ECLI:NL:TGZRAMS:2020:45 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/343
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2020:45 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-03-2020 |
Datum publicatie: | 20-03-2020 |
Zaaknummer(s): | 2019/343 |
Onderwerp: | Niet of te laat verwijzen |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klager dient een klacht in tegen een verpleegkundige met het verwijt zij heeft verzuimd mhet in gesprek te gaan over zijn problemen met de psychiater en hem niet heeft willen doorverwijzen naar de psychiater. Ook verwijt klager verweerster dat zij heeft verzuimd zijn klacht door te sturen naar het tuchtcollege. Verweerster voert verweer. Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing naar aanleiding van de op 9 september 2019 binnengekomen klacht van:
A,
thans verblijvende P.I. te B,
k l a g e r,
tegen
C,
verpleegkundige,
werkzaam te B,
v e r w e e r s t e r.
1. De procedure
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift;
- het aanvullende klaagschrift;
- de (ongedateerde) brief van klager, op 13 november 2019 bij het college binnengekomen;
- het verweerschrift;
- het medisch dossier van de P.I. van klager;
- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is in raadkamer van 3 maart 2020 behandeld.
2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Verweerster heeft een BIG-registratie als verpleegkundige en is werkzaam als Hoofd Zorg in de penitentiaire inrichting (PI) waar klager verblijft.
2.2. Klager is bekend met ADHD, waarvoor hij aanvankelijk Ritalin heeft gebruikt, maar daar – vanwege een cocaïneverslaving – uiteindelijk mee is gestopt. Tijdens zijn verblijf in de P.I., is klager op voorstel van een psychiater opnieuw begonnen met het gebruik van Ritalin en heeft het enige tijd geduurd voordat hij goed ingesteld was op de medicatie. Na een aantal maanden is de medicatie van klager omgezet van Ritalin naar Concerta. Klager heeft daarover een beklag ingediend.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:
1. heeft verzuimd om met hem in gesprek te gaan over zijn problemen met de psychiater en hem niet heeft willen doorverwijzen naar de psychiater;
2. heeft verzuimd om zijn (medische) klacht door te sturen naar het tuchtcollege.
Ter onderbouwing van zijn klacht stelt klager dat hij op 22 april 2019 een beklag heeft ingediend over de verkeerd aan hem voorgeschreven medicatie. Hij zit nu al zes maanden zonder Ritalin. Volgens klager heeft (ook) verweerster geen tijd genomen om even met hem daarover te komen praten en bewust zijn beklag achtergehouden, terwijl zij weet dat hij Ritalin nodig heeft om normaal en rustig te kunnen functioneren.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.
Volgens verweerster heeft zij klager naar aanleiding van zijn klachten door verwezen naar de psychiater, maar heeft klager zelf niet gereageerd op de oproepen van de psychiater. Ook verweerster heeft klager opgeroepen, maar ook op haar oproep heeft klager geen gehoor gegeven. Zij heeft haar uiterste best gedaan om klager te horen en te helpen en zij zal dat ook blijven doen. Verweerster erkent dat klager in mei 2019 twee klachten heeft ingediend, maar de klacht van klager van 22 april 2019 is haar onbekend. Op 30 augustus 2019 heeft zij het bemiddelingsverzoek van klager van 14 augustus 2019 doorgestuurd naar de medische dienst, waarop klager op 5 september 2019 een reactie heeft ontvangen, aldus steeds verweerster.
5. De beoordeling
5.1. De vraag die beantwoord moet worden is of verweerster ‘binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening’ is gebleven. Kort gezegd; of zij voldoende zorgvuldig en deskundig heeft gehandeld.
5.2. Het eerste klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerster niet met klager in gesprek is gegaan over zijn problemen met de psychiater en hem niet heeft willen doorverwijzen naar een psychiater. Dit verwijt blijkt niet uit de stukken en het medisch dossier. Uit het medisch dossier van klager heeft het college juist kunnen afleiden dat klager op 22 mei 2019, 6 juni 2019 en 19 juli 2019 heeft gesproken met de psychiater en dat er ook aandacht is geweest over de omzetting van de medicatie. De beklagbrief van 22 april 2019 heeft het college niet bij de stukken aangetroffen en verweerster is hiermee ook niet bekend; daarover kan het college dan ook geen oordeel geven. De conclusie van het voorgaande is dat het eerste klachtonderdeel ongegrond is.
5.3. Wat betreft het tweede klachtonderdeel overweegt het college als volgt. Hoewel het college niet heeft kunnen vaststellen dat klager op 22 april 2019 een klacht heeft ingediend, die verweerster verzuimd zou hebben door te sturen, is het naar het oordeel van het college ook niet de taak van verweerster een beklag van klager door te sturen naar het tuchtcollege, naar de klachtencommissie van de instelling of naar een andere instantie. In het medisch dossier staat bij 13 juni 2019 vermeld dat klager dreigt met een tuchtzaak. Klager heeft ook zelf deze klacht ingediend. Ook het tweede klachtonderdeel is ongegrond.
5.4. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
6. De beslissing
Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Aldus beslist op 20 maart 2020 door:
R.A. Dozy, voorzitter,
P.A. Arnold en G.J.T. Kooiman, leden-verpleegkundige,
bijgestaan door A. Kerstens, secretaris.
WG WG
secretaris voorzitter