ECLI:NL:TGZRAMS:2020:36 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/387

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2020:36
Datum uitspraak: 05-03-2020
Datum publicatie: 05-03-2020
Zaaknummer(s): 2019/387
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager dient een klacht in tegen een arts met het verwijt dat zij misleidend is geweest door de ingeschakelde verzekeringsarts niet alle relevante medische informatie door te zenden, waardoor die verzekeringsarts aan tunnelvisie heeft geleden. Volgens klager had de arts alle relevante (medische) informatie had moeten doorzenden. Verweerster betwist dat zij dat niet zou hebben gedaan. Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 11 oktober 2019 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r ,

tegen

C,

verzekeringsarts,

werkzaam te D,

v e r w e e r s t e r ,

gemachtigde: mr. E.J. Wervelman, verbonden aan VWW Advocaten Mediation.             

1.            De procedure

1.1.        Het college heeft kennisgenomen van:

-           het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlage;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 27 januari 2020 gehouden vooronderzoek;

-                      de op 10 februari 2020 binnengekomen brief van klager houdende enkele opmerkingen over de inhoud van het proces-verbaal van het gehouden vooronderzoek. 

1.2.        De klacht is in raadkamer behandeld.

2.            De feiten

2.1.        Klager heeft een arbeidsongeschiktheidsverzekering bij E. (hierna: E). Hij heeft zich sinds 2003 verschillende malen arbeidsongeschikt gemeld waarna hem door E op basis van deze verzekering een uitkering is toegekend. Nadat hij zich per 1 december 2013 opnieuw arbeidsongeschikt meldde is met ingang van 1 september 2014 voortdurend 30% uitgekeerd.

2.2.        Nadat klager zich per 30 maart 2016 toegenomen arbeidsongeschikt meldde, is verweerster, als medisch adviseur in dienst bij E, bij de behandeling van de claim van klager betrokken.

2.3.        In verband met klagers melding heeft verweerster op 1 april 2016 een verzekeringsarts ingeschakeld met het verzoek klager te onderzoeken en een rapport uit te brengen. Bij dit verzoek stuurde zij een brief van klagers huisarts van 2 april 2014 en een tweetal arbeidsdeskundige rapporten, gedateerd 18 maart 2014 en 22 februari 2016, mee. Met de brief van dezelfde datum, 1 april 2016, informeerde verweerster klager over deze gang van zaken en over de aan de verzekeringsarts meegezonden stukken.

2.4.        De verzekeringsarts adviseerde, na bestudering van de hem toegezonden stukken, eerst een psychiatrisch/psychologisch expertise te laten verrichten. Verweerster heeft dit advies opgevolgd en F op 15 april 2016 schriftelijk gevraagd klager te laten onderzoeken door een psycholoog en psychiater. Ook bij deze aanvaag heeft zij verschillende stukken meegezonden. Hierna is in opdracht van F een neuropsychologisch onderzoek alsmede een psychiatrische expertise verricht. Het naar aanleiding daarvan door F opgestelde rapport heeft verweerster bij brief van 12 september 2016 aan de verzekeringsarts gestuurd.

2.5.        Klager is vervolgens op 21 oktober 2016 door de verzekeringsarts onderzocht waarna laatstgenoemde een rapport heeft uitgebracht dat, nadat klager daarop heeft gereageerd, op 17 november 2016 definitief is gemaakt. Op grond van dit rapport heeft E klager medegedeeld voornemens te zijn de uitkering aan klager te staken.

2.6.        Met dat voornemen stemde klager niet in waarna, in overleg, tot een nieuwe psychiatrische expertise en aansluitend een nieuw verzekeringsgeneeskundig onderzoek is besloten. Met instemming van klager is bij het verzoek van 11 augustus 2017 aan de tweede psychiater, naast verschillende andere stukken, ook het door F opgestelde rapport meegezonden.

2.7.        De tweede psychiater heeft klager uitgenodigd voor een psychiatrische expertise op 14 februari 2018 maar deze afspraak heeft geen doorgang gehad.

2.8.        Verweerster is vanaf dat moment niet meer bij klagers claim betrokken geweest.

3.            De klacht en het standpunt van klager

3.1.        De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster

a.    opzettelijk, of anders toch door onzorgvuldigheid, misleidend is geweest door de ingeschakelde verzekeringsarts niet alle relevante (medische) informatie door te zenden, waardoor deze verzekeringsarts aan tunnelvisie heeft geleden.

b.    heeft geprobeerd van de nieuwe psychiatrische expertise een farce te maken.

3.2.      Tijdens het vooronderzoek heeft klager aangegeven dat zijn klacht eigenlijk één terugkerend verwijt betreft, namelijk dat verweerster alle relevante (medische) informatie hand moeten doorzenden aan zowel de verzekeringsarts, als aan de tweede psychiater. Meer in het bijzonder had verweerster de als bijlage 5 bij het klaagschrift gevoegde informatie uit 2004 en 2005 en de als bijlage 6 bij het klaagschrift gevoegde informatie uit 2012, moeten meesturen. Voor zover nodig zal hieronder nader op de stellingen van klager worden ingegaan.

4.            Het standpunt van verweerster

4.1.        Verweerster heeft de aan de klachtonderdelen ten grondslag gegelegde stellingen bestreden en is van oordeel dat de klacht (kennelijk) ongegrond dient te worden verklaard.  

4.2.         Verweerster heeft in reactie op de klacht aangegeven van mening te zijn wel alle relevantie medische informatie te hebben meegestuurd bij haar adviesaanvragen. Voor zover nodig zal hieronder nader op het standpunt van verweerster worden ingegaan.

5.            De beoordeling

5.1.        Ter toetsing staat of verweerster bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard. Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van dat beroepsmatig handelen gaat het derhalve niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen die grenzen is gebleven. In het licht van dat toetsingskader zal het college de verschillende klachtonderdelen beoordelen.

5.2.        Met klager stelt het college vast dat verweerster bij de adviesaanvraag aan de verzekeringsarts, bij de adviesaanvraag aan F en bij de adviesaanvraag aan de tweede psychiater verschillende stukken heeft meegezonden. De vraag die voorligt is of verweerster daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het college is van oordeel dat daarvan geen sprake is.

5.3.        Gezien de verschillende onderzoeksvragen, heeft verweerster op goede gronden telkens opnieuw beoordeeld welke stukken voor de betreffende onderzoeker, relevant waren en heeft zij alleen die stukken meegezonden. Dat verweerster, zoals klager stelt, daarbij opzettelijk, of onzorgvuldig relevante stukken juist niet heeft meegezonden is het college niet gebleken; ook niet voor wat betreft de specifiek door klager genoemde (bij zijn klaagschrift gevoegde) bijlagen 5 en 6. In de door verweerster meegezonden stukken was, afgezet tegen de desbetreffende onderzoeksvraag, voldoende relevante (medische) informatie opgenomen om, in combinatie met het door de onderzoekers zelf uit te voren onderzoek, een volledige advies te kunnen uitbrengen.

5.4.        De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 Wet BIG worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist op 5 maart 2020 door:

A. van Maanen, voorzitter,

H.A.M. Veneman en M. Keus, leden-arts,

bijgestaan door A. Kerstens, secretaris.

WG    secretaris                                                                                    WG     voorzitter