ECLI:NL:TGZRAMS:2020:154 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2020/143

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2020:154
Datum uitspraak: 14-12-2020
Datum publicatie: 14-12-2020
Zaaknummer(s): 2020/143
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt verweerder dat hij een medische verklaring heeft verstrekt aan de ex-partner van klaagster en daarbij onvoldoende oog heeft gehad voor de voor klaagster gevoelige materie. Verder verwijt klaagster verweerder ongefundeerde diagnostiek en onheuse bejegening. Verweerder betwist dat het bewuste schrijven als een medische verklaring dient te worden opgevat. Achteraf betreurt verweerder wel dat hij duidelijk had moeten maken dat het slechts ging om verstrekte informatie uit de S-regel uit het patiëntendossier van de ex-partner van klaagster. Verweerder heeft wel lering uit deze zaak getrokken, in die zin dat hij meer waakzaam is ten aanzien van het gebruik van een verstrekt afschrift en dat het de levenssfeer van een ander (klaagster) kan raken. Verweerder heeft verder zijn overwegingen opgetekend zonder daarmee een concrete diagnose te willen stellen. Hij kan ook geen diagnose stellen over iemand die geen patiënt is. Verweerder zal in het vervolg wel er voor waken dat met een dergelijke overweging de schijn van een diagnose wordt gewekt.  Verweerder betwist tot slot dat hij klaagster onheus heeft bejegend. Verweerder concludeert dat hij de gang van zaken als buitengewoon ongelukkig beschouwt en lering uit deze zaak heeft getrokken. Verweerder refereert aan het oordeel van het college in hoeverre hij buiten de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is getreden.   Deels gegrond, waarschuwing  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 22 juni 2020 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

huisarts,

werkzaam te D,

b e k l a a g d e,

gemachtigde: mr. P. de Zeeuw, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1. De procedure

1.1.      Het college heeft kennisgenomen van:

-           het klaagschrift met bijlage;

-           het verweerschrift;

-           de repliek;

-           de dupliek;

-           de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek.

1.2.      Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3.      De klacht is op de openbare zitting van 3 november 2020 behandeld. Klaagster was aanwezig, bijgestaan door E. Beklaagde was via beeldverbinding aanwezig. Zijn gemachtigde, mr. De Zeeuw, was ter zitting aanwezig.

2. De feiten

Beklaagde heeft op 8 februari 2019 een schriftelijk stuk opgesteld waarin naast zijn naam en adres, de datering en de gegevens van de patiënt, is vermeld:

“Samenvatting uit Medisch dossier:

komt samen met vader, heeft zorgen om zijn partner, zij is specialist oudergeneeskunde in opleiding, inmiddels net klaar met de opleiding, heeft het erg zwaar gehad met na haar verlof veel extra diensten en lange werkdagen, met name de laatste zes weken heel vreemd gedrag, waarbij ze zich wel eens suicidaal heeft geuit, zichzelf heeft geslagen, soms op blote voeten het huis uit ging in de nacht en dan verdween… Patient heeft veel zorgen om zoontje

dd postnatale depressie bij partner, burn-out partner

Alarmerend verhaal, maar moet het met huisarts van partner bespreken.”

In de marge is de datum 4 september 2017 vermeld.

Onder deze tekst is opgenomen: “Met vriendelijke groet,” gevolgd door de handtekening en de naam van beklaagde.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat beklaagde:

a.  een ongefundeerde medische verklaring heeft verstrekt die zeer waarschijnlijk voor onheuse doeleinden zou worden gebruikt;

b.  een differentiaal diagnose heeft gesteld slechts op basis van eenzijdige informatie verstrekt door een emotionele patiënt en

c.   haar niet heeft gerespecteerd als collega.

4. Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klachtonderdelen onder a en b alsmede de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Beklaagde is van opvatting dat hij aan het verzoek van zijn patiënt gevolg diende te geven. Beklaagde acht klaagster in klachtonderdeel c niet-ontvankelijk. Daarnaast bestrijdt hij de juistheid van dit klachtonderdeel. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1.1.   Bij de beoordeling van de vragen of en op welke wijze gevolg moet worden gegeven aan verzoeken tot het verstrekken van medische informatie dient een arts zich rekenschap te geven van het bepaalde in artikel 7:456 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en het vermelde in de Leidraad van de KNMG “Omgaan met medische gegevens (KNMG, mei 2018). In artikel 7:456 BW is opgenomen dat een patiënt recht heeft op inzage in en afschrift van zijn medisch dossier. De Leidraad ziet mede op medische verklaringen die niet de behandeling en begeleiding van een patiënt betreffen.

5.1.2.   Het schriftelijk stuk van 8 februari 2019 is opgesteld op verzoek van de ex-partner van klaagster om hem een specifieke passage uit zijn medisch dossier te verstrekken. Deze passage heeft betrekking op de zorgen die de ex-partner heeft omtrent klaagster en de zorgen die bestaan om hun beider zoon.

5.1.3.   Beklaagde heeft aan het verzoek van zijn patiënt voldaan door het opstellen van een schriftelijk stuk in de vorm van een – ondertekende – brief. In dit stuk is een passage uit het medisch dossier gedeeltelijk opgenomen. Tussen partijen is niet in geschil dat de tekst – voor zover opgenomen – overeenkomt met de in het medisch dossier opgenomen tekst. Niet opgenomen is de vermelding van de wel in het dossier aanwezige codering met de letters S(ubjectief), O(bjectief), E(valuatie) en P(lan).

5.1.4.   Uit het verhandelde ter zitting is het college gebleken dat de passage in het door beklaagde opgestelde schriftelijke stuk beginnend met “komt” en eindigend met “zoontje” is gecodeerd met de letter S, de regel in het schriftelijk stuk die aanvangt met dd (differentiaal diagnose) is gecodeerd met de letter E en de laatste regel beginnend met “Alarmerend” is gecodeerd met P.

5.1.5.   Het gevolg van de door beklaagde gekozen wijze van informatieverstrekking in briefvorm met ondertekening, met vermelding “Samenvatting uit het medisch dossier” en zonder weergave van de codering is dat op zijn minst de schijn wordt gewekt dat het stuk de opvatting van beklaagde bevat, terwijl uit de codering blijkt dat dit niet (volledig) het geval is. Een aanzienlijk deel van de passage bevat immers hetgeen de patiënt heeft gemeld en komt ook voor zijn rekening. Van een samenvatting is al evenmin sprake. Het stuk geeft dan ook geen juist beeld van hetgeen in het medisch dossier is vermeld. Zeker omdat aan door artsen ondertekende verklaringen gezag en gewicht toekomt is reeds hierom geen sprake van een juiste wijze van verstrekking van medische informatie.

5.1.6.   In versterkte mate geldt dit voor de informatie opgenomen bij de code E, die ziet op een differentiaaldiagnose die betrekking heeft op klaagster. Zoals beklaagde heeft erkend had dit niet op deze wijze in het medisch dossier van zijn patiënt kunnen en mogen worden opgenomen. Het college neemt zonder meer aan dat beklaagde hier niet heeft beoogd een (differentiaal) diagnose omtrent klaagster te vermelden en dat niet meer is beoogd dan het weergeven als geheugensteun van welke gedachten bij hem opkwamen toen hij zijn patiënt had aangehoord. Beklaagde had zich echter bij de vraag hoe te reageren op het verzoek van zijn patiënt, dat mede zag op die door beklaagde ten onrechte op deze wijze opgenomen passage, moeten realiseren dat hij door het voldoen aan het verzoek door middel van het verstrekken van het stuk van 8 februari 2019 de belangen van klaagster ernstig zou kunnen schaden en hieraan consequenties had moeten verbinden. Door zulks niet te doen en de informatie te verstrekken op een wijze die onmiskenbaar de indruk wekt dat sprake is van een professioneel oordeel over de toestand van klaagster heeft beklaagde niet gehandeld zoals van een zorgvuldig handelend arts mag worden verwacht.

5.2.      Uit hetgeen is overwogen in de 5.1.1 tot en met 5.1.6 volgt dat de klachtonderdelen vermeld onder 3 onder a en b gegrond zijn.

5.3.1.   Het verweer van beklaagde inhoudende dat de klacht vermeld onder 3 onder c niet-ontvankelijk is, gaat er ten onrechte aan voorbij dat naar vaste rechtspraak diegenen die verkeren in de omstandigheid als klaagster toegang hebben tot de tuchtprocedure. Van die toegang is niet uitgesloten de communicatie tussen klaagster en beklaagde over de wijze waarop beklaagde omtrent klaagster heeft gerapporteerd.

5.3.2.   Het klachtonderdeel vermeld onder 3 onder c treft geen doel. De status van een persoon die overleg pleegt met een arts is niet van invloed op het noodzakelijke respect van een arts jegens zijn gesprekspartner. Uit het klaagschrift waarin is vermeld dat de gesprekken tussen klaagster en beklaagde respectvol zijn verlopen, noch uit het verhandelde ter zitting is het college gebleken dat beklaagde zich niet respectvol jegens klaagster heeft gedragen. Dat beklaagde zich niet heeft kunnen vinden in de opvatting van klaagster is hiervoor onvoldoende. 

5.4.1.   De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Beklaagde heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten.

5.4.2.   De oplegging van de maatregel van waarschuwing is daarvoor passend. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is het college gebleken dat beklaagde geenszins heeft beoogd met de wijze waarop hij het stuk van 8 februari 2019 heeft opgesteld en afgegeven klaagster te willen schaden. Het ondertekenen van het stuk heeft niet plaatsgevonden om aan het stuk extra gewicht toe te kennen. Beklaagde heeft met gebruikmaking van het door hem gebruikte systeem om het medisch dossier bij te houden een uitdraai gemaakt waarbij de SOEP-codering niet automatisch meekomt en die uitnodigt tot ondertekening. Hij heeft zich weliswaar onvoldoende gerealiseerd dat hij de gevraagde informatie niet op deze wijze had kunnen verstrekken, maar van enige opzet om klaagster te benadelen is geen sprake geweest. Het is het college uit zijn opstelling ook gebleken dat dit beklaagde geen tweede keer zal overkomen.

5.4.3.   Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing

Het college:

-      verklaart de klachtonderdelen 3 onder a en b gegrond;

-      verklaart klachtonderdeel 3 onder c ongegrond;

-      legt aan beklaagde de maatregel van waarschuwing op;

-      Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften: Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus beslist op 3 november 2020 door:

J. Brand, voorzitter,

D.E. de Jong, A. Medema en V.M. Schijf, leden-arts,

J.C.J. Dute, lid-jurist,

bijgestaan door S. Verdaasdonk, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter zitting van 14 december 2020 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG                                                                                         WG

secretaris                                                                                voorzitter