ECLI:NL:TGZRAMS:2020:31 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/298
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2020:31 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-02-2020 |
Datum publicatie: | 26-02-2020 |
Zaaknummer(s): | 2019/298 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt verweerder dat hij zich tijdens de opname van klager schuldig heeft gemaakt aan (dagelijkse) pesterijen, onrechtmatige strafoplegging en discriminatie en voorts dat hij op onrechtmatige wijze een injectie met medicatie heeft toegediend aan klager. Verweerder heeft verweer gevoerd. De klacht is kennelijk ongegrond verklaard. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing naar aanleiding van de op 9 mei binnengekomen klacht van:
A ,
wonende te B,
klager,
gemachtigde: mr. drs. P.J.M. Bruin, advocaat te Bloemendaal,
tegen
C,
verpleegkundige,
werkzaam te D,
verweerder,
gemachtigde: mr. drs. P. A. de Zeeuw, advocaat, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand.
1. De procedure
1.1 Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- de op 24 mei 2019 binnengekomen brief van de moeder van klager, met bijlagen;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;
- de op 8 augustus 2019 ontvangen nadere stukken van klager;
- de op 19 augustus 2019 binnengekomen brief van de gemachtigde van verweerder;
- het op 20 september 2019 ontvangen medisch dossier van klager;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;
- het proces-verbaal van het op 6 december 2019 gehouden vooronderzoek.
1.2 De klacht is in raadkamer behandeld.
2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klager was van 16 maart 2015 tot 2 december 2015 via een rechterlijke machtiging (hierna: RM) opgenomen op de Forensisch Psychiatrische Afdeling (hierna: FPA) E te D.
2.2 Verweerder is sinds augustus 2011 werkzaam bij F (hierna: F). Tijdens de opname van klager was verweerder werkzaam als forensisch psychiatrisch werker op de FPA. Verweerder was lid van het verpleegkundig team dat 24 uurs zorg verleende aan klager.
2.3 De zorg op de FPA aan klager werd geboden vanuit een multidisciplinair team, bestaande onder meer uit een psychiater, psycholoog, F verpleegkundig specialist en verpleegkundigen. De hoofbehandelaar (verweerster in de zaak 2019/300) en de persoonlijk begeleider (verweerster in de zaak met zaaknummer 19/299) voerden de regie over de behandeling van klager.
2.4 Klager werd tijdens zijn opname medicamenteus behandeld voor een psychose.
2.5 Klager heeft tijdens de behandelperiode drie keer bij de Klachtencommissie F en één keer bij de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg een klacht ingediend. De klachten over diagnostiek, behandeling en bejegening zijn door deze commissies ongegrond dan wel niet-ontvankelijk verklaard.
2.6 Het toestandsbeeld van klager is tijdens de opname gestabiliseerd. Op 2 december 2015 is klager met voorwaarden (o.a. medicatie en motivatie voor ambulante zorg) met ontslag naar huis gegaan. De hoofdbehandelaar onderhield het contact met klager; zij bezocht hem thuis om toezicht te houden op het naleven van de voorwaarden. Uiteindelijk is de behandeling van klager in juli 2016 beëindigd.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:
1. zich schuldig heeft gemaakt aan (dagelijkse) pesterijen, onrechtmatige strafoplegging en discriminatie;
2. op 3 juni 2015 op onrechtmatige wijze een injectie met medicatie heeft toegediend.
Na die ene psychose ten tijde van de opname in 2015 is klager niet meer psychotisch geweest. Volgens zijn moeder is klager na de opname alleen maar slechter uit de instelling gekomen dan hij erin ging. Klager kan sinds die opname niet meer normaal funtioneren en deelnemen aan het arbeidsproces.
Momenteel gaat het met klager bij G een stuk beter. Dit is voor de moeder van klager bewijs dat er iets mis is gegaan tijdens de opname in 2015.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
Verweerder is van mening dat hij in de behandelperiode als een redelijk handelend beroepsbeoefenaar naar behoren zorg heeft verleend en dat klager niet inzichtelijk heeft gemaakt, laat staan heeft bewezen, dat daarbij op enige wijze sprake is geweest van klachtwaardig handelen. Verweerder verzoekt het college dan ook om de klacht als - kennelijk- ongegrond af te wijzen.
5. De beoordeling
5.1 Het college stelt voorop dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep is aanvaard. In het tuchtrecht gaat het om de toetsing van de individuele verantwoordelijkheid van in dit geval verweerder.
5.2 Ten aanzien van de onder 1. genoemde verwijten:
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Hij betwist met klem dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan pesterijen of aan de door klager gesuggereerde uitlatingen of enige andere vorm van discriminerende uitlatingen en/of gedragingen. Dergelijk gedrag druist volgens verweerder geheel in tegen zijn persoonlijke en professionele ethische uitlatingen.
Ten aanzien van de beweerde onrechtmatige strafoplegging heeft verweerder aangevoerd dat niet duidelijk is waar klager op doelt. Mocht klager doelen op de zorgverlening op grond van de rechterlijke machtiging, dan stelt verweerder dat niet hij daarover beslist maar de rechter. Verweerder betwist voorts met klem dat op enige wijze sprake is geweest van welke door hem opgelegde straf dan ook.
Het college heeft geconstateerd dat klager de gestelde verwijten niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd. Het college heeft in de overgelegde stukken dan wel tijdens het mondeling vooronderzoek besprokene ook geen aanvullend bewijs gevonden voor pesterijen, een onrechtmatige strafoplegging in welke vorm dan ook en/of enige discriminatie door verweerder jegens klager. De conclusie is dan ook dat de onder 1. genoemde (tuchtrechtelijke) verwijten aan verweerder niet zijn komen vast te staan en derhalve als kennelijk ongegrond moeten worden afgewezen.
5.3 Ten aanzien van het onder 2. genoemde verwijt:
Verweerder heeft ook dit klachtonderdeel uitdrukkelijk betwist in zijn verweer.
Verweerder heeft aangevoerd dat blijkens de rapportage op 3 juni 2015 weliswaar ingrijpmedicatie is gegeven aan klager, maar dit was toen medisch gezien noodzakelijk. Volgens verweerder is hierbij met voldoende zorg gehandeld. Uit de overgelegde verslaglegging valt volgens verweerder verder niet op te maken dat hij hier die bewuste dag persoonlijk bij was betrokken.
Klager was ten tijde van de opname psychotisch. De behandeling van een psychose bestaat onder meer uit het voorschrijven van antipsychotica.
Na bestudering van het medisch dossier oordeelt het college dat niet gebleken is dat klager tijdens zijn opname te veel dan wel te vaak medicatie heeft (toegediend) gekregen. Voor zover klager persoonlijk betrokken is geweest bij het toedienen van de ingrijpmedicatie op 3 juni 2015, is van een onrechtmatige toediening van een injectie met medicatie die dag naar het oordeel van het college geen sprake geweest. Het college heeft vastgesteld dat ten aanzien van het gevoerde medicatiebeleid correct conform de betreffende protocollen dan wel richtlijnen is gehandeld. Dit klachtonderdeel is dan ook niet gegrond.
5.4 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.
Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
6. De beslissing
Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Aldus beslist op 26 februari 2020 door:
J. Recourt, voorzitter,
P.A. Arnold en M. Mansfeld, leden-verpleegkundige,
bijgestaan door S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris.
WG secretaris WG voorzitter