ECLI:NL:TGZRAMS:2020:115 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/466

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2020:115
Datum uitspraak: 03-09-2020
Datum publicatie: 03-09-2020
Zaaknummer(s): 2019/466
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de oogarts (verweerder) dat hij 1) ondanks klachten twee maanden heeft gewacht met het inplannen van een controleafspraak en heeft geweigerd medicatie voor te schrijven, 2) zich onbeschoft jegens klaagster heeft gedragen en 3) klaagster informatie heeft onthouden over de spoedeisende hulp en dat verweerder de letschelschade vergoedt. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het college heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 19 december 2019 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r ,

tegen

C,

oogarts,

destijds werkzaam te B,

v e r w e e r d e r ,

gemachtigde: mr. W. Paping-Kool, jurist medische zaken D a.i.

1. De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

- de op 26 juni 2020 binnengekomen brief van verweerder met bijlagen.

Partijen hebben uiteindelijk toch geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Klaagster, thans 77 jaar oud, is in 1987 voor het eerst gezien op de polikliniek oogheelkunde van het D te B. Bij klaagster is tijdens dit bezoek de diagnose glaucoom aan beide ogen vastgesteld. Sindsdien heeft klaagster verschillende oogdruppels voorgeschreven gekregen. Zij komt om de drie tot zes maanden op de polikliniek voor controle.

2.2. Verweerder heeft sinds 1990 als oogarts op de afdeling Oogheelkunde van het D gewerkt. Hij is op 26 november 2019 met pensioen gegaan. Klaagster is verschillende keren bij verweerder voor controle geweest.

2.3. Tijdens de controle op 21 augustus 2014 is met klaagster besproken dat op termijn een lensextractie beiderzijds is geïndiceerd. Op 10 november 2015 is bij klaagster een lensextractie aan haar linkeroog uitgevoerd.

2.4. Op 4 september 2017 is klaagster tijdens een controlebezoek door een arts-assistent gezien. Tijdens dit bezoek is vastgesteld dat onder meer sprake is van een progressief nauwe kamerhoek glaucoom en een cataract rechteroog. De arts-assistent heeft vervolgens overleg met verweerder gevoerd, waarna is besloten de eerder voorgeschreven behandeling met de oogdruppels Xalatan en Timolol voort te zetten. Verder is een controle bij verweerder over drie tot vier maanden afgesproken.

2.5. Klaagster is op 14 december 2017 voor een controlebezoek bij verweerder geweest. Tijdens deze controle heeft verweerder bij klaagster een druk van 28 mm Hg aan het rechteroog en een druk van 22 mm Hg aan het linkeroog gemeten. Verweerder heeft klaagster opnieuw op de wenselijkheid van een staaroperatie gewezen. De eerder voorgeschreven behandeling met de oogdruppels Xalatan en Timolol wordt voortgezet. Voorts heeft verweerder – mede op verzoek van klaagster – Diamox (tweemaal per dag 125 mg) voorgeschreven. Er is verder een controlebezoek voor de volgende maand afgesproken.

2.6. Op 30 januari 2018 is klaagster op controle bij een arts-assistent geweest. Tijdens dit controlebezoek heeft klaagster te kennen gegeven geen staaroperatie te willen. De arts-assistent heeft vervolgens met verweerder overlegd en besloten is dat de behandeling met oogdruppels Xalatan en Timolol wordt voortgezet. Een controlebezoek is over twee maanden afgesproken.

2.7. Tijdens het controlebezoek op 28 maart 2018 bij een arts-assistent is klaagster akkoord gegaan met een staaroperatie aan haar rechteroog. In overleg met verweerder is deze operatie binnen drie maanden ingepland samen met een preoperatieve controle bij de operateur.

2.8. Op 26 april 2018 heeft de staaroperatie aan het rechteroog van klaagster plaatsgevonden. Een dag voor de operatie (25 april 2018) is de oogdruk van haar rechteroog 40 mm Hg. De oogdrukken die na deze operatie bij klaagster zijn gemeten, zijn de volgende:

- 27 april 2018: ‘goede oogdruk’

- 4 mei 2018: 26 mm Hg

- 18 mei 2018: 28 mm Hg

2.9. Tijdens het controlebezoek op 29 mei 2018 bij een arts-assistent is een oogdruk gemeten van 40 mm HG. Klaagster heeft daarbij meegedeeld dat zij is gestopt met lopidine. Verder heeft klaagster gemeld dat zij een schaduw onder haar rechteroog ziet. Er is vervolgens aan klaagster de maximale medicatie voorgeschreven, inclusief eenmalig 500 mg Diamox. Op 30 mei 2018 is de oogdruk gezakt naar 26 mm HG.

2.10. Op 4 juni 2018 heeft een oogdrukverlagende operatie aan het rechteroog van klaagster plaatsgevonden.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

3.1. De klacht houdt – zakelijk weergegeven – in dat verweerder:

1) ondanks klachten van klaagster twee maanden heeft gewacht met het inplannen van een controleafspraak en heeft geweigerd Diamox voor te schrijven, als gevolg waarvan bij klaagster een te hoge oogdruk is ontstaan en zij zakken onder haar ogen heeft gekregen;

2) zich onbeschoft jegens klaagster heeft gedragen;

3) klaagster informatie heeft onthouden over de spoedeisende hulp;

4) de letselschade die is ontstaan, aan klaagster vergoedt.

3.2. Klaagster stelt – kort samengevat – dat zij sinds lange tijd aan glaucoom lijdt. Volgens haar heeft verweerder geweigerd haar tabletten voor te schrijven waardoor de druk in haar ogen zou kunnen zakken. Ook zou klaagster twee maanden hebben moeten wachten op een controleafspraak. Na die twee maanden bleek de druk in haar ogen te zijn opgelopen tot 40 mm Hg. Als gevolg hiervan werd het beeld van klaagster slechter, waardoor zij zich moest inspannen om te kijken en zakken onder haar ogen zijn ontstaan. Ook zou verweerder zich volgens klaagster onbeschoft hebben gedragen en haar informatie hebben onthouden over de spoedeisende hulp. Verder wenst klaagster dat de letselschade die zij heeft geleden, door verweerder wordt vergoed.

4. Het standpunt van verweerder

4.1. Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1. Het college stelt voorop dat het bij een tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houden met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Klachtonderdeel 1

5.2. In haar klaagschrift heeft klaagster niet duidelijk gemaakt in welke specifieke periode het volgens haar verwijtbare handelen van verweerder heeft plaatsgevonden noch wanneer een te hoge oogdruk (40 mm Hg) zou zijn ontstaan en zij zakken onder haar ogen zou hebben gekregen. Het college leidt echter uit het overgelegde medisch dossier het volgende af.

5.3. Klaagster is op 4 september 2017 voor een controlebezoek bij het D geweest. Tijdens dit bezoek heeft de arts-assistent in overleg met verweerder besloten de oogdruppelmedicatie voort te zetten. Klaagster is tijdens dit bezoek geen Diamox voorgeschreven, maar niet is gebleken dat dit ook op dat moment was geïndiceerd. Evenmin is gebleken dat klaagster tijdens dit bezoek uitdrukkelijk om Diamox heeft gevraagd. Verweerder betwist ook een dergelijk verzoek van klaagster te hebben gekregen. Gelet hierop kan niet worden geconcludeerd dat verweerder tijdens dit bezoek heeft geweigerd Diamox voor te schrijven.

5.4. Op 14 december 2017 is klaagster voor een controlebezoek bij verweerder op consult. Tijdens dit controlebezoek heeft verweerder bij klaagster oogdrukken vastgesteld van 22 mm Hg (linkeroog) en 26 mm Hg (rechteroog). Uit de hoogte van deze waarden kan worden afgeleid dat in de periode waarin klaagster geen Diamox gebruikte, in ieder geval geen sprake is geweest van een stijging van de oogdruk tot 40 mm Hg. Vanaf 14 december 2017 heeft klaagster vervolgens wel Diamox voorgeschreven gekregen. Klaarblijkelijk vormden deze waarden en de omstandigheid dat klaagster geen staaroperatie wilde, hiervoor aanleiding. Starten met Diamox was daarmee een adequate behandeling, overigens bestond wellicht ook de mogelijkheid om een perifere iridectomie te overwegen. Het voorschrijven van Diamox gebeurde – zoals verweerder heeft gesteld – mede op verzoek van klaagster. Dit betekent dat van een weigering van het voorschrijven van Diamox geen sprake is geweest.

5.5. Op 25 april 2018 is bij klaagster een oogdruk van 40 mm Hg vastgesteld. Anders dan klaagster heeft gesteld, is dit echter niet het gevolg van een eventuele weigering van verweerder om Diamox voor te schrijven. Zoals hiervoor blijkt heeft verweerder immers het voorschrijven van Diamox niet geweigerd. Hij heeft klaagster reeds op 14 december 2017 voor een langere periode een continue dosering (tweemaal daags 125 mg) Diamox voorgeschreven. Het college vermoedt dat het ontstaan van de hoge oogdruk is veroorzaakt doordat klaagster de tabletten niet op de voorgeschreven wijze heeft ingenomen. Dit leidt het college af uit de omstandigheid dat klaagster in haar brief van 23 oktober 2018 over het moment dat verweerder haar Diamox had voorgeschreven, heeft geschreven: “(...) als dr C denkt (en dacht) dat ik nu als een gek tabletjes ga slikken, dan heeft hij het mis! Ik ga steeds bij ’t gevoel van een hoge druk 1 of 2 dgn per dag 2x een ½ tablet nemen!”. Ook na de staaroperatie van 26 april 2018 is de oogdruk van klaagster opgelopen, omdat zij op eigen initiatief was gestopt met de oogdrukverlagende oogdruppels. Deze omstandigheden brengen met zich dat – anders dan klaagster heeft gesteld – niet kan worden geconcludeerd dat de hoge oogdruk van klaagster is ontstaan doordat verweerder zou hebben geweigerd Diamox voor te schrijven.

5.7. Klaagster verwijt verweerder voorts dat de oogdruk is opgelopen, doordat hij ondanks haar klachten twee maanden heeft gewacht met het inplannen van een controleafspraak. Het college gaat aan dit verwijt voorbij. Uit de overgelegde stukken kan immers niet worden afgeleid dat klaagster ergens in de genoemde periode wegens toenemende klachten contact met het D heeft opgenomen. Derhalve bestond voor verweerder geen aanleiding met haar een eerdere controleafspraak te maken.

5.8. Verder stelt klaagster dat zij als het gevolg van het handelen van verweerder zich moest inspannen, waardoor zij zakken onder haar ogen heeft gekregen. Ook aan deze stelling gaat het college voorbij. Er is immers niets bekend over het bestaan van een relatie tussen het inspannen van de ogen en het ontstaan van zakken onder de ogen. Evenmin is – zoals verweerder terecht heeft gesteld – niet aannemelijk dat de zakken onder de ogen van klaagster zouden kunnen worden voorkomen door het gebruik van Diamox. Daarbij wordt opgemerkt dat ooglidoedeem, periorbitaal oedeem en het donker kleuren van de huid van de oogleden bekende bijwerkingen zijn van de oogdruppels die klaagster jarenlang gebruikte.

5.9. Het voorgaande leidt ertoe dat verweerder wat dit klachtonderdeel betreft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Klachtonderdeel 2

5.10. Verweerder heeft uitdrukkelijk betwist dat hij klaagster onheus heeft bejegend. Nu deze gesprekken enkel tussen verweerder en klaagster hebben plaatsgevonden, kan – gelet op deze uitdrukkelijke betwisting – niet worden vastgesteld of sprake is geweest van een onheuse bejegening door verweerder waardoor hij klachtwaardig zou hebben gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat aan het woord van klaagster minder geloof wordt gehecht dan aan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag liggen. Nu het college deze feiten niet kan vaststellen, kan niet worden geconcludeerd dat verweerder in dit kader tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Klachtonderdeel 3

5.11. Als bij een patiënt alarmsymptomen bestaan zoals bijvoorbeeld acute visusdaling, een rood pijnlijk oog, lichtflitsen, uitval van het gezichtveld of lichtschuwheid, dan dient de patiënt met spoed te worden beoordeeld. Uit de overgelegde stukken kan echter niet worden afgeleid dat klaagster bij het D gedurende haar behandeling heeft gemeld dat zij last had van dergelijke klachten en dus dat sprake was van een spoedeisende situatie. Gelet hierop bestond voor verweerder geen aanleiding klaagster uitdrukkelijk op het bestaan van het spoedspreekuur van de polikliniek Oogheelkunde te wijzen. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder is in dit kader dan ook geen sprake.

Klachtonderdeel 4

5.12. Met betrekking tot het verzoek van klaagster om schadevergoeding, overweegt het college dat de tuchtrechtelijke procedure enkel is bedoeld om het handelen dan wel het nalaten van de beroepsbeoefenaar te toetsen. Het college heeft niet de bevoegdheid een oordeel te geven over het toekennen van een schadevergoeding aan klaagster. Aan dit klachtonderdeel wordt dan ook voorbijgegaan.

Conclusie

5.13. Het voorgaande brengt met zich dat verweerder met betrekking tot alle klachtonderdelen geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. Dit betekent dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 3 september 2020 door:

J. Recourt, voorzitter,

J.H.J. Klaver en B.F.Th. Hogewind, leden-beroepsgenoten,

bijgestaan door H.D. Coumou, secretaris.

WG WG

secretaris voorzitter