ECLI:NL:TGZRAMS:2020:140 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2020/108

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2020:140
Datum uitspraak: 30-10-2020
Datum publicatie: 30-10-2020
Zaaknummer(s): 2020/108
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster is niet tevreden over ooglidcorrectie. Ze verwijt de oogarts onder meer dat hij haar niet heeft ingelicht over de risico's van een tweede ooglidcorrectie. Ook heeft de oogarts volgens klaagster de operatie zonder haar toestemming deels door iemand anders laten uitvoeren. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 30 april 2020 binnengekomen klacht van:

A ,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C ,

Oogarts,

werkzaam te B,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde: mr. D.M. Pot, verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 30 juli 2020 gehouden vooronderzoek, met de daaraan gehechte stukken;

-                      de op 13 augustus 2020 en op 4 september 2020 binnengekomen brieven van de gemachtigde van verweerster.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.      Op 5 juli 2017 en op 27 december 2017 heeft klaagster een consult gehad bij verweerder, oogarts, omdat zij een bovenooglidcorrectie (blefaroplastiek) wenste te laten uitvoeren. Bij een van die consulten was ook (oud) collega van verweerder, de heer D, aanwezig. Klaagster heeft een folder meegekregen over de behandeling. Klaagster heeft in het verleden (klaagster spreekt in dit verband zowel van ‘ca. 20 jaar’ geleden als van ‘meer dan 30 jaar geleden’) ook al eens een bovenooglidcorrectie laten uitvoeren, hetgeen tijdens het eerste consult ter sprake is gekomen.

2.2.      Op 8 maart 2019 is klaagster geopereerd in het E (thans F, onderdeel van het G). Bij de operatie waren naast verweerder nog twee vrouwelijke artsen ‘in opleiding’ aanwezig en twee OK-assistenten, met wie verweerder de Time-out procedure heeft doorlopen. Een van de vrouwen ‘in opleiding’ heeft een aantal hechtingen gezet bij het linkeroog van klaagster.

2.3.      Klaagster heeft diezelfde dag in een e-mail aan de klachtencommissie van het X gemeld dat tegen haar wil in, zij (mede) is geopereerd door een ander dan verweerder. In die mail schrijft zij onder meer dat verweerder haar had gezegd dat hij het linker oog door iemand anders had laten doen omdat hij ‘er moeilijk voor zat’ en geeft klaagster aan dat zij daarvoor geen toestemming had gegeven en dat zij vantevoren nog had gevraagd wie die vrouwen in de operatiekamer waren. Zij schrijft tevens dat zij het voorval heeft gemeld bij het aanwezige personeel, dat in de computer stond dat verweerder de hele operatie zelf had uitgevoerd en dat zij van een medewerker inmiddels had doorgekregen dat een 'arts-assistente’ genoemd ‘H’ haar mede had geopereerd. In die mail geeft ze ten slotte aan dat zij een duidelijk verschil ziet tussen de hechting aan het linker- en aan het rechteroog.

2.4.      Op 10 maart 2019 heeft klaagster nog een e-mail aan de klachtencommissie geschreven. Daarin schrijft zij onder meer dat de reden dat zij naar het X is gegaan, was dat zij door verweerder wilde worden geopereerd, dat zij dit ook op het toestemmingsformulier heeft aangegeven en dat het niet zo is dat zij ermee akkoord was dat een arts-assistent de operatie eveneens zou mogen uitvoeren, omdat het X een academisch ziekenhuis is.

2.5.      Op 15 maart 2019 heeft verweerder de hechtingen bij klaagster verwijderd in aanwezigheid van een operatieassistente. Klaagster had bij die afspraak een vriendin (mevrouw I) meegenomen. In dit gesprek heeft zij haar onvrede geuit over de gang van zaken tijdens de operatie en over het resultaat. Verweerder heeft klaagster na deze afspraak niet meer gezien, omdat klaagster haar controleafspraak op 24 mei 2019 had afgezegd.

2.6.      Bij brief van 1 mei 2019 aan de klachtencommissie van het X, heeft klaagster aangegeven na het gesprek van 15 maart 2019 met verweerder geen behoefte meer te hebben aan een bemiddelingsgesprek met verweerder en dat zij zich voor een (eventuele) hersteloperatie zal wenden tot een andere plastisch chirurg.

3.         De klacht en het standpunt klaagster

Het college onderscheidt de volgende zes klachtonderdelen, te weten dat verweerder volgens klaagster:

1)    de behandelovereenkomst heeft geschonden, door aan klaagster toe te zeggen dat hij de gehele bovenooglidcorrectie (zelf) bij haar zou uitvoeren, maar desondanks de operatie niet alleen heeft uitgevoerd;

2)    zijn informatieplicht heeft geschonden door klaagster niet vantevoren te vertellen dat een andere arts de operatie (mede) zou uitvoeren, terwijl hiervoor ruim voldoende tijd aanwezig was. Naderhand heeft verweerder ook ten onrechte in het medisch dossier genoteerd dat de hele operatie door hem was uitgevoerd;

3)    zijn informatieplicht heeft geschonden door voorafgaande aan de operatie tegen klaagster te zeggen dat een tweede bovenooglidcorrectie geen enkel risico met zich zou brengen en haar niet op de hoogte te stellen van de mogelijke nadelen. Deze nadelen hebben zich ook verwezenlijkt (te hoge littekens en ongelijke littekens, zie klachtonderdeel 4). Als klaagster hiervan op de hoogte was geweest, had ze de operatie niet laten doen;

4)    de operatie niet goed heeft uitgevoerd. Het litteken van het linkeroog zit hoger dan het litteken van het rechter oog. De littekens vallen ook niet in de ooglidplooi. Ook is het ene oog groter geworden dan het andere oog. Volgens klaagster is duidelijk te zien dat haar linker oog door iemand anders is gehecht. Klaagster heeft na de operatie bovendien last gekregen van een trillend ooglid van het linkeroog. Klaagster stelt dat de plastisch chirurg J (bij wie zij een second opinion zegt te hebben gehad) ook heeft bevestigd dat de littekens 2 mm te hoog geplaatst zijn en dat ze volgens hem twee jaar na de operatie nog te zien zullen zijn. Volgens klaagster zou dit ook zijn geconstateerd door de heer D;

5)    zich tijdens de operatie niet professioneel heeft gedragen door te flirten met de vrouwelijke aanwezigen en verkeerde grappen en opmerkingen te maken ‘alsof hij in de kroeg stond’;

6)    geen begrip voor klaagster heeft getoond tijdens het nagesprek van 15 maart 2019 c.q. haar respectloos heeft behandeld (door klaagster te zeggen dat ‘hij er niet aan kon beginnen al het personeel op de operatiekamer aan haar voor te stellen’ en dat ze ‘niet zo moeilijk moest doen om een paar steekjes die iemand anders bij haar linkeroog had gedaan’, door niet te antwoorden op de vraag van klaagster wie (mede) had geopereerd aan haar oog en deze naam ondanks toezegging daartoe niet in het computersysteem (medisch dossier) te zetten. Pas na veel aandringen kreeg klaagster de naam op een kladblaadje overhandigd).

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. In het tuchtrecht is persoonlijke verwijtbaarheid uitgangspunt.

Klachtonderdelen 1 en 2: Uitvoering operatie niet door verweerder

5.2.      Het college zal klachtonderdelen 1 en 2 gezamenlijk te behandelen, omdat deze beide gaan over de klacht dat verweerder de operatie volgens klaagster tegen de afspraak in niet (geheel) zelf heeft uitgevoerd en hij dit ook niet vantevoren tegen haar heeft gezegd.

5.3.      Volgens verweerder heeft hij klaagster nooit toegezegd de behandeling helemaal zelf uit te voeren: hij zou de behandeling als hoofdbehandelaar uitvoeren en dat is ook gebeurd. De operatie is zowel bij het linker- als bij het rechterooglid door hem zelf uitgevoerd, met uitzondering van de laatste drie hechtingssteken bij het linker ooglid. Deze zijn gesloten door de aanwezige fellow specialist (in opleiding tot superspecialist) onder zijn supervisie, terwijl verweerder zelf de wondranden bij elkaar hield met twee pincetten. Dit omdat zij er beter voor stond. Dat er opleidelingen bij de operatie aanwezig kunnen zijn, had klaagster volgens verweerder ook kunnen weten, omdat klaagster voorafgaande aan de operatie via een folder en de website geinformeerd was over de omstandigheid dat het X (dat samenwerkt met het G en F) artsen opleidt en dat patiënten dus te maken kunnen krijgen met artsen in opleiding. Bij de de time-out procedure heeft hij klaagster gewezen op de leden van het operatieteam en hun functies. Volgens verweerder is het niet gebruikelijk daarbij ook de namen te noemen. Na de operatie heeft verweerder aan klaagster, die toen direct haar ongenoegen al hierover had uitgesproken, reeds uitgelegd dat dergelijke assistentie gebruikelijk is, aldus steeds verweerder.  

5.4.      Het college overweegt dat, zoals verweerder de uitvoering van de operatie beschrijft, sprake is van een door verweerder als hoofdbehandelaar uitgevoerde operatie, waarbij hij op een klein onderdeel is geassisteerd door een lid van zijn operatieteam, werkend onder zijn supervisie en verantwoordelijkheid. Het aftekenen, de incisies, het verwijderen van de huid en strip van de m. orbicularis, zijn handelingen die bij uitstek bepalend zijn voor het resultaat van de blepharoplastiek. Deze zijn door verweerder persoonlijk verricht. Bij het hechten dienen de wondranden op de juiste wijze geapproximeerd te worden zodat de hechtingen op de juiste wijze geplaatst kunnen worden. Hiervoor is door verweerder zorggedragen, waarbij hij bij het linkeroog de hulp nodig had van een ander lid van het operatieteam voor de laatste steken van de hechtingen, omdat zij er beter voor zat. Bij een dermate ondergeschikte handeling kan niet gesproken worden van het (deels) laten uitvoeren van de operatie door een ander dan verweerder, waarop hij klaagster uitdrukkelijk had moeten wijzen. Aangezien mevrouw H volgens verweerder reeds arts specialist (oogarts) was en zij in opleiding was tot sub/superspecialist, was zij ook bevoegd en bekwaam deze handeling te verrichten.

5.5.      Nu het enkel gaat om het verlenen van assistentie op een klein onderdeel door een lid van het operatieteam, kan in het midden blijven of klaagster, zoals verweerder aangeeft en klaagster betwist, er voldoende van op de hoogte was dat het X een opleidingsziekenhuis is, waarbij een operatie (deels) door een arts in opleiding kan worden uitgevoerd. Het was wel netter geweest als verweerder bij de introductie van het operatieteam aan klaagster had gemeld dat de andere aanwezige artsen dergelijke assistentie zouden kunnen verlenen, maar het nalaten daarvan is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.6.      Het is verder niet gebruikelijk bij het voorstellen van het operatieteam alle achternamen te noemen en klaagster heeft, zo blijkt uit haar eigen schrijven direct na de operatie, de naam van de assisterende arts direct doorgekregen. Hoewel het gebruikelijk is om in het operatieverslag diegenen die aan de ingreep hebben bijgedragen op te nemen, derhalve ook degenen die onder supervisie daarbij hebben geassisteerd, acht het college het nalaten van het noemen van deze assistentie gezien de beperkte bijdrage in dit geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Zoals gezegd heeft klaagster direct de naam van de assisterende arts doorgekregen en is dit later ook aan het verslag toegevoegd. Ook op dit punt is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

Klachtonderdeel 3: informatieplicht resultaat tweede ooglidcorrectie

5.7.      Verweerder heeft aangegeven dat hij klaagster tijdens het voorgesprek een uitgebreide toelichting op de operatie is gegeven door hem en de heer D (door verweerder zijn cliënt adviseur genoemd), waarbij klaagster ook op de risico’s van over- en ondercorrectie is gewezen, alsmede asymmetrie. Ook heeft klaagster een folder meegekregen. Dat klaagster jaren geleden ook een ooglidcorrectie heeft gehad, verandert deze risico’s niet, aldus verweerder. De mogelijke risico’s staan in de TOP-vragenlijst en klaagster heeft het informed consent formulier ondertekend, aldus verweerder.

5.8.      Naar het oordeel van het college heeft verweerder door te verwijzen naar de algemene risico’s van een ooglidcorrectie (waarvoor klaagster een informed consent fomulier heeft ondertekend) voldaan aan zijn informatieplicht. De te verwachten complicaties en het aantal complicaties komen na een dergelijk lange tijd tussen de operaties overeen met de complicaties bij een eerste operatie. Een litteken van een eerdere ooglidcorrectie vormt over het algemeen geen probleem: de huid van het ooglid is dun en goed doorbloed, waardoor in het algemeen dunne, niet stugge littekens ontstaan en dit vormt dus geen reden voor een extra waarschuwing. Er zijn bij de tweede operatie preoperatief geen bijzondere afwijkingen vastgesteld die secundair zouden kunnen zijn aan de eerste operatie en daarmee het herstel van de heroperatie zouden kunnen compliceren en er zijn geen aanwijzingen dat de eerste ooglidcorrectie destijds gecompliceerd is verlopen. Dit klachtondedeel is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel 4: resultaat

5.9.      Verweerder betwist dat het resultaat niet goed is. Hij heeft het resultaat alleen op 15 maart 2019 kunnen beoordelen (één week na de operatie) en vond het dit toen mooi. De hechtingen waren beiderzijds in dezelfde stijl doorlopend. Na het verwijderen van de hechtingen zag verweerder dat de wond goed was genezen en beide littekens zich in de lidcrease (lidplooi) bevonden. Er was voldoende huid verwijderd en er was een goede sluiting van de ogen. Verweerder heeft het eindresultaat niet kunnen beoordelen, omdat klaagster niet op de volgende nacontrole was verschenen.

5.10.    Het college is van oordeel dat klaagster haar stellingen dat het resultaat van de operatie niet goed is, niet heeft onderbouwd. De overgelegde foto’s laten geen bijzonderheden zien. Bloeduitstoringen of zwellingen na de ingreep zijn een gebruikelijk fenomeen en kunnen voor (tijdelijke) assymetie zorgen. Klaagster stelt wel dat andere artsen tegen haar zouden hebben gezegd dat het resultaat niet goed was, maar heeft daar geen schriftelijke verklaringen van overgelegd. Met de beschikbare informatie valt het trillen van het ooglid ten slotte niet zonder meer te wijten aan de ingreep. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdelen 5 en 6: gedrag tijdens operatie en bejegening na de operatie

5.11.    Het college overweegt dat verweerder heeft betwist dat hij ongepaste opmerkingen heeft gemaakt tijdens de operatie en dat hij tevens meent haar na de operatie met onvoldoende respect te hebben behandeld. Voor wat er tijdens de operatie gezegd is, geldt dat het college geen aanleiding heeft om aan de verklaring van klaagster meer waarde te hechten aan de verklaring van verweerder, zodat de stelling van klaagster dat verweerder zich ongepast heeft gedragen niet is komen vast te staan. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat bepaalde gedragingen van een arts hem tuchtrechtelijk kunnen worden verweten, eerst moet worden vastgesteld dat de feitelijke grondslag voor dat oordeel aanwezig is, dat wil zeggen dat aannemelijk is geworden dat feitelijk sprake was van zodanige gedragingen. Dat is hier zoals hiervoor is overwogen niet het geval. Wat betreft de houding van verweerder in gesprekken na de operatie is evenmin komen vast te staan dat verweerder wat betreft zijn bejegening tuchtrechteijk verwijtbaar heeft gehandeld. Daarmee zijn ook deze klachtonderdelen ongegrond.

5.12. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 30 oktober 2020 door:

J. Recourt, voorzitter,

B.F.Th. Hogewind en M.E.H.M. Fortuin, leden-arts,

bijgestaan door  C. Neve, secretaris.

  WG                                                                                                   WG

secretaris                                                                                       voorzitter