ECLI:NL:TGZRAMS:2020:142 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2020/127

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2020:142
Datum uitspraak: 04-11-2020
Datum publicatie: 04-11-2020
Zaaknummer(s): 2020/127
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de psychiater (verweerder) dat hij de door de verzekeraar gestelde aanvullende vragen heeft geweigerd te beantwoorden en dat hij hierover telefonisch contact heeft opgenomen met de verzekeraar. Verweerder heeft primair aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Verweerder was en is, gelet op een eerdere klacht van klager en de lopende hoger beroep procedure in die zaak, niet bereid de vragen te beantwoorden. Volgens verweerder gebruikt klager het tuchtrecht als een pressiemiddel om verweerder de vragen alsnog te laten beantwoorden. Dit ziet verweerder als chantage en misbruik van tuchtrecht. Het college heeft klager ontvankelijk verklaard in zijn klacht. Na inhoudelijke beoordeling van de klacht heeft het college de klacht kennelijk ongegrond verklaard. 

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 26 mei 2020 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

k l a g e r,

gemachtigde: C

tegen

D,

psychiater,

werkzaam te E,

v e r w e e r d e r,

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met bijlagen;

-                      de machtiging van klager met aanvulling op het klaagschrift;

-                      e-mail van klager van 22 juni 2020 met bijlage;

-                      het verweerschrift;

-                      e-mail van klager van 9 juli 2020;

-                      aanvulling op het verweerschrift;

-                      e-mail van klager van 22 juli 2020;

-                      twee e-mails van klager van 23 juli 2020;

-                      het proces-verbaal van het op 6 augustus 2020 gehouden vooronderzoek.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Klager is op 23 oktober 2013 betrokken geweest bij een auto-ongeval. Hij zat toen in groep 8 van de basisschool. Sinds het ongeval klaagt hij over hoofdpijn en concentratieproblemen. Er zijn leerproblemen ontstaan die werden toegeschreven aan deze klachten en uiteindelijk is klager ontheven van de leerplicht.

Op verzoek van (de medisch adviseur van) klager en verzekeraar F heeft verweerder klager onderzocht op het bestaan van een psychiatrische stoornis als gevolg van het ongeval. De concept-rapportage is zowel door de medisch adviseur van F als door de medisch adviseur, behandelaars van klager en de gemachtigde van klager van een reactie voorzien. Op 24 december 2018 heeft verweerder zijn definitieve rapportage uitgebracht. Die had als conclusie dat verweerder “geen classificeerbare psychiatrische stoornis” heeft kunnen vaststellen.

Hierna heeft klager tegen verweerder twee klachten ingediend. Daarbij heeft hij er onder meer over geklaagd dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de geldende criteria en richtlijnen voor het opstellen van een medisch specialistische rapportage doordat hij niet of onvoldoende inhoudelijk is ingegaan op vragen en commentaren van klager en andere betrokkenen op de concept rapportage. Het college heeft de klachten ongegrond verklaard. Klager heeft beroep ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG), dat het beroep heeft verworpen bij beslissing van 18 september 2020. De uitspraak is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TGZCTG:2020:162.

Begin 2020 heeft F in concept een vijftal aanvullende vragen aan verweerder geformuleerd. De medisch adviseur van klager heeft daarop laten weten tegen het stellen van  deze vragen aan verweerder geen bezwaar te hebben en zelf geen aanvullende vragen te willen stellen. Op 12 maart 2020 heeft F verweerder bericht als volgt:

Wij ontvingen uw rapportage, waarvoor onze dank.

In de bijlage treft u de aanvullende vragen aan van onze medisch adviseur. [ ]

Verweerder heeft F telefonisch laten weten daaraan geen medewerking te geven. F heeft in een later medisch advies de navolgende tekst opgenomen:

Nu [verweerder] om begrijpelijke reden geen medewerking meer wil verlenen, dienen de nog levende vragen m.i. door een andere psychiatrisch deskundige of een psycholoog te worden beantwoord.

3.         De klacht en het standpunt van klager

Zakelijk weergegeven verwijt klager verweerder:

1.         dat verweerder weigert de door F gestelde aanvullende vragen te

            beantwoorden;

2.         dat verweerder hierover contact heeft opgenomen met F en met F

            telefonisch is overeengekomen die vragen niet te beantwoorden.

Ter toelichting heeft klager onder meer aangevoerd dat verweerder, door de opdracht te aanvaarden om klager te onderzoeken en daarover te rapporteren, ook de verplichting heeft aanvaard om aanvullende vragen te beantwoorden. Verweerder heeft in zijn rapport nogal wat beweerd dat om uitleg vraagt. Het is heel gebruikelijk om aanvullende vragen te beantwoorden en de weigering van verweerder is vanuit ethisch en professioneel standpunt onredelijk.

Verweerder had niet telefonisch met F mogen overleggen. De vragen zijn wel door F gesteld, maar met goedkeuring van klager. Het was dus geen eenzijdig verzoek van F. Klager weet nu niet wat verweerder met F heeft besproken en dat is in strijd met de equality of arms. Het is klager niet duidelijk waarom verweerder weigert de vragen te beantwoorden. Klager wil dat verweerder de gestelde vragen alsnog beantwoordt.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Hij heeft in dat kader onder meer het navolgende aangevoerd.

Ten tijde van het indienen van de onderhavige klacht liep nog de procedure in hoger beroep bij het CTG. Deze klacht is door klager ook bij het CTG ingebracht en door het CTG in behandeling genomen. Klager dient daarom in deze klacht door het college niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Verweerder heeft in deze zaak op 24 december 2018 zijn definitieve rapport uitgebracht. Dat rapport is definitief geworden nadat beide partijen de gelegenheid hadden gekregen om opmerkingen te maken en aanvullende vragen te stellen. Verweerder meent dat er geen richtlijn, voorschrift of jurisprudentie bestaat dat hem als deskundige verplicht om na het uitbrengen van zijn definitieve rapportage nog aanvullende vragen te beantwoorden. Hij kan hooguit vrijwillig besluiten dat te doen. Er is met het rapport en de declaratie daarvan een einde gekomen aan de professionele relatie tussen betrokkenen. Er bestaat geen relatie meer tussen verweerder en klager op grond van de wet BIG en de klacht ziet dus niet op handelingen die verweerder in de context van de wet BIG zou hebben verricht. Ook hierom moet klager niet-ontvankelijk worden verklaard.

Uit de van F ontvangen e-mail van 12 maart 2020 kon verweerder niet afleiden dat het om een verzoek van beide partijen zou gaan. De bijlage bij de e-mail heeft verweerder niet geopend. Gelet op de eerdere klachten van klager, die nog in behandeling waren, leek het verweerder niet juist om op het verzoek in te gaan. Bovendien gaat verweerder nooit in op eenzijdige verzoeken. Bewust heeft verweerder geen nieuwe correspondentie willen creëren. Daarom heeft hij F gebeld met de mededeling dat hij een dergelijk verzoek niet in overweging kan nemen zolang er nog klachten van klager onder de tuchtrechter zijn. Nu er voor verweerder ook geen verplichting bestaat om aanvullende vragen in behandeling te nemen, is de klacht in ieder geval ongegrond voor zover deze al ontvankelijk zou zijn.

Verweerder is niet bereid de vragen te beantwoorden, omdat klager het tuchtrecht als een pressiemiddel gebruikt om hem de vragen alsnog te laten beantwoorden. Dat ziet verweerder als chantage en misbruik van het tuchtrecht.

5.         De beoordeling

Ontvankelijkheid

In de beslissing van het CTG van 18 september 2020 is klager niet-ontvankelijk verklaard voor zover hij in beroep nieuwe klachten heeft ingediend. De eerdere klacht van klager zag erop dat verweerder in zijn definitieve rapportage onvoldoende zou zijn ingegaan op gestelde vragen en gegeven commentaren naar aanleiding van de concept rapportage. De onderhavige klacht ziet op nog nader gestelde vragen nadat de rapportage van verweerder definitief is geworden, zodat sprake is van een andere klacht. Het beroep van verweerder op niet-ontvankelijkheid van klager faalt, voor zover het is gebaseerd op het beginsel van ne bis in idem. Het CTG heeft de nieuwe klacht niet in behandeling genomen. Deze klacht ligt daarom nu ter eerste beoordeling voor bij het college.

Ook het beroep op niet-ontvankelijkheid dat is gestoeld op de stelling dat met de definitieve rapportage en de declaratie hiervan de professionele relatie tussen verweerder enerzijds en klager en F anderzijds is geëindigd, faalt. Weliswaar is die professionele relatie met de afsluiting van het dossier na het uitbrengen van de definitieve rapportage tot een einde gekomen, echter ook na afsluiting van een onderzoek en rapportage kan een medisch expert nog vragen krijgen over zijn handelen in het kader van deze rapportage. De tuchtrechtelijke aansprakelijkheid ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Wet BIG kan zich ook tot dit handelen of nalaten uitstrekken. Dit geldt voor de  onderhavige klacht die verband houdt met de oorspronkelijke rapportage en daar in zekere zin uit voort vloeit.

Klager is op grond van het voorgaande ontvankelijk in zijn klacht.

Inhoudelijk

Het college stelt vast dat de oorspronkelijke rapportage definitief was geworden op 24 december 2018. Hieraan voorafgaand bestond de mogelijkheid voor het maken van opmerkingen en het stellen van aanvullende vragen. De hier aan de orde zijnde nieuwe aanvullende vragen dateren van 12 maart 2020. Het college is van oordeel dat er geen algemene rechtsregel bestaat die een medisch deskundige verplicht om na de definitieve afsluiting van een rapportage nog in te gaan op nieuwe vragen of opmerkingen van partijen. Uitgangspunt daarbij is dat met de definitieve rapportering de aan de deskundige gegeven opdracht tot een einde komt en ook de rechten en verplichtingen die uit die opdracht voortvloeiden eindigen. Het is de deskundige uiteraard  toegestaan om op nadere vragen in te gaan, maar hij zou daarbij ook voorwaarden kunnen stellen, zoals een aanvullende betaling. In dat geval komt een nieuwe opdracht tot stand. Er zijn in deze zaak geen omstandigheden gesteld die tot een uitzondering op voornoemd uitgangspunt nopen. De alstoen lopende tuchtklacht over de oorspronkelijke rapportage is zeker niet zo’n omstandigheid. Ook de vraag of het een eenzijdig of gezamenlijk verzoek betrof is hier niet van belang. Verweerder mocht weigeren de aanvullende vragen te beantwoorden. Klachtonderdeel 1 is op grond van het voorgaande ongegrond.

Ook klachtonderdeel 2 is ongegrond. Niet gesteld of gebleken is dat verweerder in het telefoongesprek meer of anders aan F heeft medegedeeld dan dat hij niet bereid was de aanvullende vragen te beantwoorden vanwege de nog lopende tuchtprocedure, terwijl hij er – gelet op de inhoud van het verzoek – niet op bedacht hoefde te zijn dat het verzoek van F mede namens klager werd gedaan. De telefonische weigering aan alleen F volstond derhalve.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 4 november 2020 door:

J. Recourt, voorzitter,

A.C.M. Kleinsman en H.N. Koetsier, leden-beroepsgenoten,

bijgestaan door N.A.M. Sinjorgo, secretaris.

WG                                                                                                   WG

secretaris                                                                                       voorzitter