ECLI:NL:TGZCTG:2020:81 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.186

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2020:81
Datum uitspraak: 03-03-2020
Datum publicatie: 05-03-2020
Zaaknummer(s): c2019.186
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen gz-psycholoog. Verweerster heeft samen met een eveneens aangeklaagde mede-rapporteur in het kader van een echtscheidingsprocedure een onderzoek verricht naar de personen en de opvoedingsvaardigheden van klaagster en haar ex-partner. Na inzage van het concept rapport heeft klaagster bezwaar gemaakt. Het deel van het rapport dat op haar betrekking heeft, is niet verzonden. Klaagster maakt de rapporteurs een aantal verwijten over de gang van zaken bij de totstandkoming van het rapport. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.186 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., gz-psycholoog, werkzaam te D., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. A.W. Hielkema, verbonden aan de stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klaagster – heeft op 14 november 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. – hierna de gz-psycholoog – een klacht ingediend. Bij beslissing van 5 juni 2019, onder nummer 18180a, heeft dat College de klacht deels van onvoldoende gewicht en verder als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Het Centraal Tuchtcollege heeft van klaagster nog nadere correspondentie ontvangen. De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak A. / E. (C2019.187) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 4 februari 2020, waar zijn verschenen klaagster, en de gz-psycholoog, bijgestaan door mr. Hielkema voornoemd. Zowel klaagster als de gz-psycholoog en haar gemachtigde hebben hun standpunten nader toegelicht. Zij hebben dat mede gedaan aan de hand van pleitaantekeningen die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

In mei 2012 heeft klaagster haar coming-out gehad waarna zij in transitie is gegaan naar vrouw. Voordien is klaagster gehuwd en vader geworden van drie kinderen. Sinds 2013 is sprake van strijd tussen de ouders. In het kader van de echtscheiding zijn de kinderen klem komen te zitten en onder toezicht gesteld. Op last van de rechter heeft de F. (gezinsvoogdij-instelling) in januari 2018 verzocht om een forensisch-psychologisch onderzoek in te stellen omtrent de personen van de ouders en de kinderen en de opvoedingsvaardigheden van de ouders. Verweerster heeft, samen met een gelijktijdig bij dit college aangeklaagde collega (zaaknummer 18180b), het gevraagde onderzoek verricht. Dit onderzoek is vastgelegd in een gezamenlijk concept-rapport. Klaagster is op 8 november 2018 over dit concept geïnformeerd. Na inzage van het concept heeft klaagster bezwaar gemaakt tegen het uitbrengen van het rapport. Het rapport is niet verzonden.

3.         Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerster:

1.                  het niet verstrekken van gevraagde gegevens

2.                  onheuse bejegening

3.                  schending van de privacy

4.                  uiten van beschuldigingen

5.                  eenzijdig onderzoek

6.                  partijdigheid in onderzoek

7.                  intimidatie

8.                  discriminerende uitspraken

9.                  discriminatie in handelen en beoordeling op basis van heteronormativiteit

10.              ondeskundig handelen

11.              diskwalificeren van deskundigen op het gebied van transgenders.

Klaagster heeft deze klachten in het klaagschrift toegelicht, op welke toelichting het college hierna voor zoveel nodig zal terugkomen.

4.          Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het college zal hierna, voor zoveel nodig, op dit verweer ingaan.

5.          De overwegingen van het college

Het college zal de klachtonderdelen achtereenvolgens behandelen.

Ad 1.

Klaagster heeft verweerster bij e-mail van 4 juli 2018 (onder meer) verzocht om haar BIG-registratienummer. Verweerster heeft wel geantwoord op deze e-mail maar zij heeft daarbij haar BIG-registratienummer niet vermeld. Dat is, zoals verweerster ook erkent, een omissie.

Toen klaagster op 19 november 2018 op haar verzoek terugkwam, heeft verweerster, teneinde klaagster de weg te wijzen, haar op 22 november 2018 een link toegezonden van het BIG-register.

Het college is, in navolging van de partijen, van oordeel dat hier van een omissie sprake is. In de hiervoor weergegeven omstandigheden is deze omissie van onvoldoende gewicht om een tuchtrechtelijke veroordeling te rechtvaardigen.

Dat verweerster meer informatie (met name informatie waarop zij de betiteling transgender baseerde) heeft geweigerd te geven, heeft het college niet op basis van de stukken kunnen vaststellen.

Ad 2, 4, 7 en 8.

Deze onderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

De door klaagster in de toelichting op haar klacht genoemde mondelinge uitspraken zijn zonder meer onheus, en/of intimiderend, discriminerend en beschuldigend.

Verweerster betwist echter ten stelligste dat deze uitspraken zijn gedaan. Dan geldt volgens vaste rechtspraak het volgende: in gevallen zoals het onderhavige, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan een verwijt dat is gebaseerd op de lezing van de klagende partij niet gegrond worden bevonden.

Tot slot overweegt het college dat in de schriftelijke rapportage geen in objectieve zin onheuse, intimiderende, discriminerende of onbehoorlijk beschuldigende teksten zijn vermeld. Deze klachtonderdelen zijn ongegrond.

Ad 3.

Het recht op privacy is niet geschonden, omdat het rapport, na bezwaar van klaagster, niet is verzonden. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Ad 5 en 6.

Ook hier past een gezamenlijke behandeling.

Uit de -uitvoerige- rapportage kan het college niet afleiden dat sprake is van eenzijdig of partijdig onderzoek. Weliswaar worden in het rapport negatieve aspecten van de persoon van klaagster genoemd die uiteraard voor haar minder aangenaam zijn, maar dat geldt ook voor de andere ouder. Bovendien komen ook de positieve eigenschappen van klaagster in beeld. De betreffende overwegingen van de rapporteurs zijn naar behoren gemotiveerd. De klachtonderdelen zijn ongegrond.

Ad 9.

Het college kan de stelling van klaagster dat verweerster duidelijk liet merken dat zij problemen had met klaagsters transseksualiteit niet volgen. Uit de overlegde rapportage blijkt dit in ieder geval niet en ook overigens is dit niet komen vast te staan. Het enkele feit dat, zoals klaagster betoogt, in de haar voorgelegde vragenlijsten geen rekening werd gehouden met transgenders en interseksuelen kan niet leiden tot een tuchtrechtelijk verwijt aan het adres van verweerster. Niet is gebleken of aannemelijk geworden dat de vragen in de vragenlijsten tuchtrechtelijk niet door de beugel konden.

Ad 10.

Uit het oogpunt van deskundigheid was niet vereist dat verweerster voldoet aan nadere eisen te stellen aan de deskundigen op het gebied van transgenders. Hier was namelijk niet aan de orde het geven van een verklaring die een transgender nodig heeft om zijn of haar geslacht te laten veranderen. Verweerster was bekwaam en dus ook bevoegd om het onderhavige onderzoek te verrichten. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad 11.

Klaagster stelt dat vele deskundigen haar hebben onderzocht en dat er nimmer een andere stoornis is vastgesteld dan een genderdysforie. Verweerster daarentegen heeft als niet-deskundige op dat gebied vastgesteld dat zij de meest verschrikkelijke persoonlijkheidsstoornissen zou hebben. Het college volgt klaagster niet in deze klacht; ook verweerster en haar collega hebben, zo blijkt uit de rapportage, geen stoornis vastgesteld. Op grond van het voorgaande wordt de klacht, ook met inachtneming van de nader door klaagster overgelegde stukken, deels van kennelijk onvoldoende gewicht, deels kennelijk ongegrond geoordeeld.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klaagster heeft in beroep tien grieven geformuleerd waarmee de oorspronkelijke klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor komt te liggen. Klaagster verzoekt het Centraal Tuchtcollege de klacht alsnog gegrond te verklaren en de gz-psycholoog en haar mede-rapporteur (hierna: de rapporteurs) te schrappen uit het BIG-register, subsidiair een passende maatregel op te leggen. Verder verzoekt klaagster het Centraal Tuchtcollege de rapporteurs alle gegevens, inclusief aantekeningen en ingevulde vragenlijsten aan klaagster te laten verstrekken en de rapporteurs te veroordelen in de kosten van de procedure.

            4.2       De rapporteurs hebben in beroep verweer gevoerd. Namens de rapporteurs wordt gesteld dat klaagster, nu het rapport niet is verzonden, geen belang heeft bij de klacht. De rapporteurs verzoeken het Centraal Tuchtcollege daarom primair klaagster niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair het door klaagster ingestelde beroep te verwerpen.

                        Ontvankelijkheid

            4.3       De stelling van de rapporteurs dat klaagster geen belang heeft bij de klacht nu het rapport niet is verzonden, deelt het Centraal Tuchtcollege niet. Dit in de eerste plaats niet omdat klaagster deze stelling betwist en verder omdat het enkele feit dat het rapport uiteindelijk niet is verzonden niet maakt dat klaagster niet over de gang van zaken rond de totstandkoming van het concept-rapport kan klagen. Klaagster wordt in haar klacht ontvangen.

4.4       In beroep zijn de schriftelijke klachten over het beroepsmatig handelen van de rapporteurs nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk gevoerde debat.

4.5       In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 februari 2020 is dat debat voortgezet. Het Centraal Tuchtcollege overweegt naar aanleiding van hetgeen partijen in beroep nog naar voren hebben gebracht als volgt.

4.6       Voor wat betreft het derde klachtonderdeel waarmee klaagster de rapporteurs verwijt dat zij het rapport aan het Hof hebben gestuurd, oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat hiervan niet is gebleken. Ter terechtzitting in beroep is namens de rapporteurs betoogd dat aan het Hof is gevraagd of het volledige rapport, met inbegrip van het gedeelte dat klaagster betrof, aan het Hof diende te worden overgelegd. Het Hof heeft niet tot overlegging van het volledige rapport gesommeerd. De rapporteurs hebben daarop het blokkeringsrecht van klaagster gerespecteerd en het gedeelte van het rapport dat betrekking had op het bij klaagster verrichte onderzoek uit het rapport gelaten. Voor zover het beroep van klaagster op dit onderdeel betrekking heeft, slaagt het niet.

4.7       Voor wat betreft het vijfde en zesde klachtonderdeel oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat het transgender zijn van klaagster onderwerp van gesprek is geworden omdat dit gegeven relevant was of kon zijn in het kader van de beantwoording van de onderzoeksvragen die betrekking hebben op de opvoedingsvaardigheden van de beide ouders en/of de relatie tussen elk van beide ouders en met de kinderen. Van een eenzijdig of partijdig onderzoek of van enige vooringenomenheid van rapporteurs is het Centraal Tuchtcollege niet gebleken. Ook op dit punt faalt het beroep.

4.8       Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg.

4.9       Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht heeft afgewezen en dat het beroep van klaagster moet worden verworpen. Dit brengt mee dat geen sprake kan zijn van een kostenveroordeling.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter; B.J.M. Frederiks en A.R.O. Mooy, leden-juristen en L.C. Mulder en R.M.H. Schmitz, leden-beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

       Uitgesproken ter openbare zitting van 3 maart 2020.

                        Voorzitter   w.g.                                             Secretaris  w.g.