ECLI:NL:TGZRAMS:2020:30 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/299
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2020:30 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-02-2020 |
Datum publicatie: | 26-02-2020 |
Zaaknummer(s): | 2019/299 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt verweerster dat zij klager 1) tijdens de opname fysiek heeft mishandeld, 2) onder druk heeft gezet om zelfstandig te gaan wonen en 3) onrechtmatig en te lang heeft gesepareerd. Verweerster heeft verweer gevoerd. De klacht is kennelijk ongegrond verklaard. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing naar aanleiding van de op 9 mei binnengekomen klacht van:
A ,
wonende te B,
klager,
gemachtigde: mr. drs. P.J.M. Bruin, advocaat te Bloemendaal,
tegen
C,
verpleegkundige,
werkzaam te D,
verweerster,
gemachtigde: mr. drs. P. A. de Zeeuw, advocaat, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand.
1. De procedure
1.1 Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- de op 24 mei 2019 binnengekomen brief van de moeder van klager, met bijlagen;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;
- de op 8 augustus 2019 ontvangen nadere stukken van klager;
- de op 19 augustus 2019 binnengekomen brief van de gemachtigde van verweerder;
- het op 20 september 2019 ontvangen medisch dossier van klager;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;
- het proces-verbaal van het op 6 december 2019 gehouden vooronderzoek.
1.2 De klacht is in raadkamer behandeld.
2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klager was van 16 maart 2015 tot 2 december 2015 opgenomen op de Forensisch Psychiatrische Afdeling (hierna: FPA) E te D.
2.2 Verweerster is vanaf 2005 werkzaam bij F (hierna: F). Tijdens de opname van klager was verweerster werkzaam op de FPA als forensisch psychiatrisch werker en was zij als persoonlijk begeleider aan klager gekoppeld. In deze hoedanigheid zorgde zij, samen met twee anderen en de behandelaar, dat klagers dossier op orde was en dat de zorgafstemminggesprekken naar behoren waren gepland. Verder betroffen de werkzaamheden meer sociale activiteiten, zoals het samen met klager doen van boodschappen en het voeren van gesprekken met hem.
2.3 De zorg op de FPA aan klager werd geboden vanuit een multidisciplinair team, bestaande onder meer uit een psychiater, psycholoog, F verpleegkundig specialist en verpleegkundigen. Verweerster voerde samen met de hoofdbehandelaar (verweerster in de zaak met zaaknummer 2019/300) de regie over de behandeling van klager.
2.4 Klager werd tijdens zijn opname medicamenteus behandeld voor een psychose.
2.5 Klager heeft tijdens de behandelperiode drie keer bij de Klachtencommissie F en één keer bij de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg een klacht ingediend. De klachten over diagnostiek, behandeling en bejegening zijn door deze commissies ongegrond dan wel niet-ontvankelijk verklaard.
2.6 Het toestandsbeeld van klager is tijdens de opname gestabiliseerd. Op 2 december 2015 is klager met voorwaarden (o.a. medicatie en motivatie voor ambulante zorg) met ontslag naar huis gegaan. De hoofdbehandelaar onderhield het contact met klager; zij bezocht hem thuis om toezicht te houden op het naleven van de voorwaarden. Uiteindelijk is de behandeling van klager in juli 2016 beëindigd.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster onprofessioneel heeft gehandeld, hetgeen blijkt uit:
1. klager stevig bij zijn nek vast te pakken dan wel de nek van klager te draaien;
2. het onder druk zetten van klager om zelfstandig te gaan wonen;
3. het onrechtmatig en te lang separeren van klager in de periode van 25 t/m 30 maart 2015 - de regel voor het seponeren is slechts drie dagen.
Na die ene psychose ten tijde van de opname in 2015 is klager niet meer psychotisch geweest. De taak van verweerster was om klager te begeleiden naar terugkeer in de maatschappij. Volgens zijn moeder is klager na de opname alleen maar slechter uit de instelling gekomen dan hij erin ging. Klager kan sinds die opname niet meer normaal funtioneren en deelnemen aan het arbeidsproces.
Momenteel gaat het met klager bij G een stuk beter. Dit is voor de moeder van klager bewijs dat er iets mis is gegaan tijdens de opname in 2015.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
Verweerster is van mening dat zij in de behandelperiode als een redelijk handelend beroepsbeoefenaar naar behoren zorg heeft verleend en dat klager niet inzichtelijk heeft gemaakt, laat staan heeft bewezen, dat daarbij op enige wijze sprake is geweest van klachtwaardig handelen. Verweerster verzoekt het college dan ook om de klacht als - kennelijk- ongegrond af te wijzen.
5. De beoordeling
5.1 Het college stelt voorop dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep is aanvaard. In het tuchtrecht gaat het om de toetsing van de individuele verantwoordelijkheid van in dit geval verweerster.
5.2 Ten aanzien van het 1e klachtonderdeel:
Dit klachtonderdeel ziet op de gestelde mishandeling van klager door verweerster – aan de orde gesteld door de moeder van klager. Verweerster heeft betwist dat tijdens het verblijf van klager op de FPA sprake zou zijn geweest van fysiek grensoverschrijdend gedrag jegens klager.
Het college heeft geconstateerd dat klager in eerdere klachtenprocedures (verwezen wordt naar het hierboven vermelde punt 2.5) heeft aangegeven zich van de betreffende mishandeling niets te herinneren en tijdens een gesprek met onder andere zijn behandelaar heeft klager zelf ontkent dat hij was mishandeld. De door de moeder van klager overgelegde stukken bieden geen aanknopingspunt dat er daadwerkelijk sprake is geweest van de gestelde mishandeling. Dit brengt met zich mee dat dit klachtonderdeel dient te worden afgewezen.
5.3 Ten aanzien van het 2e klachtonderdeel:
Verweerster heeft aangevoerd dat zij als persoonlijk begeleider klager over allerlei onderwerpen heeft gesproken, zo ook over klagers wensen wat betreft wonen. Dit is volgens verweerster steeds gebeurd vanuit het perspectief van hetgeen klager zelf zou willen en wat er voor hem mogelijk zou zijn. Verweerster betwist uitdrukkelijk dat zij bij hem haar mening heeft opgedrongen.
Het is gebruikelijk dat in het kader van de behandeling er met de patiënt ook over het onderwerp ‘wonen’ wordt gesproken. Het college vindt in de overgelegde stukken en in het tijdens het mondeling verhoor besprokene geen onderbouwing voor de stelling van klager dat verweerster op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, door klager ten aanzien van dit onderwerp op enige wijze onder druk te zetten. Ook dit klachtonderdeel dient derhalve te worden afgewezen.
5.4 Ten aanzien van het 3e klachtonderdeel:
Klager werd op 25 maart 2015 gesepareerd. Gebleken is dat verweerster daarbij niet direct betrokken is geweest; op het moment van separeren van klager was verweerster immers op een andere locatie in gesprek met de moeder van klager. Het al dan niet separeren van een patiënt valt bovendien niet onder de verantwoordelijkheid van verweerster. Het separeren van klager kan verweerster dan ook niet persoonlijk tuchtrechtelijk worden verweten. Ook dit klachtonderdeel dient te worden afgewezen.
5.5 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.
Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
6. De beslissing
Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Aldus beslist op 26 februari 2020 door:
J. Recourt, voorzitter,
P.A. Arnold en M.Mansfeld, leden-verpleegkundige,
bijgestaan door S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris.
WG secretaris WG voorzitter