ECLI:NL:TGZRAMS:2020:40 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/363

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2020:40
Datum uitspraak: 05-03-2020
Datum publicatie: 05-03-2020
Zaaknummer(s): 2019/363
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster dient een klacht in tegen een bedrijfsarts met het verwijt dat zij zich moest uitkleden voor lichamelijk onderzoek terwijl dat volgens klaagster - gelet op haar klachten - niet nodig was geweest. Ook zou verweerder (ongepaste) opmerkingen hebben gemaakt over tatoeages. Verweerder bewist dat hij klaagster ten onrechte zich zou hebben laten uitkleden en ongepaste opmerkingen zou maken. Ongegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 26 september 2019 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

gemachtigde: drs. G.T. Haan, verbonden aan ARAG Rechtsbijstand,

tegen

C,

arts,

werkzaam te D,

v e r w e e r d e r.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is op 21 februari 2020 op een openbare zitting behandeld.

Partijen waren aanwezig. Klaagster werd bijgestaan door haar gemachtigde, die een toelichting heeft gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college en de wederpartij is overgelegd.

2.         De feiten

2.1.      Verweerder is werkzaam als arts (anios verzekeringsgeneeskunde) bij het E. Op 23 mei 2019 heeft hij klaagster, die kampte met rugklachten en psychische klachten, in het kader van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling gezien. De echtgenoot van klaagster bleef tijdens het consult met hun baby in de wachtkamer. In de spreekkamer heeft verweerder eerst de anamnese afgenomen. Daarna heeft klaagster zich op verzoek van verweerder uitgekleed op haar BH en slip na en heeft verweerder haar lichamelijk onderzocht. Tijdens het consult heeft verweerder gevraagd naar enkele tatoeages van klaagster en na afloop van het consult heeft verweerder klaagster gevraagd of hij het raam mocht openzetten.

2.2.      De diagnose van verweerder luidde: spanningsklacht, myalgie/spierpijn: tendomyogene rugklachten. Zijn conclusie was dat klaagster op 23 mei 2019 niet langer meer arbeidsongeschikt was als direct gevolg van zwangerschap en/of bevalling in de zin van de Ziektewet. Op 29 mei 2019 is conform dit advies beslist.

2.3.      Na het consult op 23 mei 2019 heeft klaagster tegen verweerder een klacht bij het E ingediend. Bij brief van 13 juni 2019 van de klachtenambassadeur van het E is klaagster bericht over de afhandeling van haar klacht. In die brief staat (onder andere) vermeld:

“ (…)

Ik heb uw klacht onderzocht en besproken met de verzekeringsarts en zijn manager. De verzekeringsarts heeft mij laten weten dat hij u op 23 mei 2019 heeft gezien op het spreekuur voor uw klachten. Wat betreft uw lichamelijke klachten heeft hij eerst de anamnese (uw klachten verhaal) afgenomen en daarna heeft hij lege artis (voor de wet) het lichamelijk onderzoek verricht. Aangezien u lichamelijke klachten heeft, dient een verzekeringsarts ook een lichamelijk onderzoek te verrichten om uw klachten te verifiëren. Hij heeft u dit ook uitgelegd. Om uw lichamelijke klachten te kunnen beoordelen is het noodzakelijk dat u enkele kledingstukken uitdoet. Hij heeft u inderdaad gevraagd naar de betekenis van de tattoos op uw lichaam. Zijn vraag is medisch niet relevant en stelde hij dan ook zonder enige bijbedoeling. Na het onderzoek is hij de behandelkamer uitgelopen om u in privacy aan te laten kleden. De verzekeringsarts bestrijdt ten zeerste dat hij een bijbedoeling had met zijn opmerking om het raam open te doen. Daar de verzekeringsarts doorhad dat u het niet eens was met zijn beoordeling, heeft u gewezen op mogelijkheden om een bezwaar in te dienen.

(…)”.

2.4.      Tegen de beslissing van 29 mei 2019 heeft klaagster op 8 juni 2019 bezwaar gemaakt. In het kader van dat bezwaar is klaagster op 11 juli 2019 door een andere arts dan verweerder onderzocht. Dat heeft niet tot een andere diagnose of conclusie geleid.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

3.1       De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

a.         de echtgenoot van klaagster niet heeft toegelaten bij het consult van 23 mei 2019,

b.         klaagster zich tijdens het consult van 23 mei 2019 heeft laten uitkleden tot op haar ondergoed, ondanks dat dat – gelet op klaagsters klachten – niet nodig was;

c.         opmerkingen heeft gemaakt over tatoeages van klaagster die zich onder haar kleding bevonden en

d.         zich, nadat hij naar klaagsters lichaam had gekeken, warm voelde en het raam moest openen.

3.2       Ter onderbouwing van haar klacht stelt klaagster het volgende.

Verweerder heeft tegen haar echtgenoot gezegd dat hij in de wachtkamer moest blijven.

Tijdens het consult moest klaagster zich uitkleden en mocht zij alleen haar BH en slip aanhouden; verweerder maakte opmerkingen over juist de tatoeages die zich onder haar kleding bevonden en niet over de andere tatoeages. Het eerste dat verweerder tegen haar zei toen hij haar zag nadat zij zich had ontkleed, was “smile today, cry tomorrow”. Dat is de tekst van een tatoeage van klaagster. Klaagster vindt dat ongepast, zij kwam daar voor medisch onderzoek, dan mag verweerder niets zeggen over haar tatoeages. Hoewel het volgens klaagster niet nodig was – gelet op haar klachten – zich volledig uit te kleden, voelde zij zich geïntimideerd door verweerder en heeft zij dit toch gedaan. Nadat zij zich weer had aangekleed, zette verweerder het raam open (’s ochtend om 08:30 uur bij een temperatuur van 15°C) met de opmerking: “ik hoop dat het geen probleem is voor jou maar ik heb het raam opengezet omdat het hier warm is geworden voor mij”.

Zij heeft zich niet veilig gevoeld tijdens het consult en achteraf voelde zij zich gebruikt door verweerder, aldus klaagster.

De klacht die klaagster bij het E heeft ingediend is naar haar mening niet serieus behandeld; daarom wendt zij zich nu tot het tuchtcollege.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Kort samengevat vindt hij de gedachtenkronkels van klaagster abject. Voor zover nodig wordt op het verweer hieronder nader ingegaan.

5.         De beoordeling

Klachtonderdeel a

5.1       Verweerder heeft tegen klachtonderdeel a het volgende aangevoerd. Hij kan zich niet herinneren of voorstellen dat hij tegen de echtgenoot van klaagster heeft gezegd dat hij in de wachtkamer moest blijven. Wel zegt verweerder altijd dat het consult zeker 45 minuten gaat duren en dat het soms met kinderen beter is daarmee een rondje te gaan lopen totdat het consult is afgelopen. Het is goed mogelijk dat hij dat deze keer ook heeft gezegd aangezien uit zijn verslag blijkt dat de baby van mevrouw en meneer ook was meegekomen en dat meneer met de baby in de wachtkamer is gebleven. Als verweerder dit heeft gezegd heeft hij daar geen oneigenlijke bedoelding mee gehad, aldus verweerder.

5.2       Ter zitting heeft klaagster verklaard dat zij niet expliciet aan verweerder heeft gevraagd of haar echtgenoot mee de spreekkamer in mocht.

5.3       Uit het voorgaande volgt dat feitelijk niet kan worden vastgesteld dat verweerder de echtgenoot van klaagster niet heeft toegelaten bij het consult van 23 mei 2019. Van – de door klaagster gesuggereerde - oneigenlijke bedoelingen bij verweerder is ook niet gebleken. Klachtonderdeel a is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel b

5.4       Bij klachtonderdeel b staat ter toetsing of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard.

5.5       Klaagster was uitgevallen op het werk vanwege psychische klachten en (bekken- en) rugklachten. Het geeft blijk van zorgvuldigheid dat verweerder bij een patiënt met (bekken- en) rugklachten lichamelijk (bewegings-)onderzoek doet en haar daartoe vraagt zich tot op het ondergoed uit te kleden. Dat klaagster zich bij de huisarts en/of de fysiotherapeut niet heeft hoeven uitkleden maakt dat niet anders. Verweerder is door aldus te handelen dan ook geheel binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening gebleven. Ook klachtonderdeel b is dus ongegrond.

Klachtonderdeel c

5.5       Verweerder ontkent stellig dat hij “smile today, cry tomorrow” tegen klaagster heeft gezegd. Wel erkent hij bij het doen van de bekkentesten een - naar zijn mening onschuldige - opmerking te hebben gemaakt over haar grote oosters uitziende tatoeage op de flanken die deels onder het ondergoed op de heup links verdween. Hij ontkent dat hij hier onoorbare bedoelingen mee had. Het waren opvallende tatoeages en verweerder vroeg zich in het kader van de sociale anamnese af hoe klaagster als F vrouw met een G man aan dergelijke oosterse figuren kwam; meer zat er niet achter deze opmerking, aldus verweerder.

5.6       Partijen zijn het niet geheel eens over wat er precies is gezegd over de tatoeages en hebben het in ieder geval anders beleefd. Het college was er niet bij en kan dus niet vaststellen wat er precies is gezegd. Dat maakt in dit geval voor de beoordeling echter niet uit, want ook als de versie van klaagster juist zou zijn, heeft verweerder niets gezegd wat tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Klachtonderdeel c zal daarom ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel d

5.7       Verweerder weet niet meer precies wat hij op dit punt tegen klaagster heeft gezegd, maar hij heeft niet ontkend dat hij het regelmatig te warm vindt in de spreekkamer, namelijk 23 tot 24 graden, en dat hij dan de patiënt vraagt of er bezwaar is tegen het openzetten van een raam. Het college ziet niet in, als al zou komen vast te staan dat verweerder een dergelijke opmerking ook tegen klaagster heeft gemaakt, wat daaraan klachtwaardig is. Van oneigenlijke, laat staan seksuele, bijbedoelingen bij verweerder is niet gebleken. Ook dit klachtonderdeel is dus niet gegrond.

Conclusie

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door:

A. van Maanen, voorzitter,

R.L. Kloots, H.A.M. Veneman en M. Keus, leden-arts,

M.A.H. Verburgh, lid-jurist,

bijgestaan door A. Kerstens, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2020 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG  secretaris                                                                                    WG  voorzitter