ECLI:NL:TGZCTG:2020:227 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.381

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2020:227
Datum uitspraak: 15-12-2020
Datum publicatie: 15-12-2020
Zaaknummer(s): c2019.381
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. De klacht heeft betrekking op de behandeling van de moeder van klaagster. Patiënte is na een korte tijdelijke opname in het ziekenhuis teruggekeerd naar het woonzorgcentrum waar zij voordien verbleef. Zij is daar na korte tijd overleden. Klaagster verwijt de huisarts dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld doordat zij – kort gezegd – klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd en het medicatiebeleid heeft gewijzigd voordat de uitslag van het weefselonderzoek bekend was. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.381 van:

A., wonende in B.,

appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, werkzaam in B., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. M.C. Hazenberg, verbonden aan de stichting VvAA Rechtsbijstand in Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. – hierna klaagster – heeft op 26 april 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege in Den Haag tegen C. – hierna de huisarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van

19 november 2019, onder nummer 2019-108c, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

Klaagster heeft op tijd beroep tegen die beslissing ingesteld. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Het Centraal Tuchtcollege heeft van klaagster nog nadere correspondentie ontvangen.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd behandeld met de zaak A./E. (C2019.380) op de openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van

6 november 2020, waar zijn verschenen klaagster, en de huisarts, bijgestaan door

mr. Hazenberg voornoemd.

Partijen hebben hun standpunten bij de mondelinge behandeling over en weer verder toegelicht.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

2.1 Klaagster is de dochter van mevrouw F., geboren in 1928 en overleden op 14 januari 2018 (hierna te noemen de patiënte). Beklaagde is als huisarts verbonden aan huisartsenpraktijk G. en in die hoedanigheid betrokken geweest bij de zorg aan patiënte vanaf 1996 tot aan haar overlijden op 14 januari 2018. Patiënte is op 12 december 2017 doorverwezen naar het ziekenhuis voor een X-thorax waarna zij aldaar is opgenomen. Er bleek sprake te zijn van een uitgebreide gemetastaseerde ziekte. Op 8 januari 2018 is patiënte ontslagen uit het ziekenhuis en is zij teruggebracht naar woonzorgcentrum H., waar zij reeds geruime tijd verbleef. Op 14 januari 2018 is patiënte aldaar overleden.

3. De klacht

Klaagster verwijt de beklaagde – zakelijk weergegeven – dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld na het ontslag van patiënte uit het ziekenhuis. Zo heeft zij klaagster niet gekend in de wijziging van het beleid en de aanpassing van de medicatie overeenkomstig dat beleid op 9 januari 2018 (klachtonderdeel 1). Ook heeft beklaagde het medicatiebeleid gewijzigd, terwijl de uitslag van het weefselonderzoek na het biopt bij patiënt nog niet bekend was (klachtonderdeel 2). Tenslotte is klaagster niet geïnformeerd over de betrokkenheid van andere huisartsen van huisartsenpraktijk G. (klachtonderdeel 3).

4. Het standpunt van beklaagde

De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Het College overweegt allereerst dat de snelle verergering van de gezondheidstoestand van patiënte resulterend in haar overlijden voor klaagster ingrijpend en verdrietig moet zijn geweest.

5.2 Het College dient op grond van artikel 47 lid 1 Wet BIG te beoordelen of beklaagde heeft gehandeld in strijd met de zorg die van haar in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht.

5.3 Met betrekking tot het eerste onderdeel van de klacht betwist beklaagde uitdrukkelijk dat klaagster niet gekend is in de beleidswijziging en de daarbij behorende aanpassing van de medicatie. Het College heeft kennis genomen van de schriftelijke overdracht d.d. 11 januari 2018 van beklaagde aan de huisartsenpost met daarin als journaal tekst bij de datum 9 januari 2018:

“I.; Mw. is gisteren thuis gekomen omdat er in het Hospice geen plaats was. …….Mw. is zeer verzwakt en bedlegerig…..Is erg misselijk…….Dochter zou het liefst willen dat mw. naar een hospice gaat…….Comfort staat bovenaan. Derhalve ook med. Lijst bekeken en aangepast. Midazolam voor de nacht in neusspray, zn tot 6dd5mg. Dochter kan zich ook in het beleid vinden.”.

5.4 Ook heeft het College kennis genomen van de verslaglegging van I., waarin onder andere staat vermeld:

“I. Borel 9 januari 2018: huisarts is geweest….start midazolam neusspray 2.5 dosis voor de nacht en zn ook voor overdag als mw. wil slapen….dochter was bij dit hele gesprek aanwezig.”.

5.5 Op grond van het bovenstaande acht het College het niet aannemelijk dat beklaagde klaagster niet heeft geïnformeerd over de aanpassing van het beleid en de daarbij behorende aanpassing van de medicatie, zodat dit onderdeel van de klacht zal worden afgewezen.

5.6 Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen kan ook het tweede onderdeel van de klacht geen doel treffen. De wijziging van het medicatiebeleid is immers zowel met patiënte als met klaagster besproken, terwijl niet is gebleken dat patiënte of klaagster zich tegen deze wijziging hebben verzet. Dat het beleid is gewijzigd, terwijl de uitslag van het weefselonderzoek nog niet bekend was, doet daar niet aan af.

5.7 Met betrekking tot het derde onderdeel van de klacht overweegt het College dat de door klaagster bedoelde huisartsen waren verbonden aan de huisartsenpraktijk waar patiënte stond ingeschreven. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze artsen elkaar vervangen als dat nodig is en dat hieromtrent geen informatieplicht bestaat.

5.8 Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek kennelijk ongegrond worden verklaard.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Klaagster wil met haar beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voorleggen en verzoekt het Centraal Tuchtcollege – impliciet – het beroep gegrond te verklaren.

4.2 De huisarts voert hiertegen verweer en vraagt het Centraal Tuchtcollege het

beroep af te wijzen, althans klaagster niet-ontvankelijk te verklaren in haar klacht, althans de klacht als ongegrond af te wijzen.

4.3 In beroep zijn de schriftelijke klachten over het beroepsmatig handelen van de huisarts nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat.

4.4 In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 november 2020 is dat debat voortgezet.

4.5 Uit de stukken en uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling in beroep is besproken komt naar voren dat door de huisarts vanaf 9 januari 2018 palliatieve zorg tijdens de terminale fase is ingezet, terwijl klaagster er bij haar klacht en ook in beroep vanuit gaat dat sprake was van palliatieve sedatie. Een deel van de verwijten die klaagster de huisarts maakt gaat hiermee uit van een onjuiste veronderstelling.

4.6 De behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: A.D.R.M. Boumans, voorzitter;

E.F. Lagerwerf-Vergunst en T.W.H.E. Schmitz, leden juristen en F.M.M. van Exter en M.G.M. Smid-Oostendorp, leden beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2020.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.