ECLI:NL:TGZRAMS:2020:139 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2020/060

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2020:139
Datum uitspraak: 26-10-2020
Datum publicatie: 26-10-2020
Zaaknummer(s): 2020/060
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verweerder, huisarts, wordt onder meer verweten de behandelovereenkomst onrechtmatig te hebben opgezegd en niet adequaat te hebben gereageerd op een aansprakelijkstelling.   Deels gegrond, waarschuwing

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 29 januari 2020 binnengekomen klacht van:

A ,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

gemachtigde: mr. S. Soeltan, advocaat te Den Haag,

tegen

C,

huisarts,

werkzaam te B,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. P. Mannaart, verbonden aan ARAG SE te Leusden.

1.         De procedure

1.1       Het college heeft kennisgenomen van:

-                 het klaagschrift met de bijlagen;

-                 het verweerschrift;

-                 het aanvullend verweerschrift met de bijlagen;

-                 de op 6 maart 2020 binnengekomen medische machtiging van klaagster;

-                 de op 23 maart 2020 ingekomen nadere stukken van klaagster;

-                 correspondentie met betrekking tot het mondelinge vooronderzoek;

-                 repliek;

-                 de op 22 juni 2020 binnengekomen e-mail van de gemachtigde van verweerder;

-                 de correspondentie met betrekking tot het vaststellen van een zittingsdatum.

1.2       De klacht is de openbare zitting van 29 september 2020 behandeld.

Partijen waren aanwezig en werden bijgestaan door hun gemachtigden voornoemd. Mr. Mannaart heeft een toelichting gegeven aan de hand van pleitnotities die aan het college en de wederpartij zijn overgelegd.

2.         De feiten

2.1       Verweerder heeft een huisartsenpraktijk in B.

2.2       Verweerder was de huisarts van klaagster.

2.3       Op 13 november 2019 heeft verweerder van de gemachtigde van klaagster een brief ontvangen waarin hij aansprakelijk werd gesteld voor de geleden ((im)materiële) schade van klaagster door het niet vaststellen van haar zwangerschap in het eerste trimester. In de brief wordt ook verzocht om een afschrift van het gehele medische dossier. In de brief staat het volgende:

“ Geachte heer/mevrouw,

Tot mij wendde zich bovengenoemde cliënte:

Cliënte is van mening dat de in uw praktijk verrichtte handelingen in de breedste zin van het woord vanaf omstreeks januari 2019 en daarna onzorgvuldig is geweest. Cliënte stelt dat de zwangerschap bij haar verwijtbaar niet in de eerste trimester is vastgesteld.

Namens cliënt stel ik uw praktijk alsmede de behandeld huisarts voor dit onzorgvuldig handelen aansprakelijk voor de door cliënte geleden en te lijden materiële en immateriële schade. Ik verzoek u aansprakelijkheid te erkennen.

Indien en voor zover noodzakelijk moet u deze brief ook lezen als ondubbelzinnige stuiting van de rechtsvordering ex art 3:310 juncto 3:317 Burgerlijk Wetboek.

Cliënte heeft mij tevens ingeschakeld om een onderzoek in te stellen.

Ik verzoek u derhalve het volledige SOEP dossier t.a.v. mijn medisch adviseur van de toe te zenden. De medische machtiging van cliënte is bijgevoegd.

Cliënte behoudt zich alle rechten en weren voor.

In de verwachting u voldoende te hebben geïnformeerd, zie ik uw reactie tegemoet,

(…)”

2.4       Op 13 november 2019 heeft verweerder een fax naar de advocaat van klaagster verstuurd dat het medisch dossier door klaagster zou worden overhandigd aan de gemachtigde van klaagster. Bij de fax zit ook een factuur van € 46,04 voor het verstrekken van een afschrift van het medisch dossier aan klaagster.

2.5       Op 14 november 2019 is een kopie van het medisch dossier verstrekt aan klaagster waarin staat dat klaagster niet meer welkom is in de praktijk. In het medisch dossier staat hierover het volgende genoteerd:

“ S Blijkbaar heeft de patiente geen vertrouwen meer

S in ons en is naar de advokaat gegaan om ons

S aan te klagen. .Patient doorgeven dat we per

S heden haar 3 maanden tijd geven om een andere

S huisarts te zoeken. Tot die tijd kan ze alleen

S voor spoedgevallen terecht.

S de relatie is zodanig verstoord dat we haar

S op deze wijze niet meer goed kunnen

S behandelen; onterechte aantijgingen dat we haar

S niet goed hebben behandeld door de advokaat

S medegedeeld en per handtekeing patiente de

S de dossier kopie vanaf begin jan 2019 tot heden

S op gevraagd.”

2.6       Op 15 november ontvangt verweerder een e-mail van de gemachtigde van klaagster met het verzoek om de factuur te crediteren.

2.7       Op 9 januari 2020 heeft verweerder een brief van de gemachtigde van klaagster ontvangen met een uiteenzetting van de verwijten die klaagster verweerder maakt ten aanzien van het eenzijdig opzeggen van de behandelingsovereenkomst. Ook kondigt de gemachtigde in deze brief aan dat zij namens klaagster een tuchtklacht gaat indienen tegen verweerder en verzoekt zij verweerder de aansprakelijkstelling van 13 november 2019 door te sturen naar zijn aansprakelijkheidsverzekeraar (Aansprakelijkheid voor bedrijven, hierna: x).

2.8       Op 14 februari 2020 heeft verweerder een brief ontvangen van de gemachtigde van klaagster waarin verweerder wordt aangemaand inhoudelijk te reageren op de brieven van 13 november 2019 en 9 januari 2020.

2.9       Op 28 februari 2020 heeft er telefonisch contact plaatsgevonden tussen verweerder en de gemachtigde van klaagster. In de brief van 28 februari 2020 van de gemachtigde van klaagster aan verweerder staat, zover van belang, het volgende:

“ (….)

Ik heb u nogmaals aangegeven dat ik op mijn aansprakelijkstelling van 13 november 2019 en mijn brieven van 9 januari en 14 februari jl. geen enkele inhoudelijke reactie van u dan wel uw verzekeraar heb ontvangen.

U gaf aan dat u richting mij geen inhoudelijke reactie gaat geven, maar dat u enkel gaat reageren op de brief die u heeft ontvangen van het Regionaal Tuchtcollege. Verder gaf u aan dat de verzekeraar met deze zaak niets te maken heeft.

Ik heb u aangegeven dat u op grond van de regelgeving dient te reageren op mijn aansprakelijkstelling. U gaf aan dat niet te zullen doen.”

(…)

2.10     Begin maart 2020 heeft verweerder de aansprakelijkstelling doorgezonden aan de x-verzekeraar.

2.11     Op 10 maart 2020 heeft verweerder enkele WhatsApp berichten verstuurd naar de gemachtigde van klaagster waarin hij zijn excuses aanbiedt voor de late reactie op haar brieven en waarin hij om begrip vraagt voor de stressvolle en zorgelijke situatie waarin hij en andere huisartsen op dat moment zitten. Ook doet hij het voorstel om het kantoor van de advocaat van klaagster aan te bevelen bij zijn 10.000 patiënten.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1.    de behandelingsovereenkomst met klaagster, rauwelijks, onzorgvuldig en onrechtmatig heeft beëindigd;

2.    onterecht een forse rekening heeft gezonden aan klaagster voor het opvragen van haar medisch dossier;

3.    niet adequaat heeft gereageerd op de aansprakelijkstelling.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder erkent dat hij heeft gehandeld in strijd met de eerste en de tweede tuchtnorm uit artikel 47 Wet BIG door de behandelingsovereenkomst rauwelijks op te zeggen, een fors bedrag aan klaagster te vragen voor het opvragen van haar medisch dossier en geen actie te ondernemen naar aanleiding van de aansprakelijkstelling. Hij heeft hierover spijt betuigd in het verweerschrift en via zijn gemachtigde aan klaagster. Waar hij dit kon, heeft hij zijn fouten recht gezet. Verweerder geeft aan dat hij heeft geleerd van zijn fouten. Hij zal ze niet opnieuw maken. Verweerder refereert zich aan het oordeel van het college betreffende een eventueel op te leggen maatregel

5.         De beoordeling

5.1.      Het eerste klachtonderdeel betreft het rauwelijks, onzorgvuldig en onrechtmatig opzeggen van de behandelingsovereenkomst door verweerder.

5.2.      Zoals verweerder ook heeft erkend heeft hij bij de opzegging van de behandelingsovereenkomst de voorwaarden en de zorgvuldigheidseisen onvoldoende in acht genomen. Tussen klaagster en verweerder bestond al lagere tijd een behandelingsovereenkomst in de zin van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voor een dergelijke overeenkomst geldt op grond van artikel 7:460 BW dat een behandeld arts, behoudens gewichtige redenen, de behandelingsovereenkomst niet kan opzeggen. In de wet is niet uitgewerkt wat precies moet worden verstaan onder gewichtige redenen. In de (tucht)rechtspraak zijn de voorwaarden verder uitgewerkt waaronder een behandeld arts de behandelingsovereenkomst mag opzeggen. Voorts heeft de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst (hierna: KNMG) in zijn richtlijn “Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst” van 2005 een aantal zorgvuldigheidseisen geformuleerd die de behandelend arts in acht moet nemen bij het beëindigen van de behandelingsovereenkomst. Zo dient de behandelend arts eerst te waarschuwen voordat hij tot beëindiging van de behandelingsovereenkomst kan overgaan, dient hij een redelijke termijn voor die beëindiging in acht te nemen en dient hij te helpen bij het zoeken naar een andere arts.

5.3.      Een vertrouwensbreuk tussen de patiënt en de behandelend arts kan een gewichtige reden zijn om behandelingsovereenkomst op te zeggen door de arts. Dit mag volgens de voornoemde richtlijn en vaste jurisprudentie echter niet al te snel worden aangenomen. Het enkele feit dat klaagster de praktijk van verweerder aansprakelijk heeft gesteld en verweerder zich daardoor onheus heeft gevoeld is hiervoor onvoldoende grond. Het had op de weg van verweerder gelegen om naar aanleiding van de brief van 13 november 2019 met klaagster in gesprek te gaan over de gerezen problemen, te onderzoeken of er sprake was van een vertrouwensbreuk en of die breuk was te herstellen en klaagster te waarschuwen dat opzegging dreigde. De rauwelijkse opzegging van de behandelingsovereenkomst bij het ophalen van haar medisch dossier heeft klaagster, zo is ter zitting gebleken, onaangenaam verrast. Het college is van oordeel dat verweerder in de gegeven omstandigheden de behandelingsovereenkomst niet op zorgvuldige wijze heeft beëindigd. Dit klachtonderdeel is gegrond.

5.4.      Het tweede klachtonderdeel betreft de factuur van € 46,04 voor het verstrekken van een afschrift van het medisch dossier aan klaagster. Sinds de inwerkingtreding van de Algemene verordening gegevens (AVG) bescherming mogen er geen kosten meer in rekening worden gebracht voor een afschrift van het medisch dossier, artikel 12, vijfde lid AVG. Op deze hoofdregel bestaan twee uitzonderingen: 1) Als de patiënt om een extra kopie verzoekt of regelmatig om een afschrift verzoekt of 2) als het verzoek buitensporig is, bijvoorbeeld als een patiënt heel veel of heel vaak verzoeken indient. Hiervan was in dit geval geen sprake. Dit klachtonderdeel is gegrond.

5.5.      Het derde klachtonderdeel betreft het niet inhoudelijk reageren op en het niet doorsturen van de aansprakelijkheidsstelling naar de AVB-verzekeraar en daarmee het overdragen van de schadeclaim aan de verzekeraar. Verweerder had, zoals hij dat ook heeft erkend, de brief van 13 november 2019 voortvarender aan de AVB-verzekeraar moeten doorsturen, of contact op moeten nemen met de gemachtigde van klaagster over de status van deze brief, maar daarmee heeft hij naar het oordeel van het college nog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Daartoe acht het college het van belang dat de aansprakelijkstelling niet voldeed aan artikel 12 van de Gedragscode Openheid Medische Incidenten (hierna: GOMA).

5.6.      Volgens artikel 12 van de GOMA wordt voordat wordt overgegaan tot een aansprakelijkstelling alle relevante medisch informatie verzameld die voor de beoordeling van de aansprakelijkheid en eventuele gevolgen noodzakelijk is. In de brief van 13 november 2019 zijn het verzoek om medisch informatie voor het onderzoek en de aansprakelijkstelling gecombineerd. Het college kan zich voorstellen dat het hierdoor voor verweerder niet direct duidelijk was dat de brief van 13 november 2019 (ook) een aansprakelijkstelling betrof. Het college betrekt daarbij dat de aansprakelijkstelling niet voldeed aan de eisen van artikel 12 van de GOMA. Volgens dit artikel dient de belangbehartiger van de patiënt te zorgen voor een goed gemotiveerde en onderbouwde aansprakelijkstelling waarin de medische en feitelijke gevolgen van de fout worden beschreven. De aansprakelijkstelling van 13 november 2019 is ruim geformuleerd. In de brief wordt verweerder onzorgvuldig handelen verweten voor: ”de in uw praktijk verrichtte behandelingen in de breedste zin van het woord vanaf omstreeks januari 2019 en daarna onzorgvuldig is geweest”, terwijl het consult vanwege het uitblijven van de menstruatie pas op 12 maart 2019 plaatsvond. Uit de brief van 13 november 2019 wordt niet duidelijk op welke concrete medische handelingen de aansprakelijkstelling vanwege het missen van een zwangerschap betrekking heeft, en tegen welke huisarts de aansprakelijkstelling is gericht. Daar komt bij dat de gemachtigde van klaagster ter terechtzitting heeft verklaard dat verweerder de aansprakelijkstelling ontving als praktijkhouder. De aansprakelijkstelling was gericht aan de praktijk en de huisartsen die klaagster hadden behandeld. Huisartsenpraktijken kennen geen centrale aansprakelijkheid, zoals ziekenhuizen en zorginstellingen die krachtens artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen zijn toegelaten, die wel kennen op grond van artikel 7:462 BW. De brief van 13 november 2019 bevatte ook geen verzoek om de aansprakelijkstelling door te sturen naar de AVB-verzekeraar. Zover de brief van 13 november 2019 duidelijk was voor verweerder heeft hij actie ondernomen. Verweerder heeft direct gehoor gegeven aan het verzoek om het medisch dossier te verstrekken aan klaagster. Het college acht het in de gegeven omstandigheden niet onbegrijpelijk dat verweerder heeft gewacht met het doorsturen van die aansprakelijkstelling naar de AVB-verzekeraar en het (inhoudelijk) reageren op aansprakelijkstelling. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.7.      De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten

5.8.       Aangezien het eerste en tweede klachtonderdeel gegrond zijn, zal het college een maatregel opleggen. Daarbij neemt het college het volgende in aanmerking. Verweerder heeft zich, zoals hij ook heeft erkend, bij het beëindigen van de behandelingsovereenkomst laten leiden door zijn emoties. Van verweerder mag worden verwacht dat hij een professionelere houding aanneemt als hij zich onheus bejegend of gekwetst voelt door een patiënt. Het was aan verweerder om klaagster uit te nodigen voor een gesprek om een oplossing te vinden voor de ontstane situatie. Daar staat tegenover dat verweerder uiteindelijk, nadat hij zijn gemachtigde had geraadpleegd, zijn fouten heeft erkend en zijn excuses heeft aangeboden aan klaagster. Ook heeft verweerder niet eerder tuchtrechtelijke maatregelen gekregen. Volstaan kan derhalve worden met een waarschuwing.

6. De beslissing

Het college:

-        verklaart klachtonderdeel 1 gegrond;

-        verklaart klachtonderdeel 2 gegrond;

-        verklaart klachtonderdeel 3 ongegrond;

-        legt aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op.

Aldus beslist op 26 oktober 2020 door:

J.F. Aalders, voorzitter,

A. Wewerinke, J.C. van der Molen en A. Medema, leden-arts,

R.E. van Hellemondt, lid-jurist,

bijgestaan door M.G. Verkerk, secretaris.

WG                                                                                                     WG

secretaris                                                                                            voorzitter