ECLI:NL:TGZRAMS:2020:110 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2020/007
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2020:110 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-09-2020 |
Datum publicatie: | 07-09-2020 |
Zaaknummer(s): | 2020/007 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klaagster dient een klacht over de behandeling van wijlen haar moeder. Zij verwijt verweerder, huisarts, haar moeder niet te hebben ingestuurd per ambulance naar het ziekenhuis. Een dag nadat verweerder haar moeder had gezien, is haar moeder onverwachts overlijden. Volgens verweerder vertoonde de moeder van klaagster tijdens zijn onderzoek geen bijzonderheden die aanleiding gaven haar in te sturen naar het ziekenhuis. Volgens hem heeft hij niet de diagnose sepsis gemist, zoals klaagster stelt, en heeft hij ook anderszins niet onzorgvuldig gehandeld. Het college verklaart de klacht(en) ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing naar aanleiding van de op 3 januari 2020 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a a g s t e r,
tegen
C,
huisarts,
werkzaam te B,
v e r w e e r d e r,
gemachtigde: mr. M.J. de Groot, advocaat te Hilversum.
1. De procedure
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift;
- het aanvullende klaagschrift;
- de brief van klaagster van 25 februari 2020 met bijlagen;
- het verweerschrift met bijlagen;
- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;
- het proces-verbaal van het op 30 juni 2020 gehouden vooronderzoek.
De klacht is in de raadkamer van 31 juli 2020 behandeld.
2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Klaagster is de dochter van wijlen D, overleden december 2019, hierna te noemen: patiënte. Verweerder is als huisarts verbonden aan het verzorgingshuis, waar patiënte sinds (eind) oktober 2019 verbleef.
2.2. Op 3 december 2019 heeft een verpleegkundige, verbonden aan het verzorgingshuis, telefonisch contact opgenomen met de praktijk van verweerder en zijn assistente verzocht om een bezoek van verweerder aan patiënte. In het medisch dossier staat onder andere vermeld:
“ 03.12.2019
S Mw heeft gisteravond koorts gehad 38.4, vanmorgen geen koorts. Echter geeft wel groen sprutum op. Verkouden met hoesten. Niet benauwd of anders dan anders. maakt wel een zieke indruk.
(…)
P Morgen visite of vandaag nog ”.
2.3. Na overleg met verweerder heeft de assistente de verpleegkundige teruggebeld met de vraag of hij ook de volgende dag – tijdens zijn wekelijkse visiteronde in het verzorgingshuis - de visite kon lopen.
2.4. De volgende dag, 4 december 2019 omstreeks 16:00 uur, heeft verweerder patiënte bezocht. Van zijn bezoek aan patiënte heeft verweerder in het dossier genoteerd:
“ 04.12.2019
S vis: ziek en veel hoesten bekend met copd, heeft spiriva en salb; rookt allang niet meer
O doorrookt gezicht, niet ziek, dyspnoe valt mee; sat 95% t 37,4 long li en re zzag en zacht piepen
E copd exac
P dox en en predn. ret zn ”.
2.5. De dag na het bezoek van verweerder is patiënte de gehele dag in bed blijven liggen zonder iets te willen eten of drinken. Zij hoestte flink en aan het begin van de avond was sprake van flink zweten. Aan het einde van de avond op 5 decemer 2019 is patiënte overleden.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder nalatig en onzorgvuldig heeft gehandeld wat betreft de zorg voor patiënte in de dagen voorafgaand aan haar overlijden. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij beslissingen heeft genomen met gebrekkige dossierkennis en de familie hierbij niet betrokken heeft. Patiënte is ten onrechte niet op dinsdag [3 december 2019] ingestuurd naar het ziekenhuis, er is onvoldoende onderzoek gedaan naar wat er aan de hand was en zij heeft niet tijdig medicatie gekregen.
Volgens klaagster was er meer spoed vereist dan verweerder heeft betracht en is te weinig acht op haar symptomen geslagen. Daarnaast had verweerder haar als voormalig mantelzorger van haar moeder moeten betrekken omdat zij een relevante informatiebron had kunnen zijn. Verweerder kende haar moeder niet en om die reden was het des te meer waardevol geweest om haar erbij te betrekken. Haar moeder is waarschijnlijk overleden aan sepsis, waarvan grauwheid een duidelijk symptoom is, aldus klaagster.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. Vooropgesteld wordt dat het plotselinge overlijden van patiënte een droevige gebeurtenis is. Het college heeft daar oog voor, maar de vraag die beantwoord moet worden is of verweerder ‘binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening’ is gebleven. Kort gezegd; of hij voldoende zorgvuldig en deskundig heeft gehandeld. Daar komt bij dat in het tuchtrecht persoonlijke verwijtbaarheid uitgangspunt is en dat de toetsing van het handelen van verweerder moet plaatsvinden in het licht van wat hem op het moment van zijn handelen bekend was en bekend kon zijn.
5.2. Op verzoek van een verpleegkundige van het verzorgingshuis heeft verweerder patiënte op 4 december 2019 gezien en niet al op 3 december 2019, waarmee – naar niet in geschil is- de verpleegkundige heeft ingestemd. Verweerder trof patiënte aan terwijl zij aan het rummikubben was in de recreatieruimte van het verzorgingshuis. Vanwege verweerders bezoek is patiënte zelf (lopend met ondersteuning) naar haar appartement gegaan. Tijdens de visite zat patiënte rustig in haar stoel, zij was was niet in de war en maakte een heldere indruk. Wel had zij een wat ‘doorrookt’ gezicht, hetgeen verweerder – evenals het groene sputum en hoesten – toeschreef aan de COPD, waarmee patiënte bekend was. Patiënte had geen koorts en de saturatie was 95%. Patiënte was niet benauwd. Verweerder heeft patiëntes longen beluisterd en hoorde een zacht ademgeruis en zacht piepen, hetgeen paste bij de COPD. Op basis hiervan heeft verweeronder verondersteld dat sprake was van een exacerbatie van de COPD, mede vanwege het algemene beeld van patiënte de dagen ervoor, waarin ook sprake was van koorts. Vervolgens heeft verweerder een antibiotica-kuur en Prednisolon voorgeschreven. Het college is van oordeel dat verweerder zowel de anamnese als het lichamelijk onderzoek voldoende zorgvuldig heeft verricht. Dat verweerder klaagster als voormalig mantelzorger van haar moeder niet heeft geraadpleegd doet daar niet aan af; het is niet ongebruikelijk zonder de aanwezigheidheid van naaste familie van een (wilsbekwame) patiënte een visite af te leggen.
5.3. De door veweerder vergaarde gegevens konden de (werk-)diagnose exacerbatie van de COPD dragen. Anders dan klaagster, is het college niet van oordeel dat het nog dezelfde dag met spoed laten leveren van de medicatie was geïndiceerd, gelet op patiëntes klachten die woensdag 4 december 2019.
5.4. Van patiëntes klachten de volgende dag, flink hoesten en veel zweten, was de dag ervoor – tijdens het bezoek van verweerder – nog geen sprake. Dat verweerder op 4 december 2019 niet bedacht was of beleid heeft ingezet op cardiale klachten of een sepsis – wat volgens klaagster de mogelijke doodsoorzaak is geweest - is dan ook niet onzorgvuldig te achten.
5.5. Tot slot is het college van oordeel dat voor verweerder geen aanleiding bestond had – gelet op de op die dag omschreven klachten van patiënte, die niet alarmerend waren – haar reeds dinsdag 3 december 2019 te bezoeken en/of in te sturen naar het ziekenhuis.
5.6. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
6. De beslissing
Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Aldus beslist op 7 september 2020 door:
J. Brand, voorzitter,
A. Wewerinke en D.E de Jong, leden-huisarts,
bijgestaan door A. Kerstens, secretaris.
WG WG
secretaris voorzitter