ECLI:NL:TGZRAMS:2020:114 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/437
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2020:114 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-09-2020 |
Datum publicatie: | 11-09-2020 |
Zaaknummer(s): | 2019/437 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt de fysiotherapeut (verweerster) dat zij klaagster onzorgvuldig heeft behandeld door een hardhandige behandeling van de geopereerde knie toe te passen, waardoor de klachten van klaagster zijn toegenomen. Voorts verwijt klaagster verweerster ook een gebrek aan transparantie over de behandelingen. Verweerster heeft verweer gevoerd. Het college heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing naar aanleiding van de op 25 november 2019 binnengekomen klacht van:
A ,
wonende te B,
k l a a g s t e r,
tegen
C ,
fysiotherapeut,
werkzaam te B,
v e r w e e r s t e r,
gemachtigde: mr. drs. C. van der Kolk-Heinsbroek, advocaat te Utrecht.
1. De procedure
1.1. Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met de bijlage;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de correspondentie met betrekking tot het kiezen voor re- en dupliek in plaats van een mondeling vooronderzoek;
- de repliek;
- de dupliek.
1.2. De klacht is in raadkamer behandeld.
2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Op 6 april 2016 bezocht klaagster een orthopedisch chirurg (verweerder in de zaak met kenmerk 19/438) met klachten van invaliderende gonartrose aan de linkerknie. Na overleg met klaagster werd besloten tot een totale knieprothese.
2.2. De operatie vond plaats op 26 april 2016 en verliep ongecompliceerd. Klaagster werd op 30 april 2016 ontslagen.
2.3. Na haar ontslag uit het ziekenhuis begon klaagster een paar dagen later met haar revalidatieproces bij de fysiotherapeut, eerst bij een waarnemer en vanaf 12 mei 2016 bij haar eigen fysiotherapeut.
2.4. In verband met vakantie van de eigen fysiotherapeut van klaagster heeft verweerster - in haar rol als waarnemend fysiotherapeut – klaagster in totaal zes keer behandeld. De behandelingen vonden plaats op 21, 25 en 28 juli 2016 en op 1, 4 en 8 augustus 2016. Klaagster heeft in deze periode via haar behandelend orthopedisch chirurg pijnstilling (morfine) voorgeschreven gekregen.
2.5. Vanaf 11 augustus 2016 was de eigen fysiotherapeut van klaagster weer terug van vakantie en is de behandeling door verweerster geëindigd.
Toen de fysiobehandelingen weer bij de eigen behandelend fysiotherapeut werden voortgezet, maakte klaagster melding van de ‘hardhandige behandeling’ van verweerster. Klaagster kreeg toen te horen dat de door verweerster uitgevoerde behandeling gebruikelijk is.
2.6. Op 12 september 2016 ging klaagster voor controle naar haar behandelend orthopedisch chirurg. Klaagster heeft ook met hem gesproken over de naar haar eigen zeggen ‘hardhandige behandeling’ door verweerster tijdens de laatste behandeling op 8 augustus 2016. Klaagster kreeg toen van haar arts te horen dat die handeling niet bijzonder of alarmerend is.
2.7. Klaagster is uit onvrede overgestapt naar een andere fysiopraktijk.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster klaagster onzorgvuldig heeft behandeld door op 8 augustus 2016 een hardhandige behandeling van de geopereerde knie toe te passen. Die behandeling heeft geleid tot achteruitgang van de fysieke conditie van klaagster en toename van de klachten.
Bij repliek heeft klaagster haar klacht uitgebreid. Zij verwijt verweerster ook een gebrek aan transparantie over de behandelingen.
Klaagster heeft thans nog steeds last van haar knie en pijnklachten in haar onderbeen. Hierdoor is klaagster beperkt in haar mobiliteit.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. Ter toetsing staat of verweerster bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klaagster klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.
Ten aanzien van het 1e klachtonderdeel:
5.2. Verweerster heeft de klacht gemotiveerd betwist en aangevoerd dat zij op geen enkele wijze een ‘hardhandige behandeling’ heeft toegepast bij klaagster. Er was juist sprake van een toename van de mobiliteit en functie van de knie. Klaagster bleef wel last houden van pijnklachten; hiervoor heeft zij begin augustus 2016 om pijnstilling verzocht bij haar behandelend arts. Verweerster bestrijdt dat deze pijnklachten het gevolg zijn geweest van een ‘hardhandige behandeling’ van haar zijde. Verweerster heeft naar eigen zeggen een in de beroepsgroep aanvaarde behandeling toegepast bij klaagster.
5.3. Het college overweegt als volgt.
Blijkens het overgelegde fysiotherapeutisch dossier bestonden de behandelingen uit behandeling bindweefsel en littekenweefsel, taping, release hold ext-flex, passief mobiliseren in buiklig, fietsje (5 minuten) en lokale frictie op laterale drukpunten ven de knie. De gehele behandeling was gericht op het verbeteren van de kniefunctie.
Het college heeft geconstateerd dat er na de behandelingen van verweerster inderdaad sprake was van toename van de mobiliteit en functie van de knie. De grens van de behaalde flexiebeweging van de knie lag tussen 90-95 graden.
De verweten ‘hardhandige’ behandeling van verweerster heeft op 8 augustus 2016 heeft plaatsgevonden, ruim drie maanden na de uitgevoerde totale knie operatie. Na een dergelijke periode mag een knie weer volledig belast worden.
Het college overweegt dat door klaagster niet is onderbouwd dat verweerster tijdens de laatste behandeling een onjuiste of ‘hardhandige’ behandeling heeft toegepast. Dit is ook niet kort na die bewuste behandeling bevestigd dan wel geconstateerd door de eigen behandelend fysiotherapeut of de behandelend orthopeed van klaagster. Dat de door klaagster ondervonden toegenomen pijnklachten het gevolg zijn geweest van de gestelde ‘hardhandige behandeling’ is hiermee niet komen vast te staan.
Dit alles brengt met zich mee dat dit klachtonderdeel dient te worden afgewezen.
Ten aanzien van het 2e klachtonderdeel:
5.4. Verweerster heeft bij dupliek aangevoerd dat zij niet begrijpt wat klaagster met dit verwijt bedoelt en dat zij om die reden dan ook geen verweer hiertegen kan voeren.
Het college heeft geconstateerd dat dit klachtonderdeel inderdaad niet nader is onderbouwd door klaagster. Het college stelt vast dat een gebrek aan transparantie in ieder geval niet uit het overgelegde fysiotherapeutisch dossier blijkt; tijdens elke behandeling is klaagster steeds naar haar subjectieve bevindingen gevraagd en zijn er steeds na afloop van de behandelingen afspraken gemaakt met klaagster. Dit klachtonderdeel kan naar het oordeel van het college dan ook niet slagen.
5.5. Gelet op het voorgaande kan verweerster met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.
6. De beslissing
Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Aldus beslist op 11 september 2020 door:
J. Recourt, voorzitter,
R. Valk en W.M. Mooij, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door S.R.M.I Roos-Bollen, secretaris.
WG secretaris WG voorzitter