen niet onderken en niet hanteer. Zij meent allerlei signalen te zien die ik uit [dochters]gedrag kan afleiden en die ik mis met name over de pathologie van vader. Meent dat [dochter] alleen maar hier zit omdat zij onbewust haar theorie bevestigd wil zien nl dat moeder slecht is. Ik opper dat in dat geval deze gesprekken dus geen zin hebben. Maar dat heb ik dan niet goed begrepen.

Ik krijg – in het kader van snappen wat er met vader aan de hand is – van I informatie over diagnostiek bij volwassenen want ze denkt dat ik als kind deskundige geen volwassenen kan diagnosticeren itt haarzelf. Ik geef aan dat mijn beroepscode dat verbied[t] als mij dat niet gevraagd wordt en ik iemand niet persoonlijk heb gezien. Vraag haar ook wat het zou opleveren. Nogmaals geeft ze mij haar visie over ouderverstoting. Ik moet begrijpen dat ik met ernstige pathologie bij vader van doen heb die door niemand wordt onderken[d], zelfs Veilig Thuis niet, en die desastreuze gevolgen heeft voor deze moeder.

De theorie van ouderverstoting gebiedt vlg GH dat maar 1 ding kan en dat is contactmomenten aanbieden waarin [dochter] kan merken in het contact met haar moeder dat zij een normale vrouw is en dat zij negatief geframed is door haar vader.

[Klaagster] zit er rustig en stil bij. De rare opwinding van I lijkt haar te kalmeren. Ze wil wel graag door met de gesprekken met [dochter] want het is haar enige houvast in deze. Ook al doe ik het steeds erg verkeerd, ik ben ook haar laatste [strohalm] in deze. (double bind)

Ik realiseer me na dit gesprek dat met deze vrouw op de achtergrond (I) de therapie gedoemd is te mislukken. Hoe hierin in te grijpen?”

2.15.    In het consultverslag van 10 juli 2019 is te lezen:

“Moeder vindt dat ik [dochter] teveel ruimte geef om het contact kort te houden en af te haken. Ze vindt het een gemiste kans dat ik – nadat ik voorstelde elkaar in de vakantie te gaan ontmoeten – moeders uitnodiging voor een paar dagen naar J bij familie ontmoedig[d] heb. Dit omdat ik aan [dochters] reactie zag dat moeder hiermee overvroeg. Moeder wil dit niet horen, is het helemaal niet met me eens. Vindt dat ik [dochter] teveel steun in haar negatieve gedrag en houding en daarmee laat zien dat ik niets van ouderverstoting begrijp en gelogen heb dat ik daar verstand van had.

Ik geef aan dat we hierin van visie verschillen. Dat ik misschien niet het broodje bak zoals zij het gebakken zou willen hebben. Dat dat jammer is maar dat ik daar niets aan kan veranderen. Moeder geeft aan dat ik haar laatste strohalm ben en dat het toch zal moeten.”

2.16.    Klaagster heeft verweerster op 6 augustus 2019 een e-mail gestuurd waarin zij zich erover beklaagt dat verweerster de relatie tussen klaagster en haar dochter niet wil benaderen vanuit de visie dat deze relatie is verstoord door ouderverstoting.

2.17.    In het consultverslag van 27 augustus 2019 is te lezen:

“Lange brief ontvangen van [klaagster] in mijn vakantie. Ik heb ervoor gekozen deze in het gezamenlijke gesprek te bespreken. Het gaat met name over de behandelvisie en werkrelatie. Er blijft een verschil in visie. De vraag is of we op deze manier door kunnen. Ik voel dat ik teveel partij moet worden van moeder en wil dat het ook voor [dochter] transparant blijft.

Na binnenkomst agendeer ik dit meteen voor deze sessie, Moeder en dochter zijn beiden akkoord. Ik nodig hen ook uit hun punten te agenderen om te bespreken. En ook om mij bij te praten over hoe het gegaan is in de vakantie.

Hebben elkaar gedurende de vakantie 3 maal gezien vertelt [dochter] dat was ok maar ze moet meteen kwijt dat het gisteren is misgelopen, dat er een clash was. (…)

Moeder heeft daarop een lange app naar [dochter] geschreven. (…). Moeder wil de app nu voorlezen. [Dochter] wil niet (…). Moeder eist toch dat ze de app mag voorlezen.

We komen tot een bepaald compromis waarbij (…) Moeder vat dat totaal anders op. Ze hoort dat [dochter] haar afserveert als moeder, haar niet de absolute plek geeft die ze vindt dat ze recht op heeft, en de relatie verstoord noemt.

Als ik probeer middels parafraseren moeder te laten zien dat [dochter] een beweging maakt naar haar moeder, blijft moeder op haar eisende stuk staan. Ze gaat haar app voorlezen en krijgt daarvoor ook de ruimte van [dochter]. Stelt in haar app tekst vooral steeds weer hoe iedereen haar framed als slechte moeder etc.. [Dochter] geeft aan dat ze (…). Moeder wordt hier boos over zegt dat het weer hetzelfde liedje is als altijd en dat ik daar [dochter] in steun.

Ik geef aan dat als moeder hier alleen zit met de ‘identiteit van verstotene’ dat [dochter] dat voor het hele gezinssysteem niet kan rechtzetten. Dat dat een simplificatie oplevert die geen recht doet aan hun relatie en aan alles wat er in het hier en nu gebeurt tussen hen.

[Dochter] vindt wel dat er vooruitgang is geboekt. Ze hebben 3 afspraken gemaakt deze zomer en het ging goed. Ze tekent in een grafiek hoe het stapje voor stapje beter lukt om iets samen te doen. Moeder vindt dat het helemaal niets is en dat er alleen maar achteruitgang is. Ze blijft eisen dat het anders moet.

Ik merk dat we weer volkomen vast zitten; We komen hiermee ook op het tweede punt, de brief van moeder waarin ze schrijft dat moeder ervaart aan deze behandeling dat er geen enkele vooruitgang wordt geboekt en dat er niet volgens het concept van ouderverstoting wordt gewerkt. (…) Moeder kan niet meer luisteren naar mijn uitleg en antwoord hierover. Ik geef aan dat ik het niet meer weet hoe nu verder te gaan. Stel voor nog een therapeut erbij te betrekken die mee kan luisteren en denken. Naar aanleiding van het voorgaande gesprek stel ik voor om K hiervoor te consulteren omdat we hem beide kennen en hij ook bekend is met k en j problematiek. [Dochter] vraagt wie K is. Ik benoem dat K een psychiater is met wie wij bekend zijn. Ik vraag aan moeder of zij haar dochter wil vertellen wie K is. Moeder legt uit dat hij haar een poosje heeft behandeld voor een depressie. Ik vraag aan moeder toestemming om hem te contacten hierover. [Dochter] is akkoord, mits ik daar dan ook bij ben. Ik vraag aan moeder om dit een paar dagen in overweging te nemen en mij dan te laten weten of ze hiermee instemt. Beiden gaan in goede orde weg, we maken geen volgende afspraak omdat ik eerst van moeder antwoord verwacht.”

2.18.    Verweerster heeft klaagster op 10 september 2019 een e-mail gestuurd. Hierin is te lezen:

“Na het laatste gesprek van jou en [dochter] met mij op 27 augustus hebben we geen afspraken meer gemaakt. In dit gesprek kwam onder andere naar voren dat jij het gevoel hebt dat ik jou niet steun en de problematiek fout inschat. Dat bleek ook uit je brief van 6 augustus. Dit onderwerp was ook al eerder aan de orde geweest in onze contacten en leidt steeds tot stagnatie. Ik stelde daarom voor om K bij de behandeling te betrekken, hem als het ware consult te vragen.

Jij zou daarover nadenken. Ondertussen merk ik dat ik het belangrijk vind eerst met jou nog te kunnen bespreken hoe het nu loopt en hoe het in onze gesprekken stagneert. Graag wil ik je daarom uitnodigen voor nog een gesprek. (…)”

2.19.    Klaagster heeft bij brief van 11 september 2019 op de e-mail van verweerster gereageerd. Zij heeft zich hierin opnieuw beklaagd over het feit dat de behandeling niet wordt benaderd vanuit de visie dat sprake is van ouderverstoting. Verder is in de brief te lezen:

“Ondanks dat er suggesties zijn gegeven voor een andere aanpak en ik ook regelmatig aandacht heb gevraagd voor een positieve invulling van de relatie tussen mij en mijn dochter om te laten zien hoe belangrijk haar moeder voor haar is, is dat niet gehonoreerd en heeft dat niet geleid tot een wezenlijk andere aanpak. U lijkt niets anders te kunnen doen dan verder te gaan op de oude voet. Het lijkt wel of u absoluut niets wil weten van wat ik naar voren breng, alsof u er zich ertegen afzet of dat u niet anders kunt. Ik heb er zoveel energie in gestoken om aandacht te vragen voor de werkelijke problemen, maar ik vind geen gehoor, nog sterker u probeert eerder mij klein te maken door mij op ‘mijn nummer’ te zetten, zodat ik mij aan u onderwerp. Dat is verre van wat het zou moeten zijn, dat u mij serieus neemt. Ik zou dus niet meer weten hoe we bij elkaar kunnen komen, ik zou het echt niet weten. Van u als een klinisch jeugdpsycholoog had wat anders verwacht mogen worden. Ik vind het inmiddels klachtwaardig en wil graag dat er beroepsmensen gaan beoordelen hoe dit zo heeft kunnen verlopen. Daarover ga ik een klacht indienen. Ook wil ik dat er geoordeeld gaat worden over de privacy schending. Voor mij is dat een belangrijk punt, omdat het eerder door een huisarts geschonden is en door mijn ex-man volledig is misbruikt. Ik wil dit niet meer laten gebeuren. (…) ”

2.20.    Bij brief van 19 september 2019 heeft verweerster op de brief van klaagster van 12 september 2019 gereageerd en klaagster uitgenodigd voor een gesprek in aanwezigheid van een onafhankelijke derde als gespreksleider. Verweerster heeft hierin tevens haar verontschuldigingen aangeboden voor het feit dat zij niet direct na haar vakantie heeft gereageerd op de brief van klaagster van 6 augustus 2019 maar pas in het gesprek samen met de dochter op 27 augustus 2019. Ook heeft verweerster zich verontschuldigd voor het noemen van de naam van psychiater K en de vraag aan klaagster om haar dochter te vertellen wie dat is. Verweerster heeft daarnaast gewezen op de mogelijkheden voor het indienen van een klacht.

2.21.    Per e-mail aan 25 september 2019 heeft klaagster uitgebreid gereageerd. Hierin is onder meer te lezen:

“In deze brief laat u weten dat u beseft dat ik me in velerlei opzichten niet gehoord heb gevoeld. U schrijft ook dat u beseft dat uw behandelvisie niet overeenkwam met wat ik van behandeling verwachtte en u begrijpt dat dat voor mij enorm frustrerend is geweest vooral omdat ik zo actief ben geweest om u te overtuigen van hoe het anders had gemoeten. En dat onze herhaalde gesprekken over het verschil in visie, vanaf begin juni helaas niets heeft opgelost.

Het klopt dat ik al snel ervaarde dat u volkomen anders te werk ging, dan ik had verwacht met betrekking tot de problemen van oudervervreemding, de problemen die ik in het orientatiegesprek heb geuit en waarin u mij verzekerde dat u kennis had van problemen m.b.t. oudervervreemding. Het kan niet anders zijn dat u moet hebben begrepen dat ik urgent op zoek was om hier nog adequate hulp voor te krijgen, omdat de tijd drong en er al zoveel mis was gegaan in het jarenlange traject daarvoor, dat u een laatste strohalm was. Dat er geen tijd meer te verliezen was en er alles aan gelegen was om te redden wat er te redden viel, om mijn dochter niet te verliezen en zij een moeder, dat dit een ernstige zaak was. Ik had nog hoop dat er op een vrijwillige basis iets met het systeem mogelijk was. Ik had daarom gevraagd of u systemisch werkte omdat dit ook de reden van verwijzing van G van het M was, omdat de problemen boven haar expertise lag en het nodig was dat het systemisch zou worden aangepakt. Met andere woorden dat het niet een geïsoleerd probleem is tussen mij en mijn dochter. De ontgoocheling kwam eigenlijk al snel, dat uw werkwijze zo anders was dan ik verwachtte ten opzichte van de problemen die besproken waren en wat er nodig was, dat was al snel duidelijk van begin af aan. (…)

Wat betreft een verder vervolg lijkt me dat onmogelijk, het vertrouwen is totaal geschonden. U kunt niet verder gaan als er geen overeenstemming is over de uitgangspunten. U heeft aan de kant geschoven dat er sprake zou kunnen zijn van ouderverstoting/vervreemding zonder onderzoek, zonder enig gesprek met het systeem. Dan lijkt me een verder vervolg onmogelijk, want uw manier heeft weinig geboden dan een totaal vastgelopen relatie. Een verder vervolg met een tweede behandelaar, (buiten dat u mijn privacy al geschonden heeft) die ook weinig expertise heeft mbt ouderverstoting zal weinig brengen, daar wil ik mijzelf en mijn dochter niet meer verder aan blootstellen. U heeft ook niet gezien dat u geen vertrouwensband met mijn dochter heeft opgebouwd. U heeft niet gezien dat u alleen een functie had om haar te bevestigen in haar overtuigingen, verschillende keren heeft zij overduidelijk getoond, als u kritiek naar mij uitte dat haar dat genoegen verschafte en dat ook gretig overnam. Mijn dochter had de laatste keer (keren) al geen interesse meer om te komen, ik moest haar herinneren. Na de laatste keer dat u haar afviel om niet zo negatief te doen tegen haar moeder, is de interesse en uw nut helemaal weg. U heeft helemaal niet begrepen dat de afspraken bij u alleen waren bedoeld om mij op afstand te houden in een begrensde setting, om haar vader gerust te stellen en naar de buitenwereld te kunnen zeggen en geruststelling te krijgen voor haar keuze, dat het niet aan haar ligt, maar aan haar moeder dat deze bijgeschaafd moet worden. (…)”

2.22.    Bij brief van 30 september 2019 heeft verweerster klaagster opnieuw gewezen op de mogelijkheden voor het indienen van een klacht.

2.23.    Op 1 oktober 2019 heeft verweerster klaagster en haar dochter in een brief geschreven dat zij vastliep in de gesprekken en de door haar geboden behandeling daardoor niet het gewenste effect heeft.

2.24.    Klaagster heeft op 2 oktober 2019 een e-mail gezonden aan verweerster over haar onvrede.

2.25.    Op 4 oktober 2019 heeft verweerster gereageerd op de e-mail van klaagster van 2 oktober 2019. Naar aanleiding van het verzoek van klaagster om een doorverwijzing naar Veilig Thuis, heeft verweerster uitgelegd dat zij niet kon doorverwijzen maar alleen een melding van (een vermoeden van) mishandeling kon doen bij Veilig Thuis. Verweerster heeft uitgelegd dat een dergelijke melding alleen direct in behandeling wordt genomen bij acute onveiligheid en er anders een wachttijd is van zes maanden. Volgens verweerster was geen sprake van acute onveiligheid. Een melding had daarom volgens verweerster geen zin omdat de dochter van klaagster na het einde van de wachttijd 18 jaar zou zijn en dan niet meer in aanmerking zou komen voor een interventie door Veilig Thuis. Verweerster heeft klaagster laten weten dat zij aan haar dochter suggesties had gedaan voor andere zorg.

2.26.    Per e-mail van 16 oktober 2019 heeft klaagster haar onvrede geuit over het niet doen van een melding bij Veilig Thuis omdat haar dochter wel degelijk (psychisch) zou worden mishandeld.

2.27.    In oktober 2019 is de behandeling (na een afrondend gesprek tussen verweerster en de dochter van klaagster) beëindigd.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1)            misleidende informatie heeft gegeven over haar deskundigheid. Het ontbreekt verweerster aan deskundigheid op het gebied van ouderverstoting en systemisch werken;

2)            niet voldoet aan het beroepsprofiel en niet de vakbekwaamheid heeft om de behandeling naar behoren uit te voeren;

3)            geen informatie heeft gegeven over het behandeldoel en de behandeling;

4)            een onjuiste conclusie heeft getrokken/diagnose heeft gesteld en een tunnelvisie had over wat er aan de hand was;

5)            geen professionele distantie heeft gehad naar de dochter van klaagster. Verweerster was blind voor de slachtofferrol van de dochter waardoor zij heeft meegewerkt aan de ouderverstoting;

6)            klaagster heeft gediskwalificeerd als ouder en de verantwoordelijkheden die zij heeft als opvoeder. Verweerster heeft geen neutrale houding naar klaagster ingenomen en haar positie misbruikt om klaagster als ouder in een underdogpositie te plaatsen;

7)            klaagster niet serieus heeft genomen en de informatie die klaagster naar voren bracht heeft genegeerd;

8)            de hechtingsproblemen niet heeft onderkend;

9)            niet professioneel is omgegaan met klachten van klaagster. Zij heeft een brief over de onvrede van klaagster genegeerd;

10)         de privacy van klaagster heeft geschonden;

11)         het verzoek van klaagster om onderzoek te doen naar autisme niet serieus heeft genomen;

12)         niet heeft zorggedragen voor een doorverwijzing naar een adres met de juiste expertise.

4.            Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Ter toetsing staat het beroepsmatig handelen van verweerster. Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van dit beroepsmatig handelen gaat het niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of verweerster binnen de grenzen van een redelijke beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsroep ter zake als norm was aanvaard.

Klachtonderdelen 1 en 2

5.2.      Met klachtonderdeel 1 verwijt klaagster verweerster dat zij misleidende informatie heeft gegeven over haar deskundigheid en dat het verweerster aan deskundigheid ontbreekt  op het gebied van ouderverstoting en systemisch werken. Met klachtonderdeel 2 verwijt klaagster verweerster dat zij niet voldoet aan het beroepsprofiel en niet de vakbekwaamheid heeft om de behandeling naar behoren uit te voeren. Het college bespreekt deze klachtonderdelen gezamenlijk.

5.3.      Het college stelt aan de hand van de registraties van verweerster en het door haar overgelegde CV vast dat verweerster over voldoende ervaring en deskundigheid beschikt om haar vak uit te oefenen.

5.4.      Verweerster heeft toegelicht dat na de scheiding in toenemende mate conflicten zijn ontstaan tussen klaagster en haar dochter die er uiteindelijk toe hebben geleid dat de dochter van klaagster heeft aangegeven geen contact meer met haar moeder te willen. Het contact is toen verbroken. Na ongeveer een jaar wilde de dochter een poging doen om het contact met haar moeder te herstellen. Klaagster gaf aan dat zij graag systeemtherapie wilde omdat de oorzaak van de problematiek volgens haar lag in ouderverstoting. De dochter wilde de andere gezinsleden hierbij echter niet betrekken, maar kijken of het contact tussen haar en haar moeder verbeterd kon worden. De route in het kader van de hulpvraag was daarom in eerste instantie het herstel van vertrouwen en het gaandeweg opbouwen van contact. Zodra het vertrouwen voldoende zou zijn hersteld, zou mogelijk ook de ouderverstotingsdynamiek besproken kunnen worden. Naar het oordeel van het college was verweerster voldoende ervaren en deskundig om in deze situatie deze therapie te geven.

5.5.      Volgens klaagster zou verweerster hebben gezegd dat zij geen expertise heeft op het gebied van ouderverstoting, systeemtherapie en het doen van diagnostiek, terwijl zij zich aanvankelijk wel als deskundig op dat terrein had gepresenteerd. Verweerster ontkent dit. Dit brengt mee dat niet kan worden vastgesteld wat precies is besproken. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van verweerster, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college, ook als aan het woord van klaagster en van verweerster evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen.

5.6.      De klachtonderdelen 1 en 2 zijn ongegrond.

Klachtonderdeel 3

5.7.      In klachtonderdeel 3 stelt klaagster dat verweerster geen informatie heeft gegeven over het behandeldoel en de behandeling. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.8.      In het verslag van het intakegesprek van 24 januari 2019 is te lezen dat het behandeldoel (contactherstel en herstel van vertrouwen) en de behandelmethode (gesprekken tussen klaagster en haar dochter) zijn besproken. Hierbij is afgesproken dat anderen uit het systeem niet in de therapie zouden worden betrokken. De dochter van klaagster wilde dit niet. Klaagster heeft hiermee ingestemd. Klaagster heeft ter zitting erkend dat zij op de hoogte was van het behandeldoel en het behandelplan. Naar het oordeel van het college volgt hieruit dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is geweest. Het is te betreuren dat, naar nu blijkt, klaagster een andere verwachting had van de behandeling. Hiervan kan verweerster echter geen verwijt worden gemaakt.

Klachtonderdeel 4

5.9.      Onder klachtonderdeel 4 stelt klaagster dat verweerster een onjuiste conclusie heeft getrokken/diagnose heeft gesteld en een tunnelvisie had over wat er aan de hand was.

Verweerster heeft toegelicht dat zij met klaagster en haar dochter heeft besproken dat zij door middel van gesprekken zouden proberen het vertrouwen in elkaar en het contact met elkaar te herstellen. Klaagster zag als oorzaak van het gebrek aan vertrouwen en contact de ouderverstoting. Verweerster heeft dat gevoel bij klaagster meerdere keren gevalideerd. Verweerster heeft nooit ontkend of erkend dat sprake was van ouderverstoting. In het kader van de behandeling kon en wilde zij echter niet aan waarheidsvinding doen. Verweerster heeft dat aan klaagster uitgelegd. Verweerster benadrukt dat het voor systeemtherapie van belang was om begrip te krijgen voor elkaar gevoel en te begrijpen tot welke reactie bepaald gedrag bij de ander leidt. Klaagster weigerde volgens verweerster in de meeste gevallen naar zichzelf te kijken.

5.10.    Het college volgt klaagster niet in het verwijt dat sprake was van een onjuiste conclusie, diagnose en tunnelvisie bij verweerster. Het college meent dat verweerster, mede gelet op het behandeldoel (herstel van vertrouwen en contact) en de behandelmogelijkheden (dochter wilde anderen uit het systeem niet in de  therapie betrekken), zorgvuldig heeft gehandeld. Klachtonderdeel 4 is ongegrond.

Klachtonderdeel 5

5.11.    Met klachtonderdeel 5 verwijt klaagster verweerster dat zij geen professionele distantie heeft gehad naar de dochter. Verweerster was volgens klaagster blind voor de slachtofferrol van de dochter waardoor zij heeft meegewerkt aan de ouderverstoting.

Verweerster ontkent dit. Zij herkent zich niet in de visie van klaagster dat dochter handelde vanuit een gemanipuleerd systeem. Verweerster probeerde binnen de therapeutische setting de emoties van de dochter en klaagster te begrijpen en te valideren zodat zij elkaar konden begrijpen. Hiermee hechtte verweerster geen goed- of afkeuring aan deze emoties en het daaruit voortkomende gedrag.

5.12.    Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken, is het college niet gebleken dat verweerster geen professionele distantie heeft gehad naar de dochter van klaagster. Klachtonderdeel 5 is ongegrond.

Klachtonderdeel 6

5.13.    In klachtonderdeel 6 stelt klaagster dat verweerster haar heeft gediskwalificeerd als ouder en de verantwoordelijkheden die zij heeft als opvoeder. Verweerster heeft volgens klaagster geen neutrale houding ingenomen en haar positie misbruikt om klaagster als ouder in een underdogpositie te plaatsen.

Verweerster herkent zich hierin niet. Zij merkt op dat zij klaagster wel regelmatig heeft gevraagd om naar haar aandeel te kijken en naar het mogelijke effect van haar gedrag. Mogelijk heeft klaagster dit als kritiek opgevat.

5.14.   Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken, is het college niet gebleken dat verweerster geen neutrale houding heeft ingenomen naar klaagster, haar heeft gediskwalificeerd als ouder en opvoeder en haar positie heeft misbruikt om klaagster als ouder in een underdogpositie te plaatsen. Klachtonderdeel 6 is ongegrond.

Klachtonderdeel 7

5.15.    Met klachtonderdeel 7 verwijt klaagster verweerster dat zij haar niet serieus heeft genomen en de informatie die klaagster naar voren bracht heeft genegeerd. Verweerster betwist dit.

5.16.    Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat verweerster na het derde gesprek met klaagster en de dochter (op 4 april 2019) twijfelde over de therapie. Ze noteerde in het dossier onder meer dat klaagster vanuit haar visie op de dynamiek moeilijk was te bereiken en dat ze slecht leek te kunnen voelen wat er in haar dochter omgaat. Verweerster heeft dit met een collega besproken. Op 1 mei 2019 heeft verweerster alleen met klaagster gesproken. Op 7 mei 2019 heeft weer een gesprek met klaagster en dochter plaatsgevonden. Na dit consult ontving verweerster een lange e-mail van klaagster waarin zij beschreef hoe zij uit haar gezin wordt verstoten en dat alles wat zij doet daarom negatief wordt geïnterpreteerd door haar dochter. Verweerster heeft klaagster op 17 mei 2019 voorgesteld om een afspraak te maken om over haar e-mail te praten. Op 4 juni 2019 ontving verweerster een e-mail met een vergelijkbare inhoud. Op 26 juni 2019 heeft verweerster klaagster gesproken. Mevrouw E was hierbij aanwezig en heeft voor een belangrijk deel het woord gevoerd. Volgens mevrouw E zou sprake zijn van ernstige pathologie bij de vader en gebiedt de theorie van de ouderverstoting dat er contactmomenten worden aangeboden.  Naar aanleiding van dit gesprek heeft verweerster de situatie in het team besproken. Er is toen geopperd om te verbreden en een andere therapeut erbij te betrekken.

5.17.    Deze handelswijze van verweerster is naar het oordeel van het college zorgvuldig geweest. Verweerster heeft haar twijfels, de informatie van klaagster en mevrouw E niet genegeerd, maar besproken in het team. Zij heeft daarop in één-op-één gesprekken over die twijfels met klaagster gesproken. Het feit dat klaagster en verweerster van mening verschilden over de aanpak en de mogelijkheden binnen de therapiesetting maakt dit niet anders. Klachtonderdeel 7 is ongegrond.

Klachtonderdeel 8

5.18.    Met klachtonderdeel 8 verwijt klaagster verweerster dat zij de hechtingsproblematiek niet heeft onderkend. Volgens klaagster zag verweerster niet dat de weerzin van de dochter te maken heeft met de pijn vanuit het hechtingssysteem.

Verweerster herkent dit niet. Zij heeft tijdens de therapie andere processen waargenomen.

5.19.    Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken, is het college niet gebleken dat verweerster de door klaagster geadresseerde problemen met de hechting had moeten onderkennen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake. Klachtonderdeel 8 is ongegrond.

Klachtonderdeel 9

5.20.   In klachtonderdeel 9 stelt klaagster dat verweerster niet professioneel is omgegaan met klachten van klaagster. Zij heeft een brief over de onvrede van klaagster genegeerd. Klaagster doelt op haar brief van 4 augustus 2019.

5.21.    Klachtonderdeel 9 is ongegrond. Uit de brief blijkt dat klaagster een andere aanpak wilde. Volgens klaagster diende er gewerkt te worden vanuit de aanname en met de insteek dat sprake was van ouderverstoting. De brief is tijdens het consult op 27 augustus 2019 met klaagster en dochter besproken. Verweerster heeft hierbij aangegeven het niet wenselijk te vinden om de therapie op dezelfde wijze voort te zetten omdat klaagster hier niet achter stond. Verweerster heeft klaagster bovendien gewezen op de mogelijkheden om een klacht in te dienen. Naar het oordeel van het college heeft verweerster zorgvuldig gereageerd op de klachten en onvrede van klaagster.

Klachtonderdeel 10

5.22.    In klachtonderdeel 10 stelt klaagster dat verweerster haar privacy heeft geschonden. Verweerster heeft tijdens het consult op 26 augustus 2019 met klaagster en de dochter de naam van de psychiater genoemd bij wie klaagster onder behandeling is geweest. Klaagster had hierover in een eerder individueel gesprek met verweerster gesproken.

Verweerster heeft aangegeven dat de brief van klaagster van 4 augustus 2019 aanleiding was om een interventie te doen. Zij heeft tijdens het consult op 26 augustus 2019 daarom aangegeven het niet wenselijk te vinden om de behandeling op dezelfde wijze voort te zetten omdat klaagster daar niet achter stond. Verweerster heeft vervolgens voorgesteld om psychiater K bij de behandeling te betrekken. Ze heeft hierbij aangegeven dat hij mogelijk geschikt zou zijn omdat klaagster hem al kende en verbonden was aan de praktijk van verweerster. Verweerster heeft klaagster uitgenodigd om haar dochter te vertellen waarvan ze hem kende.

5.23.    Naar het oordeel van het college was het beter geweest indien verweerster vooraf met klaagster had besproken dat zij psychiater K bij de behandeling wilde betrekken en klaagster zou uitnodigen om aan haar dochter te vertellen waarvan zij hem kende. Door het hiervoor omschreven handelen heeft verweerster klaagster voor het blok gezet. Naar het oordeel van het college heeft verweerster hiermee niet geheel gehandeld zoals van haar had mogen worden verwacht. Dit handelen is echter niet zodanig verwijtbaar dat verweerster daarmee in strijd met artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg heeft gehandeld. Klachtonderdeel 10 is ongegrond.

Klachtonderdeel 11

5.24.    Met klachtonderdeel 11 verwijt klaagster verweerster dat zij het verzoek om onderzoek te doen naar autisme niet serieus heeft genomen.

Verweerster heeft toegelicht dat zij de verzoeken van klaagster wel degelijk serieus heeft genomen, maar dat zij geen symptomen zag die op autisme bij de dochter wezen. Bovendien was de dochter 17 jaar oud en kon het onderzoek niet plaatsvinden zonder haar medewerking. De dochter heeft nooit om een dergelijk onderzoek verzocht.

5.25.    Naar het oordeel van het college heeft verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Een onderzoek naar autisme paste niet in het domein van de behandeling. Het college volgt verder de toelichting van verweerster: zij zag geen symptomen die aanleiding gaven onderzoek te doen naar autisme en de dochter heeft nooit om een dergelijk onderzoek verzocht of twijfels op dit gebied geuit. Klachtonderdeel 11 is ongegrond.

Klachtonderdeel 12

5.26.    Met klachtonderdeel 12 verwijt klaagster verweerster dat zij de ernst van de problemen niet heeft doorzien waardoor er geen doorverwijzing heeft plaatsgevonden naar een adres met de juiste expertise. Volgens klaagster was sprake van psychische mishandeling van de dochter door haar vader en had verweerster dit moeten melden bij Veilig Thuis.

Volgens verweerster heeft zij geen signalen van psychische mishandeling ontvangen. Bovendien zou een melding over psychische mishandeling door Veilig Thuis niet in behandeling zijn genomen omdat geen sprake was van acute onveiligheid. In dat geval is er een wachttijd van zes maanden. Na afloop van de wachttijd zou de dochter al 18 jaar oud zijn.

5.27.    Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken, is het college niet gebleken dat verweerster de situatie niet goed heeft ingeschat, dat verweerster had moeten onderkennen dat sprake was van psychische mishandeling van de dochter door de vader of dat sprake was van een acute onveiligheid. Klachtonderdeel 12 is ongegrond.

5.28.    De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door:

J.F. Aalders, voorzitter,

Th.A.M. Deenen, W.C.B. Hoenink en T.A.W. van der Schoot, leden-beroepsgenoot,

S. Colsen, lid-jurist,

bijgestaan door H.D. Coumou, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2020 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG       secretaris                                                                   WG       voorzitter