ECLI:NL:TGZCTG:2020:63 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.226

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2020:63
Datum uitspraak: 03-03-2020
Datum publicatie: 05-03-2020
Zaaknummer(s): c2019.226
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen huisarts. Het Regionaal Tuchtcollege heeft in deze zaak geoordeeld dat uit het klaagschrift en de daarop door klaagster gegeven aanvulling onvoldoende blijkt op welke feiten en gronden de klacht berust en klaagster in haar klacht niet ontvankelijk verklaard. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat uit de door klaagster gegeven aanvulling weliswaar is op te maken waar haar klacht op ziet, maar dat niet duidelijk is geworden wat klaagster precies van de huisarts had verwacht of wat volgens klaagster de (verwijtbare) rol van de huisarts is geweest. Het beroep van klaagster wordt daarom verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.226 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, werkzaam te B.,

verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. drs. C. van der Kolk-Heinsbroek, verbonden aan de Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klaagster – heeft op 21 maart 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. – hierna de huisarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 5 juli 2019, onder nummer 19/134, heeft de voorzitter van dat College klaagster – na behandeling in raadkamer – (naar het Centraal Tuchtcollege verstaat) kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 28 januari 2020, waar zijn verschenen klaagster, en de huisarts, bijgestaan door mr. Van der Kolk-Heinsbroek.

Zowel klaagster als de huisarts en zijn gemachtigde hebben hun standpunten nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“Uit het klaagschrift blijkt onvoldoende op welke feiten en gronden de klacht berust. Bij brief van 2 april 2019 is klaagster in de gelegenheid gesteld binnen twee weken aanvullende informatie te verstrekken en nader toe te lichten welke verwijten zij aangeklaagde precies maakt en dit eventueel met stukken te onderbouwen.

Bij brief, ingekomen bij dit college op 23 april 2019, heeft klaagster een aanvulling gestuurd. Deze aanvulling acht de voorzitter evenwel onvoldoende begrijpelijk en samenhangend om hieruit te kunnen opmaken waar de klacht tegen aangeklaagde precies op ziet. Ze uit klachten tegen vele personen en instanties, maar wat in dit verband ze precies van aangeklaagde had verwacht of wat volgens klaagster de (verwijtbare) rol van aangeklaagde hierin is geweest, is niet duidelijk geworden. Aangeklaagde kan zich hiertegen onvoldoende weren. Een zorgvuldige en zinvolle procedure is onder deze omstandigheden niet geborgd. 

Het klaag­schrift voldoet daarmee niet aan de eisen van artikel 65 lid 2 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en arti­kel 4 van het Tuchtrecht­besluit BIG. Op grond van ar­tikel 66 lid 4 Wet BIG wordt klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht.”

3.         Beoordeling van het beroep

            3.1       In beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.

3.2       De huisarts heeft in beroep verweer gevoerd. De huisarts vindt dat het beroepschrift niet aan de wettelijke eisen voldoet en vraagt het Centraal Tuchtcollege klaagster niet-ontvankelijk te verklaren in het beroep. Voor het geval klaagster door het Centraal Tuchtcollege in het beroep wordt ontvangen stelt de huisarts zich op het standpunt dat hij zorgvuldig heeft gehandeld en dat het beroep van klaagster moet worden verworpen.

Ontvankelijkheid

3.3       Anders dan de huisarts stelt is uit het beroepschrift voldoende af te leiden wat de gronden van het beroep van klaagster zijn, zoals hieronder nader wordt toegelicht. Klaagster kan daarom in het beroep worden ontvangen.

Beoordeling van het beroep

3.4       Het Regionaal Tuchtcollege heeft op goede gronden overwogen dat het klaagschrift, ook niet met de door klaagster daarop gegeven aanvulling, niet aan de daaraan bij de wet gestelde vereisten voldoet. Weliswaar is uit die aanvulling op te maken waar de klacht van klaagster op ziet, maar wat klaagster in dit verband precies van de huisarts had verwacht of wat volgens klaagster de (verwijtbare) rol van de huisarts hierin is geweest is niet duidelijk geworden.

3.5       Op grond van wat is bepaald in artikel 67a lid 1, onder b, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) kon de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege daarom in raadkamer een eindbeslissing geven inhoudende dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is.

3.6       Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep van klaagster moet worden verworpen.

4.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: R. Veldhuisen, voorzitter; M.P. den Hollander en

Y.A.J.M. van Kuijck, leden-juristen en F.M.M. van Exter en W. de Ruijter, leden-beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 maart 2020.

Voorzitter  w.g.          Secretaris  w.g.