ECLI:NL:TGZRAMS:2020:107 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/350

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2020:107
Datum uitspraak: 01-09-2020
Datum publicatie: 02-09-2020
Zaaknummer(s): 2019/350
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerder (psychiater en psychotherapeut) onder meer dat er een onjuiste (schadelijke) behandeling is toegepast en een verkeerder diagnose is gesteld, waardoor aan klager emotionele en psychische schade is toegebracht. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het college heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Ongegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 12 september 2019 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r ,

tegen

C,

psychotherapeut (zaak 2019/350),

en

psychiater (zaak 2020/015),

werkzaam te B,

v e r w e e r d e r ,

gemachtigde: mw. mr. D.M. Pot, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand

1. De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift;

- de aanvulling op de klacht met bijlagen van 4 november 2019;

- de brief van klager van 10 december 2019;

- de aanvulling op de klacht met bijlagen van 27 januari 2019;

- de aanvulling op de klacht met bijlagen van 11 februari 2020;

- het verweerschrift met de bijlage;

- de brief van klager van 1 april 2020;

- de e-mails van klager van 6 april 2020;

- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

- de e-mail van klager van 6 mei 2020;

- de repliek van klager, delen 1 en 2;

- de bijlagen bij de repliek van klager;

- de dupliek van verweerder.

Partijen hebben als gevolg van de maatregelen rondom het Corona-virus geen gebruik kunnen maken van de mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek op korte termijn mondeling te worden gehoord en hebben in plaats daarvan ingestemd met de mogelijkheid van een extra schriftelijke ronde door middel van re- en dupliek.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Klager is sinds 2000 in behandeling geweest bij een collega van verweerder. Na diens overlijden in mei 2013 is klager in behandeling gekomen bij verweerder. Klager heeft de behandelrelatie in februari 2018 verbroken.

3. De klacht en het standpunt van klager

Klager verwijt verweerder het navolgende:

1. er is nooit een kloppende diagnose gesteld;

2. er is sprake van ondeskundigheid, incompetentie en blindheid aangaande de

problematiek van klager, die veroorzaakt is doordat hij een moeder met een

psychiatrische stoornis heeft;

3. er is een niet-werkende behandeling toegepast zonder resultaat;

4. de behandeling (psychoanalyse) was schadelijk en had niet mogen worden

toegepast;

5. klager is niet geholpen en hem is emotionele en psychische schade toegebracht;

6. verweerder heeft klager met een empathisch gebrek benaderd.

Ter toelichting op de klacht heeft klager onder meer aangevoerd dat verweerder na het overlijden van de vorige behandelaar van klager de taak op zich genomen had om voor de patiënten van die behandelaar zorg te dragen voor een goede voortzetting van de behandeling. Verweerder heeft zonder medeweten of instemming van klager een diagnose (depressie) gesteld en zonder alternatieven te bespreken zichzelf als behandelaar naar voren geschoven. Verweerder heeft zich als behandelaar aan klager opgedrongen.

Verweerder heeft ten onrechte de woonsituatie van klager en zijn betalingsproblemen als oorzaak van de vermeende depressie gezien, terwijl het slechts praktische problemen waren waar klager volledig inzicht in had en controle over had. Klager heeft nooit aan een depressie gedacht en daarvoor al helemaal niet om een behandeling gevraagd.

In november 2017 heeft klager het inzicht gekregen dat zijn levensproblematiek bestaat uit het kind zijn van een moeder met autisme. Dit heeft hem de sleutel tot de antwoorden op zijn levensvragen gegeven. Toen heeft klager zich ook gerealiseerd dat hij nooit de juiste behandeling heeft gekregen. Daarmee heeft verweerder klager schade toegebracht.

Bij repliek heeft klager zijn stellingen verder aangevuld en onder meer aangevoerd dat verweerder een hechtingstrauma had moeten vaststellen. Doordat het probleem verkeerd behandeld is, is het herleefd en actief gemaakt. De medicatie was terecht, maar om andere redenen.

Verweerder was als voorzitter van de beroepsvereniging verantwoordelijk voor een goede beroepsuitoefening van de leden van zijn vereniging, waaronder de vorige behandelaar van klager. Verweerder heeft geen informatie opgevraagd over de voorgaande behandeling en deze genegeerd. Verweerder had zich in de behandelgeschiedenis moeten verdiepen.

Van verweerder is bij de huisarts van klager geen brief of andere informatie aanwezig.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Hij heeft daartoe onder meer het navolgende aangevoerd.

Na het overlijden van de voorgaande behandelaar van klager is ervoor gekozen de lopende analyses te verdelen onder de meer ervaren analytici, waaronder verweerder. Klager heeft bij aanvang en tijdens de behandeling geen bezwaar gemaakt tegen overname van de behandeling door verweerder. Het toen bestaande dossier is door verweerder niet ontvangen. In eerste instantie trof verweerder klager aan in een acute crisissituatie en diende meteen behandeling te worden gestart. Later wilde de weduwe het dossier niet afgeven zolang de rekeningen niet waren voldaan.

De aanvankelijk door verweerder gestelde diagnose was: depressieve klachten en conflicten in de werkomgeving en privésfeer bij een alleenstaande vijftiger, die zowel duidelijke (reactieve) grootheid laat zien als achterdocht ten aanzien van de buitenwereld. In het dossier is genoteerd: DSM 4: as 1: 296 3x Depressieve stoornis, recidiverend. As 2: 301.9, Persoonlijkheidsstoornis NAO, zowel schizotypische als narcistische elementen aanwezig. As 2 is later gespecificeerd naar 301.0 Paranoïde Persoonlijkheidsstoornis.

Bij het bespreken van de klachten en het opstellen van het behandelplan moet klager ten minste hebben verteld de diagnose depressieve stoornis eerder te hebben gehad, anders had verweerder niet “recidiverend” genoteerd. Klager moest alleen al bekend zijn met deze diagnose, omdat hij de voorgestelde antidepressiva heeft geaccepteerd en geruime tijd heeft gebruikt. Verweerder trof een radeloze man die verstrikt zat in conflicten met buren en instanties die hij niet meer kon overzien en oplossen, met grote potentiële schade tot gevolg. De eerste drie jaar bleef sprake van een voortdurend dreigende crisissituatie. Klager stelde deze thema’s zelf aan de orde. Achterliggende problematiek kwam regelmatig aan bod, maar niet op een systematische manier. Verweerder heeft er nooit aan getwijfeld dat klager een psychisch en relationeel zeer problematische moeder (en ook vader) had. Dat is in de gesprekken ook aan de orde geweest. De daardoor aangerichte schade werkt nog volop in klager door. Verweerder kan echter niet op afstand de diagnose autisme stellen bij iemand die hij niet kent. Ook kunnen vergelijkbare trauma’s ontstaan in verschillende constellaties. Voor het heden van de patiënt is van belang hoe die trauma’s doorwerken. Klager zag problemen uitsluitend als komend van buitenaf, kon zich niet-erkend en tekortgedaan voelen en zocht hiervoor vergelding, terwijl hij zelf ook voortdurend werd achtervolgd door procedures. Verweerder is van mening een juiste diagnose te hebben gesteld.

Verweerder heeft klager naar beste kunnen geprobeerd te helpen en herkent zich niet in de gemaakte verwijten. Klager was duidelijk en volledig geïnformeerd over de behandelmethode, was naar tevredenheid in behandeling en boekte progressie. In de benadering van verweerder is altijd ruimte voor empathie.

Verweerder heeft de conceptbrief voor de huisarts, die zich in het dossier bevindt, op 7 maart 2018 aan klager gezonden en daarop van klager geen bericht ontvangen. Hij heeft dit geïnterpreteerd als het ontbreken van toestemming om de huisarts te berichten.

5. De beoordeling

Het college wijst er bij de inhoudelijke beoordeling allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Het gaat daarbij om persoonlijke verwijtbaarheid van de beroepsbeoefenaar bij de behandeling van klager. Verweerder kan geen verwijt worden gemaakt van (medisch) handelen of nalaten door anderen. Het college beoordeelt de klachten met inachtneming van deze uitgangspunten.

Het enkele feit dat verweerder voorzitter is geweest van de beroepsvereniging, waarvan ook de vorige behandelaar van klager lid was, brengt - anders dan klager meent - voor verweerder geen verantwoordelijkheid mee voor de inhoudelijke behandeling van klager door die behandelaar. Hetgeen klager ter zake die behandeling heeft aangevoerd laat het college dan ook buiten beschouwing. Voor het niet verkrijgen van het behandeldossier van de vorige behandelaar heeft verweerder een plausibele verklaring gegeven.

Klachtonderdelen 1. en 2.

Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de door verweerder gestelde diagnose niet juist zou zijn. Verweerder geeft voor zijn diagnose een onderbouwing die te volgen is en hij kon op grond van die onderbouwing tot de gestelde diagnose komen. Bovendien is op grond van die diagnose medicatie uitgeschreven die een positief resultaat heeft gehad. Verder blijkt uit het dossier dat verweerder aandacht had voor de problemen die klager inbracht, in het bijzonder ook de problemen die waren ontstaan en bestonden in de relatie van klager met zijn moeder, die zo haar eigen problematiek had. Terecht heeft verweerder aangevoerd dat hij geen diagnose kan stellen bij iemand die hij niet kent. Dat is ook niet nodig om in de behandeling de invloed van de (problematiek van de) moeder op klager te erkennen en mee te nemen, zoals verweerder gedaan heeft.

De klachtonderdelen 1. en 2. zijn op grond van het voorgaande ongegrond.

Klachtonderdelen 3., 4. en 5.

Het medisch dossier geeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat klager niet op de hoogte zou zijn geweest van de diagnose en/of de behandelmethode. Evenmin blijkt uit het dossier dat een verkeerde behandelmethode is ingezet. Het is niet verkeerd om de toegepaste behandeling in te zetten bij de veronderstelde problematiek, naast medicatievoorschrift, zoals gedaan is. Dat verweerder klager niet geholpen heeft bij zijn hulpvraag blijkt ook niet. Het dossier is indicatief voor het tegendeel. Klager lijkt gedurende lange tijd tevreden te zijn geweest met de behandeling. Alleen in de laatste periode wordt in het dossier melding gemaakt van een ontstane onvrede van klager. Het college heeft ook op basis van het dossier geen indicatie dat de behandeling schadelijk is geweest of traumatiserend heeft gewerkt. Het feit dat klager achteraf stelt over de resultaten van de behandeling niet tevreden te zijn betekent nog niet dat de behandeling verkeerd, schadelijk en/of traumatiserend was. Klager had in dat geval ook veel eerder de behandelrelatie kunnen verbreken. De klachtonderdelen 3., 4. en 5. zijn eveneens ongegrond.

Klachtonderdeel 6.

Een aanknopingspunt voor de stelling van klager dat hij door verweerder met een gebrek aan empathie is benaderd, biedt het dossier ook niet. Dit is bovendien een beleving van klager, die niet op basis van feiten vast te stellen is. Ook klachtonderdeel 6. is ongegrond.

Overige stellingen van klager

Ook hetgeen klager overigens nog heeft aangevoerd geeft het college geen aanleiding om tot de conclusie te komen dat sprake is van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten door verweerder.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 1 september 2020 door:

J. Recourt, voorzitter,

C.H.J.A.M. van de Vijfeijken en W.C.B. Hoenink, leden-beroepsgenoten in de zaak 2019/350,

A.C.M. Kleinsman en E.D.M. Masthoff, leden-beroepsgenoten in de zaak 2020/015,

bijgestaan door N.A.M. Sinjorgo, secretaris.

WG WG

secretaris voorzitter