ECLI:NL:TGZRAMS:2020:138 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2020/095

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2020:138
Datum uitspraak: 26-10-2020
Datum publicatie: 26-10-2020
Zaaknummer(s): 2020/095
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager dient een klacht in tegen een KNO-arts. Hij verwijt de arts dat hij onnodig voor een operatie klagers neusschelp heeft aangetast (vermoedelijk om ruimte voor zichzelf te maken bij het opereren volgens klager) met als gevolg ernstige levenslange klachten van het Lege neus syndroom tot gevolg, dat de aantasting van de neusschelp heeft ontkend en uit het operatieverslag heeft weggelaten, steeds maar verklaarde dat klagers klachten mentaal waren, dat hij een second opinion arts heeft beïnvloed door in zijn verwijzing onwaarheden over klagers opstelling heeft opgenomen etc.  Verweerder voert aan dat hij het zeer scheefstaande neustussenschot heeft rechtgezet via een craniale benadering. Hij heeft geen deel van de neusschelp verwijderd of erin geknipt of deze middels eletriciteit doen slinken. Hij betwist met klem dat hij verrichtingen in of aan de neus van klager uit het operatieverslag heeft gelaten. Hij heeft de klachten van klager steeds serieus genomen; hij vindt het aannemelijk dat door de gecreëerde ruimte in de neus er een verandering in de luchtstroom is ontstaan die een andere sensatie hebben veroorzaakt. De klachten van klager zijn niet objectiveerbaar, maar verweerder zal de ervaring van klager ook niet weerleggen. Het college verklaart de klachten kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 15 april 2020 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C ,

arts,

werkzaam te D,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. R.J. Peet, verbonden aan VvAA rechtsbijstand te Utrecht.

1.         De procedure

1.1       Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                 het klaagschrift met de bijlagen;

-                 het verweerschrift met de bijlagen;

-                 de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                 het proces-verbaal van het op 16 juli 2020 gehouden vooronderzoek.

1.2       De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1       Verweerder is KNO-arts en werkzaam in het E te D.

2.2       Klager kwam in februari 2018 met neusademhalingsproblematiek en neuspassageklachten bij verweerder. Verweerder constateerde een blokkerende septumdeviatie uitstekend tot in de rechter zijwand. In- en uitwendig was sprake van een scheefstand. Dit veroorzaakte een volledige obstructie van de rechterneusgang. Verweerder heeft klager een operatieve ingreep geadviseerd. Verweerder heeft klager hierover in februari en maart 2018 tweemaal uitgebreid gesproken en onderzocht. Met instemming van klager werd een in- en uitwendige rhinoplastiek gepland.

2.3       Eind april 2018 heeft verweerder nogmaals telefonisch met klager over de aanstaande ingreep gesproken.

2.4       Op 2 mei 2018 heeft verweerder een in- en uitwendige neuscorrectie, een zogenaamde open rhinoplastiek, gedaan.

2.5       In de nacht van 3 op 4 mei 2018 heeft klager de Spoedeisende Hulp (SEH)van het E gebeld met neuspassageklachten. Hij gaf daarbij aan dat hij zelf dacht aan het “lege neus syndroom”.

2.6       Op 4 mei 2018 heeft verweerder klager gezien en de neus van klager onderzocht. Daarbij vond verweerder geen bijzonderheden of complicaties.

2.7       Op 6 mei 2018 bezocht klager de SEH met klachten van gevoel van stikken.

2.8       Op 7 en 9 mei 2018 is klager gezien door een collega van verweerder en door een anesthesist voor beoordeling in verband met benauwdheid in relatie met peroperatieve beademing.

2.9       Op 11 mei 2018 heeft dezelfde collega van verweerder klager nogmaals gezien en  klager naar de afdeling anesthesie doorgestuurd in verband met mogelijke ontsteking van een bloedvat in de onderarm. Klager werd vervolgens naar de internist/SEH doorgestuurd ter uitsluiting van een longembolie.

2.10     Op 14 mei 2018 heeft verweerder klager en zijn moeder op zijn spreekuur gezien. Verweerder zag daarbij een normaal herstellende neus. Klager was ontregeld, had angst om te stikken en paniekaanvallen als gevolg van angst om te stikken en het niet-slapen. Verweerder heeft nogmaals het door klager vermoede lege-neus-syndroom met hem besproken. Klager heeft uitgesproken de indruk te hebben dat er iets fout is gegaan bij de operatie. Verweerder heeft dit met klager besproken en geprobeerd klager gerust te stellen. Hij heeft expliciet aangegeven dat hij geen fouten probeert te verhullen. Hij heeft klager gesuggereerd psychologische hulp te zoeken.

2.11     Klager is op 16 mei 2018 gezien door de internist en op de SEH in verband met benauwdheidsklachten.

2.12     Nadat klager op 17 mei 2018 telefonisch contact heeft gezocht met verweerder in verband met klachten over de hechtingen, heeft verweerder de voicemail van klager ingesproken.

2.13     Op 23 mei 2018 heeft verweerder ruim 30 minuten gesproken met klager over zijn neusklachten en zijn persisterende angst voor het lege-neus-syndroom. Er is een endoscopie van de neus verricht die samen met klager is bekeken om hem te laten zien dat er normaal herstel gaande is en dat de neusschelp niet is afgeknipt of weggebrand.

2.14     Verweerder heeft op 21 juni 2018 nogmaals zeer uitgebreid met klager gesproken. Klager heeft aangegeven niet tevreden te zijn, neus- en ademhalings- en slaapklachten te hebben. Het gesprek is door verweerder gefrustreerd beëindigd met een controleafspraak twee maanden later.

2.15     Op 23 augustus 2018 heeft verweerder klager op zijn spreekuur gezien en zijn neus bekeken. Klager heeft meegedeeld dat hij bij een Italiaanse en een Portugese arts is geweest, bij het F en het G. Na ongeveer een uur te hebben gesproken, heeft verweerder klager een beoordeling door twee gerenommeerde neusoperateurs aangeboden. Klager heeft het aanbod om naar de heer H te worden doorverwezen aangenomen.

2.16     Klager heeft in januari 2019 een klacht bij het E ingediend.

2.17     In februari 2019 heeft verweerder met goedvinden van klager een telefonisch gesprek met de behandelend psychiater van klager gesproken met als doel een positieve rol te spelen in de behandeling.

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1.    onnodig zijn rechter neusschelp heeft aangetast, met de klachten van het lege-neus-syndroom tot gevolg;

2.    de aantasting van de rechter neusschelp ontkent en uit het operatieverslag heeft gelaten, waardoor hij en andere zorgverleners op een dwaalspoor kwamen betreffende de oorzaak van de klachten;

3.    steeds verklaarde dat de klachten mentaal waren, waardoor klager het vertrouwen van zijn naasten en hulpverleners verloor;

4.    een second-opinion arts beïnvloed heeft met onwaarheden in de verwijzing over klagers opstelling;

5.    klager boos uit zijn kantoor heeft gezet en klager daarmee de noodzakelijke nazorg heeft ontzegd.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Ter toetsing staat of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klaagster klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard. Het doen van een uitspraak over causaal verband tussen het handelen van verweerder en de ontwikkeling van het herstel van klager behoort niet tot de taak van het college. De stelling van klager dat het handelen van verweerder van invloed is geweest op het herstel van de operatie wordt daarom niet door het college besproken noch beoordeeld.

5.2.      Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel heeft verweerder aangevoerd dat hij het het zeer scheefstaande neustussenschot heeft rechtgezet via een craniale benadering. Hij heeft geen deel van de neusschelp verwijderd noch erin geknipt noch deze middels elektriciteit doen slinken. Het is mogelijk dat hij de onderste neusschelp tijdens de operatie heeft aangeraakt om enige ruimte te maken. Dit is een standaard onderdeel van deze operatie en is geen onnodige dan wel foutieve handeling.

Het college stelt vast dat uit de stukken, waaronder het uitgebreide operatieverslag, niet blijkt dat (een deel van) de neusschelp, zoals klager meent, is verwijderd, weggeknipt of op andere wijze operatief is aangetast. De neusoperatie is via de bovenzijde van de neus gedaan, waarbij de operatieve manipulaties relatief verder verwijderd zijn van de zijkant van de neus. Aantasting van de neusschelp is via deze benadering onwaarschijnlijk. Ook het postoperatieve beleid en onderzoek geeft geen aanknopingspunt voor de vermeende aantasting. Er is ook geen neustamponade geplaatst, terwijl dit bij chirurgie aan de neusschelp gebruikelijk is in verband met de kans op nabloedingen. Omdat voor het vermoeden van klager geen concrete grondslag kan worden gevonden is dit klachtonderdeel ongegrond.

5.3       Verweerder ontkent met klem dat hij verrichtingen in of aan de neus van klager uit het operatieverslag heeft gelaten. Hij herhaalt dat hij geen verrichtingen aan de neusschelp heeft uitgevoerd.

Het college stelt vast dat het operatieverslag uitvoerig is, net als de gehele dossiervoering betreffende de behandeling van klager. Voor het vermoeden van klager dat verweerder verrichtingen aan of manipulatie van de neusschelp uit het verslag heeft weggelaten kan het college geen aanknopingspunt vinden. Dit tweede klachtonderdeel zal dan ook ongegrond worden verklaard.

5.4       Verweerder heeft wat betreft het derde klachtonderdeel aangevoerd dat hij de klachten van klager na de operatie serieus heeft genomen. Hij vindt het aannemelijk dat door de gecreëerde ruimte in de neus er een verandering in de luchtstroom is ontstaan die een andere sensatie heeft veroorzaakt. De klachten die klager door die sensatie ervaart zijn niet objectiveerbaar maar verweerder zal de ervaring van klager ook niet weerleggen.

Het college stelt in dit verband vast dat klager postoperatief meermaals en uitvoerig ter controle is gezien en onderzocht. Verweerder heeft na grondig onderzoek geen fysieke oorzaak van de klachten kunnen vinden en heeft klager geadviseerd om hulp te zoeken voor zijn angst- en paniekgevoelens. Verweerder heeft klager postoperatief ook door een anesthesist en een internist laten beoordelen, om fysieke oorzaken van de klachten uit te sluiten. Voor het verwijt dat verweerder de klachten steeds als mentaal heeft betiteld, ziet het college gelet op het bovenstaande dan ook geen grond. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.5       Verweerder heeft in zijn doorverwijzing voor een second-opinion de decursus meegezonden, waarin ook vermeld staat hoe de verhouding tussen verweerder en klager zich heeft ontwikkeld. Verweerder heeft hiermee zijn collega inzicht willen geven in de exceptionele situatie, die mogelijk extra aandacht van de second-opinion arts behoeft. Dat klager hem beticht van het versturen van onwaarheden met als doel de behandeling te schaden geeft blijk van de verstoorde behandelrelatie, aldus verweerder.

Het college is van oordeel dat de beschrijving van de interactie met klager in de verwijsbrief aan de second-opinion arts geen verwijtbaar handelen oplevert. Dat sprake is van onwaarheden, zoals klager stelt, is door verweerder weersproken. Verweerder stelt dat dit zijn ervaring van de communicatie met klager is. Uit de rapportage van de second-opinion arts kan bovendien worden opgemaakt dat deze zich heeft beperkt tot het feitelijk weergeven van de klachten van klager en de bevindingen van zijn onderzoek. De door klager vermeende beïnvloeding is daarin niet terug te vinden. Het vierde klachtonderdeel is ongegrond.

5.6       Verweerder heeft het consult van 21 juni 2018 inderdaad, met zijn woorden, gefrustreerd, beëindigd, nadat hij klager zeer uitgebreid had gesproken en onderzocht. Wel heeft hij een vervolgconsult met klager afgesproken, waarin klager en verweerder nogmaals uitgebreid hebben gesproken en verweerder heeft aangegeven dat een patstelling is ontstaan en dat voortzetting van het vorige gesprek geen verandering van klachten of potentiële oplossingen zou opleveren. Verweerder heeft klager vervolgens een second opinion aangeboden.

Het college stelt vast dat het gesprek op 21 juni 2018 weliswaar niet harmonieus is geëindigd. Echter, verweerder heeft klager hierdoor niet de noodzakelijke nazorg ontzegd, zoals klager stelt. Verweerder heeft klager na de operatie veelvuldig en uitgebreid nazorg geboden, zoals ook blijkt uit het medisch dossier. Bovendien heeft verweerder wel een vervolgafspraak gemaakt, waarin hij met klager heeft gesproken over het gesprek op 21 juni 2018 en hem een second- opinion heeft aangeboden. Ondanks het onplezierig verlopen gesprek heeft verweerder hiermee naar het oordeel van het college blijk gegeven van een professionele houding en de nazorg gecontinueerd. Het college ziet dan ook geen grond om verweerder met betrekking tot de nazorg een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Het laatste klachtonderdeel zal ongegrond worden verklaard.     

5.7       De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klachten geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6.         De beslissing

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 26 oktober 2020 door:

J. Recourt, voorzitter,

H. Claessen en R.A. Scheeren,  leden-arts,

bijgestaan door S. Verdaasdonk, secretaris.

WG                                                                                                   WG

secretaris                                                                                       voorzitter