ECLI:NL:TGZRAMS:2020:123 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2020/035

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2020:123
Datum uitspraak: 13-10-2020
Datum publicatie: 13-10-2020
Zaaknummer(s): 2020/035
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen kinder- en jeugdpsychiater over onder meer het zonder toestemming van de ouders doorgeven van informatie aan derden en overleg plegen met andere hulpverleners.     Ongegrond  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 22 november 2019 bij het bij Regionaal Tuchtcollege te Den Haag binnengekomen en vervolgens naar dit college doorgestuurde en op 5 februari 2020 binnengekomen klacht van:

A,  

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

psychiater,

werkzaam te D,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde: mr. O.L. Nunes, advocaat te Utrecht.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 10 maart 2020 gehouden vooronderzoek;

-                      de brief van 31 augustus 2020 van (de gemachtigde van) verweerster.

De klacht is op 11 september 2020 op een openbare zitting behandeld.

Partijen waren aanwezig.

Klaagster werd bijgestaan door haar echtgenoot, de heer E, en verweerster door mr. Nunes voornoemd. Mr. Nunes heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnota  die aan het college en de wederpartij is overgelegd.

Voorts werd mevrouw F, psycholoog, als getuige gehoord.

2.         De feiten

2.1.      Verweerster is werkzaam als kinder- en jeugdpsychiater. Klaagster is de moeder van de minderjarige G. Zij en haar echtgenoot, de vader van G, hebben beiden een niet-Nederlandse achtergrond en zijn beiden de Nederlandse taal minder goed machtig.

2.2.      De hulpvraag van de ouders van G was wat er nodig was om haar weer naar school te krijgen en wat er nodig was om haar ontwikkeling in brede zin op gang te krijgen. In de drie jaar voorafgaand aan de intake bij verweerster, op 18 juli 2017, was G niet of nauwelijks naar school geweest. Vlak na het intakegesprek heeft een tweede gesprek met de ouders van G en (onder andere) verweerster plaatsgevonden. In het medisch dossier staat – voor zover relevant – genoteerd:

“ 21-07-2017

(…)

Gesprek met ouders:

Uitleg, onderzoek zou mogelijk zijn, een andere test voor intelligentie, maar belangrijk de mensen aan tafel te krijgen die verantwoordelijk zijn voor het plaatsen van G op een geschikte school.

Dit geeft verwarring. (…). Wij kunnen testen, maar niet bepalen waar ze op school komt hier hebben we de andere partijen voor nodig. (…)

Moeder geeft aan dat ze akkoord is met dit plan, vader ook, maar hij wil het snel, (…)”.

2.3.      Op 14 augustus 2018 heeft opnieuw een gesprek plaatsgehad tussen de ouders van G en (onder andere) verweerster. In het medisch dossier staat – voor zover relevant – genoteerd:

“(…)

Volgende afspraken gemaakt:

[naam verweerster] en [naam collega verweerster] bellen samenwerkingsverband (…) en leerplichtambtenaar (….) om hen op de hoogte te stellen van de plannen en af te stemmen. (…) ”.

2.4.      Op 25 augustus 2018 is een kinderpsychiatrisch onderzoek (KPO) bij G verricht. Verweerster heeft vervolgens nog met klaagster en een sociaal pedagogisch hulpverleenster  gesproken over een bijeenkomst op school. In het medisch dossier staat – onder meer – genoteerd:

“25-08-2017

(….)

KPO verricht, zie verslag

Daarna moeder nog even gesproken (…)

(…)

Ik bespreek met moeder dat wij niet naar de bijeenkomst zullen gaan omdat we niemand hebben die nu beschikbaar is. Moeder wil eigenlijk alleen dat we naar zo’n bijeenkomst gaan als we met elkaar kunnen gaan en zij ook mogen komen. Dat spreken we nu af. Ik zal de school bellen om dit te bespreken, moeder geeft hier toestemming voor (….)”.

2.5.      Naar aanleiding van de ingezette diagnostiek heeft op 12 oktober 2017 een adviesgesprek plaatsgehad met verweerster, een psycholoog en de ouders van G.

“(…)

Vader geeft aan dat hij gebeld is door de directeur van de oude school, er zouden in september 2 bijeenkomsten zijn geweest waar ik bij ben geweest? Er is vader verteld dat ik achter het advies van de [naam school] zou staan, dus dat G daar gewoon heen moet gaan. Met ouders besproken dat ik hier niets van weet. Er zijn twee contacten geweest.

1.     telefonisch contact door de IB-er van school tijdens een bijeenkomst, ik heb toen aangegeven dat we G in onderzoek namen en dat dit 3 maanden in beslag ging nemen.

1.     telefonisch contact door [naam collega verweerster] met (…) leerplichtambtenaar. Met ouders nogmaals besproken dat we dit mondeling overeen zijn gekomen. Ouders hebben hier toestemming voor gegeven. Dit was belangrijk omdat [naam leerplichtambtenaar] zich zorgen maakt over G en verantwoordelijk is haar op onderwijs te plaatsen. Moeder bevestigt dat ouders toestemming hebben gegeven met haar contact op te nemen.

(…)

Aan het eind zegt vader dat ik de dokter ben en dat als ik contact wil opnemen met iemand dat ik dit gewoon moet doen, zij zullen het advies van de dokter opvolgen. Ik benadruk dat het mij het verstandigst lijkt om in bijzijn van ouders met de leerplichtambtenaar te spreken om haar te informeren over dit plan van aanpak, maar dat het wel belangrijk is haar te gaan informeren, omdat ze zich nu erg zorgen maakt. (….)” .

2.6.      Overeenkomstig het advies van verweerster heeft op 27 oktober 2017 voor G een intake plaatsgehad bij een aanbieder voor een psychiatrische dagbehandeling voor kinderen. Het hoofdbehandelaarschap van verweerster is overgedragen aan een klinisch psycholoog. Verweerster bleef als medebehandelaar verantwoordelijk voor het medicatiebeleid onder coördinatie van de hoofdbehandelaar.

2.7.      Op 12 december 2017 heeft verweerster G gezien in het kader van een controle van de medicatie, waarna – zekerheidshalve – is besloten tot het laten maken van een ECG bij G. Per brief van 18 december 2017 heeft verweerster G daarvoor verwezen.

2.8.      Op 13 februari 2018 is een ECG bij G gemaakt. In de brief van de kindercardioloog van 13 juli 2018 aan verweerster staat vermeld dat het ECG van 13 februari 2018 om technische redenen niet te beoordelen is.

2.9.      Na een gesprek met de ouders van G op 13 februari 2018 heeft verweerster G per brief van 19 februari 2018 verwezen naar een revalidatiecentrum. In de verwijsbrief staat (onder andere) opgenomen:

“(….)

Huidige hulpvraag ouders/kind

Er is bij G sprake van een onhandige motoriek die wisselend aanwezig is. Zou er sprake kunnen zijn van DCD waarbij met behandeling in het revalidatiecentrum verdere ontwikkeling te bereiken is. 

(….)”.

2.10.  Uit het verslag van het evaluatiegesprek van 3 april 2018 van de dagbehandeling van G blijkt dat aan de ouders van G is medegedeeld dat het (in februari gemaakte) hartfilmpje goed was.

2.11.    Op 25 juni 2018 heeft opnieuw een vervolggesprek tussen (onder andere) verweerster en de ouders van G plaatsgehad. In het medisch dossier staat hierover – onder meer -  vermeld:

“(…)

Gesprek met ouders. Afstemmen met [naam revalidatiecentrum] is besproken en vragen omtrent medicatie.

Ouders willen graag uitslag onderzoek op papier of mail, niet alleen schriftelijk. (…)”.

2.12.    Op verzoek van de ouders van G heeft verweerster de schriftelijke uitslag van het ECG opgevraagd en op 2 augustus 2018 de brief van de kindercardioloog van 30 juli 2018 doorgestuurd aan de ouders van G.

2.13.    Tijdens de vakantie van verweerster heeft de vader van G haar op 13 augustus 2018 een brief gestuurd over (onder andere) de gang van zaken met betrekking tot de uitslag van het ECG van 13 februari 2018. Verweerster heeft de brief van de vader van G doorgegeven aan de hoofbehandelaar van G, die in een e-mail van 18 september 2018 (onder andere) heeft aangegeven dat vragen over behandeling of over uitslagen aan haar konden worden geadresseerd.

2.14.    In de periode daarna heeft de hoofdbehandelaar van G de ouders nogmaals laten weten dat verweerster niet meer de hoofdbehandelaar was van G en zijn de ouders uiteindelijk geïnformeerd dat een andere psychiater dan verweerster de medicatiebegeleiding op zich zou nemen.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1.    medische informatie aan derden heeft verstrekt zonder toestemming;

2.    medische informatie aan derden heeft verstrekt voordat klaagster (en haar echtgenoot) die informatie had gezien;

3.    telefonisch contact heeft gehad met de revalidatiearts over klaagsters dochter, zonder dat klaagster dat wist;

4.    verkeerde medische informatie heeft gegeven;

5.    heeft veroorzaakt – door het geven van onjuiste informatie – dat klaagsters dochter niet kon deelnamen aan een Developmental Coordination Disorder (DCD) onderzoek, hetgeen weer tot gevolg heeft gehad dat klaagsters dochter niet meer naar school mocht en een schooljaar voor haar verloren is gegaan;

6.    (tot op heden) niet bereikbaar is.

Ter toelichting op haar klacht stelt klaagster dat verweerster niet in overeenstemming met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) heeft gehandeld door zonder toestemming van de ouders medische informatie van hun minderjarige dochter met anderen te delen en voordat zij als ouders van die informatie op de hoogte waren. Er bestaat geen schriftelijke toestemming, geen notitie of plan, aldus klaagster. Zij had begrepen dat alleen de onderwijsconsulent betrokken was bij de situatie rondom G, niet ook de leerplichtambtenaar. Klaagster dacht dat de leerplichtambtenaar pas betrokken zou worden na de uitslagen en na het opstellen van het plan, voor zover dat nodig was. Voor haar en haar echtgenoot was niet duidelijk waarom informatie over G aan de leerplichtambtenaar werd gegeven. De uitslag van de IQ-test was bovendien eerder bekend bij de leerplichtambtenaar dan bij de ouders. Voorafgaande aan het gesprek van 3 november 2017 heeft de vader van G verweerster hierop aangesproken. Ook is verkeerde informatie verstrekt. Zo is bijvoorbeeld verkeerde informatie verstrekt aan de revalidatiearts, waardoor G niet kon starten met een behandeling voor DCD, waardoor achterstand is ontstaan. Er werd bijvoorbeeld gezegd dat het hartfilmpje goed was, terwijl het hartfilmpje niet beoordeeld kon worden.

Ter zitting heeft de echtgenoot van klaagster aangegeven dat zij niet weten of G medicatie moet gebruiken of niet. Zij konden verweerster niet bereiken, zij was afwezig wegens vakantie of anderszins onbereikbaar. Er is veel misgegaan tijdens het traject bij verweerster, aldus klaagster.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

Ter toelichting op haar verweer stelt verweerster dat zij in een vroeg stadium met de ouders besproken heeft dat het belangrijk was om met hun toestemming de onderwijsconsulent, de leerplichtambtenaar en het samenwerkingsverband uit te nodigen om het vervolgtraject rondom G te bespreken. Het samenwerkingsverband is een organisatie  die door scholen wordt ingeschakeld op het moment dat het met een kind niet goed gaat, maar de school niet zelf een oplossing heeft; het samenwerkingsverband heeft de taak om daarin advies te geven en een meer passende school te zoeken. De leerplichtambtenaar raakt betrokken wanneer sprake is van verzuim. Volgens verweerster heeft zij de toestemming van de ouders verkregen de leerplichtambtenaar te informeren in het gesprek dat zij had met de ouders en de onderwijsconsulent. Naar haar idee was de leerplichtambtenaar al eerder betrokken bij G. In het gesprek met de onderwijsconsulent, samen met de ouders, heeft zij de contactgegevens van de leerplichtambtenaar gekregen van de onderwijsconsulent; zij wilde de andere bij G betrokken partijen, zoals de leerplichtambtenaar, adviseren eerst het nieuwe onderzoek rondom G af te wachten, aldus verweerster.

Desgevraagd heeft verweerster ter zitting toegelicht dat de gesprekken met de ouders van G in het Nederlands hebben plaatsgevonden wanneer dat mogelijk was en in het Engels wanneer dat noodzakelijk was. Haar collega die bij meerdere gesprekken met de ouders aanwezig is geweest, heeft steeds gecontroleerd en getoetst of de informatie door hen begrepen was. Uit die extra contacten met de ouders werd geconcludeerd dat zij de verstrekte informatie begrepen hadden, aldus verweerster.

5.         De beoordeling

5.1.      De vraag die beantwoord moet worden is of verweerster ‘binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening’ is gebleven. Kort gezegd; of zij voldoende zorgvuldig en deskundig heeft gehandeld. Daar komt bij dat in het tuchtrecht persoonlijke verwijtbaarheid uitgangspunt is en dat de toetsing van het handelen van verweerster moet plaatsvinden in het licht van wat haar op het moment van haar handelen bekend was en bekend kon zijn.  

5.2.      Het college zal de klachten, althans de eerste vijf, gezamenlijk behandelen en neemt bij de beoordeling daarvan de volgende maatstaf in acht. Op grond van artikel 7:448 lid 2 Burgerlijk Wetboek dient een zorgverlener de patiënt op duidelijke en voor de patiënt begrijpelijke wijze in te lichten over de voorgenomen behandeling en zich hierbij te laten leiden door hetgeen de patiënt redelijkerwijze dient te weten over de te verwachten gevolgen en risico’s van de behandeling, over alternatieven en over de vooruitzichten. Daarbij dient de zorgverlener zich ervan te vergewissen dat de patiënt (of zijn wettelijk vertegenwoordiger) het met hem besprokene heeft begrepen. Ingevolge artikel 7:450 lid 1 BW is de toestemming van de patiënt (of zijn wettelijk vertegenwoordiger) vereist voor verrichtingen ter uitvoering van een behandelingsovereenkomst. Anders dan klaagster lijkt te veronderstellen, is schriftelijke toestemming in beginsel geen vereiste.

5.3.      Toestemming zonder dat de verstrekte informatie begrepen is, heeft naar het oordeel van het college weinig betekenis. Klaagster en haar echtgenoot hebben beiden een niet-Nederlandse achtergrond en zijn beiden de Nederlandse taal minder goed machtig, zo ook het college ter zitting is gebleken. Dit vergt extra alertheid van de verstrekker van de informatie. Dit neemt niet weg dat het college het ter zitting naar voren gebrachte standpunt van (de gemachtigde van) verweerster onderschrijft dat niet alleen op de arts de verplichting rust informatie duidelijk en helder over te brengen en te controleren of de patiënt het begrepen heeft, maar dat ook de patiënt zelf de verantwoordelijkheid heeft bij de arts aan te geven wanneer hij iets niet begrijpt.

5.4.      Uit de overgelegde stukken heeft het college kunnen afleiden dat klaagster (en haar echtgenoot) hebben aangegeven akkoord te zijn met het plan van aanpak of bijvoorbeeld hebben aangegeven (de vader van G) dat verweerster wanneer zij contact wil opnemen met iemand dat ‘gewoon moet doen’. Hoewel in het medisch dossier van G niet expliciet of concreet is genoteerd dat de ouders toestemming geven contact op te nemen met daadwerkelijk de leerplichtambtenaar of de revalidatiearts, maar meer in algemene zin wordt beschreven welke afspraken zijn gemaakt of dat is ‘afgestemd’, heeft het college geen aanleiding te veronderstellen dat verweerster geen toestemming heeft gevraagd of niet heeft verkregen.

5.5.      Voorts is het college van oordeel dat– gehoord de getuige, die heeft verklaard dat zij veel met de ouders, met name vader, zowel vooraf alsook achteraf heeft gesproken om één en ander te verduidelijken en over en weer getoetst heeft of de informatie was begrepen – verweerster er daadwerkelijk op mocht vertrouwen dat de ouders hun toestemming ook voldoende en daadwerkelijk geïnformeerd hebben gegeven om contact op te kunnen nemen met de leerplichtambtenaar of te kunnen overleggen met de revalidatiearts.

5.6.      Daarnaast heeft het college niet kunnen vaststellen dat verweerster verkeerde of onjuiste informatie heeft verstrekt. Voor zover deze klacht in het bijzonder ziet op de verkeerd gegeven informatie met betrekking tot het hartfilmpje tijdens het tweede evaluatiegesprek van de dagbehandeling van G, merkt het college op dat verweerster daarbij niet betrokken is geweest, zodat haar persoonlijk van het ten onrechte doorgeven dat het hartfilmpje goed was, geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Voor zover de klacht ziet op het verkeerd doorgeven van de uitslag van de IQ-test, is het college van oordeel dat er geen verkeerde uitslag is doorgegeven, zodat ook deze klacht ongegrond is.

5.7.      Evenmin heeft het college kunnen vaststellen dat verweerster medische informatie aan derden - of meer concreet de leerplichtambtenaar, zoals klaagster stelt - heeft doorgegeven voordat de ouders van G waren geïnformeerd. Het college acht het onaannemelijk – gehoord de getuige, die ook heeft verklaard dat het niet de gebruikelijke werkwijze is van verweerster en haarzelf om anderen dan de patiënt (of diens wettelijke vertegenwoordigers) eerst te informeren alvorens de patiënt zelf te informeren – dat verweerster van haar gebruikelijke werkwijze is afgeweken door niet eerst de ouders van G te informeren.

5.8.      De conclusie van het voorgaande is dat de eerste vijf klachtonderdelen ongegrond zijn.

5.9.      Wat betreft het zesde klachtonderdeel, inhoudende dat verweerster (tot op heden) niet bereikbaar is, is het college van oordeel dat verweerster ook daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Uit de stukken kan het college niet opmaken dat verweerster – toen zij tot 27 oktober 2017 nog hoofdbehandelaar was van G – in onvoldoende mate bereikbaar is geweest voor klaagster. Door na haar vakantie de brief van de vader van G ter beantwoording door te sturen naar de hoofdbehandelaar, hetgeen verweerster op dat moment al geruime tijd niet meer was, heeft verweerster niet gehandeld in strijd met de zorg die zij jegens klaagster had behoren te betrachten. Dit nog daargelaten het antwoord op de vraag of zij voor klaagster bereikbaar had moeten zijn, terwijl zij niet meer bij G’s behandeling betrokken was.

 Het zesde klachtonderdeel is ongegrond.

5.10.    De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door:

J. Brand, voorzitter,

E.D.M. Masthoff, A.C.M. Kleinsman en H.N. Koetsier, leden-psychiater,

E.A. Messer, lid-jurist,

bijgestaan door A. Kerstens, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2020 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG                                                                                                     WG

secretaris                                                                                           voorzitter