ECLI:NL:TGZRAMS:2020:111 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2020/044
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2020:111 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-09-2020 |
Datum publicatie: | 07-09-2020 |
Zaaknummer(s): | 2020/044 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klager dient een klacht in tegen een huisarts. Hij verwijt de huisarts dat zij - aanvankelijk zonder hem gezien te hebben - een diagnose stelt. Wanneer klager een paar weken later een afspraak heeft bij de huisarts en haar attendeert op het feit dat haar spreekuur uitloopt, reageert de huisarts volgens klager onprofessioneel en onzorgvuldig en wil zij hem niet meer helpen en beëindigt zij de behandelrelatie, aldus klager. Ongegrond |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing naar aanleiding van de op 18 februari 2020 binnengekomen klacht van:
A ,
wonende te B,
k l a g e r,
tegen
C ,
huisarts,
werkzaam te B,
v e r w e e r s t e r.
1. De procedure
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de repliek met de bijlagen;
- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek.
De klacht is in raadkamer van 31 juli 2020 behandeld. Verweerster heeft geen gebruik gemaakt van de haar geboden gelegenheid tot het indienen van een dupliek.
2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Op 21 januari 2020 heeft klager een auto-ongeluk meegemaakt, waarna hij per ambulance naar de Spoedeisende Hulp (SEH) is overgebracht. In de brief van de SEH-arts aan verweerster staat onder meer het volgende vermeld:
“ (…)
Beleid
Naar huis, bovenste thoracale wervels niet pijnlijk en geen verdenking op fractuur
Bij buikklachten/macroscopische hematurie retour SEH
Anamnese
Kettingbotsing op (…). (…) Auto total loss, airbags niet uitgegaan, droeg gordel. Zelf uit auto gestapt en rondgelopen. Niet buiten bewustzijn geweest. Nagekeken door ambulance, vanwege drukpijnlijke CWK meegenomen. Geen ander letsel.
Lichamelijk onderzoek
(…)
B: (…) geen drukpijn thorax, geen drukpijn sternum. Geen seatbelt dign. Geen zichtbaar letsel thorax.
C: (…) abdomen soepel, geen drukpijn. Bekken en femora stabiel en niet drukpijnlijk, geen uitwendig bloedverlies. Geen zichtbaar letsel abdomen.
(…)
E: geen letsel hoofd.
TWK drukpijnlijk thv Th5-6, geen zichtbare zwelling of hematomen
LWK niet drukpijnlijk
Aanvullend onderzoek
X-CWK: geen fracturen
X-TWK: vanaf Th5 geen fracturen, daarboven niet te beoordelen
(…) ”.
2.2. Op 11 februari 2020 heeft tussen klager en de assistente van verweerster telefonisch contact plaatsgehad. In het medisch dossier staat hierover vermeld:
“ 11-02-2020
S wil graag een doorverwijzing. Is 3 wkn geleden betrokken geweest bij een kettingbotsing. Gecheckt in het ziekenhuis, toen niets zichtbaar. Nu veel klachten van concentratiestoornis, nekklachten, hoofdpijn. Loopt al bij de FT deze adviseerde voor een doorverwijzing.
P i.o.m. [initialen verweerster] klachten te kort voor een verwijzing naar de neuroloog. Nu 1 week volledige rust bekijken als een commotio cerebri, waarbij klager is geadviseerd (in overleg met verweerster) één week volledig rust te houden voordat klager – overeenkomstig zijn wens – zouden worden doorverwezen naar de neuroloog vanwege hoofdpijnklachten. ”
2.3. Op 17 februari 2020 had klager een afspraak om 10:00 uur in de ochtend op het spreekuur van verweerster. Om ca. 10:25 uur heeft verweerster klager uit de wachtkamer opgehaald, waarna tussen hen een woordenwisseling is ontstaan over het uitgelopen spreekuur van verweerster. In het medisch dossier staat onder andere vermeld:
“ 17-02-2020
S vindt het onbeschoft dat ik hem heb laten wachten 20 min en ook vorige keer 20 min en heeft geen begrip voor uitleg dat dit een huisartspraktijk is, ik neem zijn kostbare tijd in”.
2.4. Enkele dagen later, op 21 februari 2020, heeft verweerster de gedragsregels van haar praktijk naar klager opgestuurd en uitgenodigd voor overleg. Eind februari 2020 heeft klager zich bij de praktijk van verweerster uitgeschreven.
3. De klacht en het standpunt van klager
Klager heeft zich in het klaagschrift op het standpunt gesteld dat verweerster klager ten onrechte niet heeft doorverwezen naar een andere beroepsbeoefenaar in verband met mogelijk hersenletsel en zich op deze manier onprofessioneel en onzorgvuldig heeft gehandeld. In reactie op het verweer van verweerster heeft klager verweerster verweten dat zij onprofessioneel heeft gehandeld:
1. door te weigeren een diagnose te stellen en klager alle hulp heeft geweigerd;
2. door klager niet te informeren over de gevolgen van het letsel dat klager had opgelopen;
3. door klager ten onrechte niet door te verwijzen naar een andere hulpverlener, huisarts dan wel neuroloog;
4. door geen empathisch vermogen op te kunnen brengen voor iemand die al vier weken in onwetendheid leeft over de klachten die hij heeft;
5. door op basis van een telefonische diagnose een week voor het auto-ongeluk klager alle medische hulp heeft geweigerd en daarmee de aanmerkelijke kans voor lief neemt dat er (blijvende) schade aan klagers gezondheid optreedt;
6. door hem hulp te weigeren, omdat klager verweerster attendeerde op de ongebruikelijke lange wachttijd in verweersters praktijk.
Tot slot verwijt klager verweerster te handelen met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt door:
7. Het onjuist weergeven van de feiten in haar verweer op de klacht van klager door te stellen dat er niet is gesproken over de reden van klagers komst naar verweersters praktijk. Volgens klager was verweerster volledig op de hoogte van alle klachten van klager, getuige ook een alinea in haar verweerschrift waarin verweerster heel duidelijk weet te omschrijven welke type letsel klager heeft opgelopen bij het auto-ongeluk.
Naast het opleggen van een maatregel, verzoekt klager het college verweerster te veroordelen in de kosten van de procedure.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.
Ter onderbouwing van haar verweer stelt verweerster (onder andere) dat klager een week voor zijn bezoek aan haar praktijk zich tot de praktijk heeft gewend met het verzoek om te worden doorverwezen naar een neuroloog. De assistente heeft dit verzoek met haar besproken. Klager is toen meegedeeld dat het voor een bezoek aan een neuroloog nog te vroeg is en dat eerst nog een week volledige rust dient te worden gehouden. Verweerster is er hierbij van uitgegaan dat klager na een kop-staartbotsing op 21 januari 2020 op de spoedeisende hulp geen letsel is vastgesteld en ervan uitgegaan dat sprake is van een commotio cerebri. Er is een afspraak gemaakt voor een consult bij verweerster een week later. Een week later is klager op het spreekuur verschenen. Het spreekuur van verweerster was op dat moment twintig minuten uitgelopen. Klager heeft haar hierover in de wachtkamer op een niet prettige en intimiderende wijze aangesproken. Zij heeft klager meegenomen naar haar spreekkamer en gepoogd uit te leggen dat het uitlopen van het spreekuur niet altijd te voorkomen is. Dit is niet gelukt. In haar spreekkamer is het niet gekomen tot bespreking van zijn hulpvraag, maar is slechts aan de orde geweest het uitlopen van het spreekuur en verhoogde klager zijn insteek door te melden dat hij jurist was, het bij rechtbank er anders aan toeging en dat hij een klacht bij het Tuchtcollege zou indienen. Vervolgens is klager boos uit de spreekkamer vertrokken. Verweerster heeft tijdens het gesprek met klager overigens geen alarmsymptomen in spraak, dubbelzien of lopen kunnen constateren. Ook sprak klager coherent. Na het verlaten van de spreekkamer heeft nog een discussie plaatsgevonden met de doktersassistente, die het gedrag van klager als intimiderend en agressief heeft ervaren. Verweerster vond zijn gedrag in de gegeven situatie niet passend en ook in strijd met de op de website van de praktijk gepubliceerde gedragsregels. Verweerster heeft klager de gedragsregels van haar praktijk na het in geding zijnde consult ook nog toegestuurd samen met een uitnodiging voor een gesprek, maar daarvan heeft klager geen gebruik gemaakt. Zij vindt het jammer dat zij niet tot overeenstemming zijn gekomen. Klager heeft zich eind februari 2020 uitgeschreven uit de praktijk.
Voor zover nodig wordt hieronder nader op het verweer ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. De vraag die beantwoord moet worden is of verweerster ‘binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening’ is gebleven. Kort gezegd; of zij voldoende zorgvuldig en deskundig heeft gehandeld. Daar komt bij dat in het tuchtrecht persoonlijke verwijtbaarheid uitgangspunt is en dat de toetsing van het handelen van verweerster moet plaatsvinden in het licht van wat haar op het moment van haar handelen bekend was en bekend kon zijn.
5.2. Het college zal de klachtonderdelen 1 tot en met 6 – die alle in de kern zien op de gebeurtenissen van 11 februari 2020 en 17 februari 2020 – gezamenlijk behandelen. Verweerster heeft op 11 februari 2020 klager (via haar assistente) telefonisch geadviseerd eerst een week volledige rust te houden alvorens een doorverwijzing naar een neuroloog te faciliteren. Naar het oordeel van het college is dit een adeqaat advies geweest. Klager vertoonde na het auto-ongeval (nog maar) drie weken eerder, geen alarmerende klachten die het inzetten van een ander beleid dan rust noodzakelijk hadden gemaakt.
5.3. Een consult heeft overeenkomstig de gemaakte afspraak een week later plaatsgevonden. Het consult is circa 20 minuten later dan afgesproken gestart. Hoewel het college zich kan voorstellen dat dit voor klager vervelend is geweest, onderschrijft het college het standpunt van verweerster dat het uitlopen van het spreekuur in een huisartsenpraktijk niet altijd te vermijden is. Tussen partijen is niet in geschil dat klager op het moment dat hij door verweerster in de wachtkamer werd opgehaald haar onmiddellijk erop heeft geattendeerd dat zij te laat was. De visie van partijen loopt uiteen over hetgeen vervolgens is geschied. Klager heeft in zijn klaagschrift vermeld dat verweerster (in het kort) heeft gezegd: ‘zoek maar een andere dokter, ik ga u niet helpen’. De lezing van verweerster als weergegeven onder 4 is een geheel andere. Klager heeft op de lezing van verweerster bij conclusie van repliek gereageerd. Naar zijn mening zijn zijn klachten wel besproken en was verweerster volledig op de hoogte van zijn voorgeschiedenis en zijn klachten.
5.4. Hoewel het college niet precies kan vaststellen wat zich heeft afgespeeld kan het college er niet om heen dat hetgeen klager naar voren heeft gebracht in beide in 5.3 bedoelde stukken niet eenvoudig te duiden is. Uit het klaagschrift lijkt te volgen dat verweerster van aanvang af heeft geweigerd klager te helpen, terwijl in de conclusie van repliek is opgenomen dat tussen partijen wel de reden van de komst van klager en de klachten die hij ervaart naar aanleiding van het ongeluk zijn besproken. Wat de inhoud van het besprokene is geweest en of hetgeen in het medisch dossier is vermeld dat klager na een week rust gehouden te hebben bij gelijkblijvende klachten overeenkomstig zijn wens zou worden doorverwezen naar de neuroloog tussen partijen aan de orde is geweest, is in het klaagschrift noch in de conclusie van repliek vermeld.
Dit alles neemt echter niet weg dat nu alleen klager en verweerster aan het consult van 17 februari 2020 hebben deelgenomen, niet is vast te stellen hoe dat consult precies is verlopen. Volledig duidelijk is slechts dat het voor zowel klager als verweerster het consult niet prettig is verlopen. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld dat verweerster klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerster – daar gaat het immers niet om – maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, de feiten die zijn voorgevallen moeten worden vastgesteld. Dat kan het college hier niet, omdat de lezingen van hetgeen wel of niet gezegd zou zijn en verder is voorgevallen (grotendeels) tegenover elkaar staan en dat voor geen van beide lezingen voldoende steunbewijs voorhanden is om deze te kunnen volgen.
Ten aanzien van het uitlopen van het spreekuur, hetgeen door verweerster niet wordt betwist en daarmee als feit vaststaat, merkt het college op dat het enkele uitlopen van verweersters spreekuur van volstrekt onvoldoende gewicht is om haar daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdelen 1 tot en met 6 ongegrond zijn.
5.5. Het is het college niet kunnen blijken dat verweerster elke hulp aan klager heeft geweigerd. Verweerster heeft het contact met klager niet definitief verbroken. Er was tijdens het speekuur ook geen situatie die tot een onmiddellijk medisch ingrijpen noopte. Door het vertrek van klager uit de spreekkamer – wat daar ook de reden van was – is voor klager geen gevaarlijke situatie ontstaan. Verweerster heeft na het spreekuur gepoogd wederom met klager in contact te komen. Dat klager van de geboden mogelijk geen gebruik heeft gemaakt en zich heeft uitgeschreven kan verweerster niet worden aangerekend.
5.6. Het zevende klachtonderdeel, inhoudende dat verweerster in haar verweer de feiten onjuist heeft weergegeven door te stellen dat er niet is gesproken over de reden van klagers komst naar verweersters praktijk, is niet gegrond. Het gegeven waarop het standpunt van klager berust inhoudende dat verweerster precies op de hoogte is geweest van alle klachten van klager en het type letsel dat klager heeft opgelopen bij auto-ongeluk, leidt niet tot het oordeel dat daarover dus is gesproken tijdens het consult op 17 februari 2020. Het college heeft geen aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerster feiten heeft verdraaid. Verweerster heeft immers ook uit de aan haar gerichte brief van de SEH-arts kunnen afleiden welk type letsel klager heeft opgelopen bij het ongeluk en op 11 februari 2020 en heeft blijkens het dossier de klachten van klager telefonisch besproken met de assistente van verweerster.
5.7. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) kennelijk ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
5.8. Dit brengt tevens mee dat het verzoek van klager tot de veroordeling van verweerster in de kosten van het geding – voor zover hij daarmee een vergoeding aan hem van zijn proceskosten bedoelt – wordt afgewezen.
6. De beslissing
Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Aldus beslist op 7 september 2020 door:
J. Brand, voorzitter,
D.E. de Jong en A. Wewerinke, leden-huisarts,
bijgestaan door A. Kerstens, secretaris.
WG WG
secretaris voorzitter