ECLI:NL:TGZRAMS:2020:120 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/373
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2020:120 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-10-2020 |
Datum publicatie: | 08-10-2020 |
Zaaknummer(s): | 2019/373 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klager dient een klacht in tegen een psychiater met het verwijt dat hij ten onrechte de diagnose van persoonlijkheidsstoornis bij klager heeft gesteld en dat hij klager onheus heeft bejegend. Verweerder voert verweer. Naar het oordeel van het college heeft verweerder voldoende onderbouw dat sprake is van een onbehandelde persoonlijkheidsstoornis. De diagnose is tijdens het hele behandeltraject diverse keren gesteld en benoemd. Verweerder heeft de diagnose ook zelf onderzocht en bevestigd op basis van observaties en gesprekken met klager. De klachten van klager worden afgewezen als ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing naar aanleiding van de op 30 september 2019 binnengekomen klacht van:
A
verblijvende te B,
k l a g e r,
gemachtigde: geen
tegen
C ,
psychiater,
destijds werkzaam te D,
v e r w e e r d e r,
gemachtigde: mr. D. Schut-Wolfs, verbonden aan DAS Rechtsbijstand.
1. De procedure
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift;
- het aanvullende klaagschrift;
- de machtiging opvragen medische gegevens;
- de brief van klager, binnengekomen op 4 februari 2020;
- het verweerschrift;
- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;
- het proces-verbaal van het op 6 maart 2020 gehouden telefonische vooronderzoek;
- de op 17 maart 2020 binnengekomen brief van de gemachtigde van verweerder.
Klager is op 6 maart 2020 telefonisch verhoord. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is in raadkamer behandeld.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter telefonische verhoor kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Klager is in 2001 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar met TBS. Na 15 jaar behandeling in TBS in diverse TBS-klinieken is klager na een voorwaardelijk ontslag in of omstreeks mei 2017 teruggeplaatst in de E (hierna: E) te B.
2.2. Verweerder was werkzaam als psychiater in dienst van de x Noord (hierna: x).
2.3. In verband met een overplaatsing van klager van E naar X, voor een verblijf op de x, heeft verweerder op of omstreeks 25 juli 2017 een voorintakegesprek met klager gehad.
2.4. Op 10 augustus 2017 is klager overgeplaatst naar X.
2.5. Op 10 augustus 2017 heeft een intakegesprek plaatsgevonden.
2.6. Tussen klager en verweerder hebben twee behandelgesprekken plaatsgevonden, op 5 september en op 19 september 2017. Na dit laatste gesprek heeft klager zich onttrokken aan de behandeling. Op 4 oktober 2017 heeft verweerder klager op zijn afdeling opgezocht. Klager gaf daarbij wederom aan geen gesprekken meer te willen.
2.7. Regiebehandelaar F heeft de behandeling overgenomen.
2.8. In verband met de beëindiging van het dienstverband van F heeft verweerder in 2018 de behandeling van klager overgenomen. Op 5 april 2018 heeft hij in een multidisciplinair overleg (MDO) in aanwezigheid van onder meer de reclassering en de Klinisch Casemanager (KCM) de situatie van klager besproken.
2.9. Op 25 april 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder, klager en de KCM.
2.10. Op 9 mei 2018 heeft klager tijdens een MDO, met onder meer de behandelaar van OVK en de reclassering ‘ja’ gezegd tegen het behandelvoorstel van verweerder.
2.11. Op 14 mei 2018 blijkt klager niet gemotiveerd te zijn om mee te werken aan de behandeling en wordt besloten dat hij teruggeplaatst moet worden naar E.
2.12. Op 15 mei 2018 is klager teruggeplaatst naar E voor een ‘time out’ van zeven weken.
2.13. Na een verlenging van de time-out met nog eens zeven weken naar aanleiding van een gesprek met de reclassering is klager op 20 augustus 2018 in de E gearresteerd en opnieuw veroordeeld tot TBS, aldus klager op dit laatste punt.
2.14. Op 3 september 2019 heeft weer een voorintakegesprek plaatsgevonden, nadat klager opnieuw was aangemeld bij X. Nadat uit onderzoek bleek dat dit verzoek niet van klager zelf afkomstig was zijn klager, verweerder en de opnamefunctionaris gezamenlijk tot de conclusie gekomen dat klager geen behandelmotivatie had. Van de voorintake is geen gespreksverslag gemaakt omdat het dossier nog gesloten was en het gesprek kort is gehouden. De conclusie van het gesprek is telefonisch door de opnamefunctionaris meegedeeld aan de plaatsende instantie.
3. De klacht en het standpunt van klager
Het college maakt uit de brieven van klager en uit het proces-verbaal van verhoor op dat hij verweerder verwijt dat verweerder:
a. ten onrechte de diagnose van persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale kenmerken heeft gesteld en dat hij tijdens het gesprek van 15 augustus 2017 ten onrechte heeft aangegeven dat klager behandeld moest worden voor deze persoonlijkheidsstoornis;
b. klager tijdens het gesprek van 3 september 2019 onheus heeft bejegend door te zeggen dat klager een selectief geheugen en een selectief gehoor heeft.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. Klager ontkent, samengevat, dat hij een persoonlijkheidsstoornis heeft en stelt dat deze diagnose nooit eerder is gesteld. Klager is naar X overgeplaatst onder de afspraak dat gewerkt moest worden aan terugvalpreventie en aan een toekomstplan, om zo snel mogelijk te resocialiseren.
Verweerder heeft aangevoerd dat klager bij X door E is aangemeld met verschillende diagnoses, waaronder een persoonlijkheidsstoornis NAO met narcistische, theatrale en antisociale trekken. Klager is tijdens zijn hele TBS-traject bekend geweest met deze diagnose en deze blijkt ook uit zijn behandelplannen. Omdat klager hiervoor niet (afdoende) behandeld is en dit noodzakelijk is voor een terugkeer in de maatschappij, diende klager volgens verweerder in het ambulante traject behandeld te worden voor zijn persoonlijkheidsstoornis. De afspraak waarover klager het heeft is niet gemaakt. Integendeel, de heer G, hoofd behandeling E, heeft in een telefonisch gesprek met verweerder, waarvan verslag is gedaan in het medische dossier, onderkend dat klager een persoonlijkheidsstoornis heeft waarvoor hij nooit behandeld is, aldus verweerder.
Naar het oordeel van het college heeft verweerder onderbouwd dat sprake is van een onbehandelde persoonlijkheidsstoornis. Deze diagnose is tijdens het hele behandeltraject diverse keren gesteld en benoemd, zo blijkt uit het medische dossier. Daarnaast heeft verweerder deze diagnose zelf onderzocht en bevestigd op basis van observaties en gesprekken met klager. Ook de relevantie van de diagnose in het kader van de resocialisatie heeft verweerder voldoende toegelicht.
De door klager gestelde afspraak tussen verweerder en de heer G, inhoudende dat aan terugvalpreventie en aan een behandelplan zou worden gewerkt en dat er niet meer “gespit” zou worden in de geestelijke gezondheid van klager is op geen enkele wijze onderbouwd en door verweerder overtuigend weerlegd.
Dit klachtonderdeel zal dan ook ongegrond worden verklaard.
5.2. Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel heeft verweerder aangevoerd dat hij klager tijdens een gesprek op 19 september 2017 heeft gevraagd of hij last heeft van een selectief geheugen en van een selectief gehoor. Deze aanpak kwam voort uit de ongemakkelijke, enigszins respectloze wijze van communiceren door klager, aldus verweerder en had als doel klager actief te krijgen. Van dit gesprek en deze aanpak is verslaglegging gedaan in het medische dossier.
5.3. Het college stelt allereerst vast dat het gesprek waarover klager klaagt blijkens het medische dossier op een andere datum, bijna twee jaar eerder dan gesteld, heeft plaatsgevonden. Verder is het college van oordeel dat de aanpak en de woordkeuze in dit gesprek als confronterend kan worden beschouwd en ook kan worden ervaren, maar dat dat geen aanleiding geeft om deze bejegening onprofessioneel, laat staan klachtwaardig te achten. Ook dit klachtonderdeel zal ongegrond worden verklaard.
5.4. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
5.5. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.
6. De beslissing
Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Aldus beslist op 8 oktober 2020 door:
J. Recourt, voorzitter,
A.C.M. Kleinsman en C.M. Sonnenberg, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door S. Verdaasdonk, secretaris.
WG WG
secretaris voorzitter