ECLI:NL:TGZCTG:2020:75 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.181

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2020:75
Datum uitspraak: 03-03-2020
Datum publicatie: 05-03-2020
Zaaknummer(s): c2019.181
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen gz-psycholoog. Klager is TBS-gedetineerd op de instroomunit van een Forensische Psychiatrisch Centrum (FPC) waar de gz-psycholoog behandelcoördinator is. De gz-psycholoog heeft in het kader van klagers hoger beroep tegen een TBS-verlengingsbeslissing op verzoek van het Gerechtshof een aanvullende rapportage uitgebracht. Klager is op enig moment in de kliniek slachtoffer geweest van een geweldsincident. Klager verwijt verweerster onheuse bejegening, onzorgvuldig rapporteren, het bieden van onvoldoende zorg en het zich niet houden aan gemaakte afspraken. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.181 van:

A., verblijvende in B. te C., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. P.J. Vleeming te Amsterdam

tegen

D., GZ-psycholoog, destijds werkzaam te E., beklaagde in beide instanties, gemachtigde: mr. H. Vorsselman, advocaat te Groningen.

1.                  Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 28 november 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen D. - hierna de gz-psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 20 juni 2019, onder nummer GP2018/20, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak A. tegen F. (C2019.182) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 4 februari 2020, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door mr. P.J. Vleeming, en de gz-psycholoog, bijgestaan door mr. H. Vorsselman. De zaak is door partijen over en weer bepleit, waarbij mr. Vleeming een pleitnota heeft overgelegd.

2.                  Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

2.1

Klager is in het kader van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op 15 februari 2018 overgeplaatst vanuit het Forensisch Psychiatrisch Centrum G. (hierna: G.) naar de reguliere instroomunit van het Forensisch Psychiatrisch Centrum H. (hierna: H.). Verweerster was ten tijde van de overplaatsing behandelcoördinator op deze instroomafdeling.

2.2

Klager is op 29 juni 2018 overgeplaatst naar de resocialisatie afdeling binnen de H..

De directeur behandelzaken van de H. heeft klager in een gesprek van 24 december 2018 en bij brief van 14 januari 2019 laten weten dat het ministerie zal worden verzocht klager over te plaatsen naar een nieuwe instelling.

3. De klacht

3.1

Verweerster heeft als toekomstig behandelaar klager in januari 2018 bezocht in de G.. Toen klager op de instroomunit van de H. kwam, had hij een soort klik met haar. Zij bood een luisterend oor en werd door de tijd heen een soort van klankbord voor klager. Klager vertrouwde haar. Verweerster zou brieven van klager mailen of faxen naar de raadsman van klager. Deze advocaat heeft echter nooit iets ontvangen. Klager kon er toen niet meer op vertrouwen dat datgene wat verweerster vertelde en beloofde de waarheid was. Er is een vertrouwensbreuk tussen klager en verweerster ontstaan na een geweldsincident in juni 2018. Klager vond dat zij bagatelliserend reageerde op het incident. Ook vertelde verweerster klager dat hij geen stoornissen had, maar ontkende dat toen de advocaat van klager haar belde. In de rapportage van 23 juli 2018 schreef zij tegenstrijdigheden en onwaarheden. Ook heeft zij daarin het geweldsincident niet gemeld. Dit is de reden geweest dat klager het hoger beroep tegen de verlenging van de terbeschikkingstelling heeft ingetrokken.

3.2

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Klager verwijt verweerster:

1.                  dat zij klager onheus heeft bejegend;

2.                  dat er sprake is van een discrepantie tussen de uitlatingen van verweerster

                        over de diagnose en de inhoud van de behandelrapportage van 23 juli 2018;

3.                  dat de inhoud van de behandelrapportage van 23 juli 2018 onjuist en

                        onvolledig is;

4.                  dat klager niet de zorg heeft gekregen waar hij recht op had na het

                        geweldsincident;

5.                  dat zij diverse incidenten heeft verzwegen in de wettelijke aantekeningen;

6.                  dat zij zich niet heeft gehouden aan de gemaakte afspraak om stukken op te

sturen naar de advocaat van klager.

4. Het verweer

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

4.1 Klachtonderdeel 1

Verweerster herkent zich in het geheel niet in de beschrijving van klager over de bejegening die hem ten deel zou zijn gevallen. Het contact van verweerster met klager werd door verweerster doorgaans als constructief ervaren. Tijdens de zorgconferentie op 13 juli 2018 heeft klager nog te kennen gegeven dat verweerster als behandelcoördinator het beste met hem voor heeft en heeft hij verweerster daarvoor bedankt.

4.2 Klachtonderdeel 2

Zowel de psychiater als verweerster zagen een onderdeel van de in eerdere behandelsettingen benoemde diagnostiek in het begin van de behandeling van klager in de H. niet direct terug tijdens de observaties en in de gesprekken met klager. Het betreft dan met name de classificatie antisociale/narcistische persoonlijkheidsstoornis. Er is nooit door de psychiater of verweerster aangegeven dat er geen sprake zou zijn van een persoonlijkheidsstoornis bij klager.

Het betrof slechts een element uit de diagnostiek dat in het begin van de behandeling niet direct is herkend. De diagnostiek was ruimer dan de antisociale/narcistische persoonlijkheidsstoornis. Er was op 23 juli 2018 onvoldoende reden om de diagnostiek op dat moment aan te passen. De diagnostiek binnen de H. was ook nog niet afgerond. Daarbij komt dat in de periode na de uitlatingen van de psychiater en verweerster, maar voor de totstandkoming van de rapportage van 23 juli 2018 het beeld van klager nog eens werd bevestigd door het gedrag en de opstelling van A. gaandeweg de behandeling. Dit blijkt onder meer uit het onderzoeksrapport van 9 januari 2019.

4.3 Klachtonderdeel 3

De behandelrapportage van 23 juli 2018 betreft geen regulier behandelplan, maar een rapportage in het kader van de behandeling van het hoger beroep van klager tegen de beslissing van de rechtbank I. van 21 maart 2018 tot verlenging van de terbeschikkingstelling. Deze rapportage is inzichtelijk opgesteld volgens een binnen de H. vaste methode. Omdat de diagnostiek nog niet was afgerond, konden op 23 juli 2018 nog geen definitieve conclusies worden getrokken zodat de beoordeling in de G. nadrukkelijk is meegewogen in de rapportage. De bevindingen die naar aanleiding van de behandeling van klager binnen de H. zijn gerapporteerd, zijn op een juiste wijze verwerkt in de behandelrapportage. Verweerster heeft in september 2018 nog een gesprek gehad met klager in aanwezigheid van zijn mentor, waarin uitleg is gegeven over de rapportage.

Verweerster concludeert dat de verslaglegging van 23 juli 2018 adequaat is geweest en de toets der tuchtrechtelijke kritiek ruimschoots doorstaat.

4.4 Klachtonderdeel 4

Verweerster betwist dat zij onvoldoende zorg heeft verleend. Zij heeft aansluitend op het door klager aan haar gemelde incident meerdere gesprekken met klager gevoerd. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat door verweerster intensief met klager is gesproken. Ook geeft klager in zijn klaagschrift zelf aan dat hij bijna dagelijks tegenover verweerster zat omdat hij niet wist wat hij met het geweldsincident aan moest.

Verweerster heeft het incident op 14 juni 2018 niet gebagatelliseerd. Dit blijkt ook niet uit haar verslaglegging. Overigens heeft klager op 20 juni 2018 zelf aangegeven geen verdere gesprekken met verweerster meer te wensen naar aanleiding van het geweldsincident. Gelijktijdig liep de EMDR-therapie, waarin de door klager beschreven incidenten ruim aan bod zijn gekomen. Dit blijkt ook door het overgelegde Eindverslag Behandelhuis.

Op 15 juni 2018 heeft verweerster het incident gemeld bij het management. Een aantal dagen later kreeg zij bericht dat de melding intern was opgepakt.   

4.5 Klachtonderdeel 5

De wettelijke aantekeningen die klager in juni 2018 heeft gekregen betroffen de periode tot 29 mei 2018. De door klager genoemde incidenten vonden daarna plaats zodat verklaarbaar is dat deze incidenten niet zijn genoemd.

4.6 Klachtonderdeel 6

Klager heeft verweerster een map overhandigd met deels handgeschreven brieven en deels pagina’s uit documenten met het verzoek deze te lezen. Verweerster heeft dit gedaan en een week later de stukken weer aan klager gegeven. Van een toezegging om stukken te faxen of te mailen naar een advocaat is nooit sprake geweest. Dat behoort ook niet tot de taak van een behandelcoördinator.

4.7

De klachtonderdelen vinden geen grondslag in de feiten en worden door klager niet onderbouwd. Klager dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in de klachtonderdelen, althans de klachtonderdelen dienen als ongegrond te worden afgewezen.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

Het college wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdende met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2 Klachtonderdeel 1

Verweerster is het niet eens met de stelling van klager dat zij hem onheus bejegend zou hebben. Zij heeft daarbij verwezen naar de notulen van de zorgconferentie van

13 juli 2018, waar klager heeft gemeld dat verweerster het beste met hem voor heeft en hij haar daarvoor bedankt. Het college stelt vast dat de stelling van klager dat hij onheus bejegend zou zijn door verweerster feitelijke grondslag mist nu uit het dossier blijkt dat klager – nadat verweerster niet meer zijn behandelcoördinator was – heeft geuit dat hij tevreden was over de behandeling door verweerster. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

5.3 Klachtonderdeel 2

Verweerster heeft uitgelegd dat een element uit de eerdere diagnostiek in het begin van de behandeling niet direct werd herkend. De diagnostiek binnen de H. was op dat moment nog niet afgerond. Het college constateert dat onder deze omstandigheden door het Gerechtshof J. om aanvullende informatie werd gevraagd in het kader van een door klager ingesteld hoger beroep. In deze behandelrapportage wordt ook kenbaar gemaakt dat de diagnostiek nog niet volledig is afgerond en de reden daarvan. Het college is van oordeel dat op basis van het dossier en met de uitleg van verweerster niet blijkt van een discrepantie tussen de uitlatingen van verweerster en de weergave in de behandelrapportage van 23 juli 2018.

Dit klachtonderdeel zal als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

5.4 Klachtonderdeel 3

Klager stelt dat de inhoud van de behandelrapportage van 23 juli 2018 onjuist en onvolledig is. Uit zijn toelichting blijkt vervolgens dat klager het niet eens is met de inhoud van deze rapportage. Dat maakt de inhoud naar het oordeel van het college nog niet onjuist of onvolledig. Klager heeft niet onderbouwd welke feitelijke onjuistheden in de rapportage staan. Verweerster heeft aangevoerd dat het niet een reguliere behandelrapportage betreft, maar een aanvulling op een eerder uitgebrachte rapportage in het kader van de behandeling in hoger beroep. Het college heeft niet geconstateerd dat deze aanvulling onvolledig is. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

 5.5 Klachtonderdeel 4

Verweerster heeft betwist dat zij onvoldoende zorg heeft verleend na incidenten en heeft daartoe verwezen naar de voortgangsrapportage, waaruit blijkt dat door verweerster intensief met klager is gesproken. Het college heeft met verweerster geconstateerd dat klager in zijn klaagschrift heeft opgenomen dat hij bijna dagelijks tegenover verweerster zat omdat hij niet wist wat hij met het geweldsincident aan moest. Daarnaast liep er EMDR-therapie, waarin de incidenten ook aan de orde kwamen, zoals blijkt uit het Eindverslag Behandelhuis. Het college is van oordeel dat dit klachtonderdeel feitelijke grondslag mist en daarom acht het college dit klachtonderdeel ook kennelijk ongegrond.

5.6 Klachtonderdeel 5

Nu de wettelijke aantekeningen een periode betreffen voorafgaand aan door klager genoemde incidenten konden deze niet gemeld worden in de betreffende stukken. Dit klachtonderdeel zal als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

5.7 Klachtonderdeel 6

Klager stelt dat verweerster stukken zou opsturen naar zijn advocaat. Verweerster betwist dit en stelt dat dit ook niet de taak is van een behandelcoördinator. Het college kan niet vaststellen welke lezing de juiste is en daarmee ook niet beoordelen of verweerster klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerster, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van klager en van verweerster evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen. Daarom is dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

5.8

Alle klachtonderdelen zullen als kennelijk ongegrond worden afgewezen”.

3.                  Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.                  Beoordeling van het beroep

4.1              Klager beoogt met zijn beroep de klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Het beroep strekt ertoe dat de klacht alsnog op alle onderdelen gegrond wordt verklaard.

4.2              De gz-psycholoog heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege het beroep te verwerpen.

4.3              Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg door klager geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.

4.4              In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 februari 2020 is dat debat voortgezet.

4.5              Het beraad in raadkamer na de behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg.

4.6              Dit betekent dat de klacht van klager faalt en het beroep zal worden verworpen.

5.                  Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter; B.J.M. Frederiks en A.R.O. Mooy, leden-juristen en L.C. Mulder en R.M.H. Schmitz, leden-beroepsgenoten en

D. Brommer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 3 maart 2020.

            Voorzitter   w.g.                                                                    Secretaris  w.g.