ECLI:NL:TGZCTG:2020:224 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.391

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2020:224
Datum uitspraak: 04-12-2020
Datum publicatie: 07-12-2020
Zaaknummer(s): c2019.391
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: .

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.391 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

M., verpleegkundige, werkzaam te B., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. G.B.E.M. Schippers.

1. Verloop van de procedure

A. – hierna klaagster – heeft op 21 februari 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen M. – hierna de verpleegkundige – een klacht ingediend. Bij beslissing van 20 december 2019, onder nummer 037/2019, heeft dat college de klacht ongegrond verklaard.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2019.386, C2019.387, C2019.388, C2019.389 en C2019.390 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 13 oktober 2020, waar is verschenen de verpleegkundige, bijgestaan door mr. G.B.E.M. Schippers, voornoemd. De verpleegkundige heeft haar standpunt nader toegelicht. Klaagster is met bericht niet verschenen.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Zorgaanbieder “D.” was met klaagster een zorgleveringsovereenkomst aangegaan op

9 september 2015. Vanuit D. heeft team B. 1 (hierna: “het Team”), tot tevredenheid van klaagster, dagelijks zorg geleverd totdat de zorg beëindigd werd in januari 2019. Het Team werd ondersteund door beklaagde, werkzaam bij D. als regiocoach.

Vanwege - kort gezegd - de omstandigheid dat het gewicht van klaagster op 3 januari 2019 onder een in een MDO afgesproken grens lag, en klaagster desondanks niet tot een ziekenhuisopname bereid was, heeft het Team besloten tot beëindiging van de zorgleveringsovereenkomst.

Op 4 januari 2019 werd, na contact met beklaagde, in de rapportage genoteerd:

“–De eerstvolgende keer dat een van ons Mw spreekt moet Mw op de hoogte gebracht worden van ons besluit. We moeten aangeven dat we een afspraak gaden waar Mw zich niet aan hed gehouden. Wij moeten Mw een ultimatum geven: of zij laat zich opnemen of we stoppen met zorg. Mocht Mw alsnog beslissen om niet opgenomen te worden dan moeten wij een stopdatum afspreken. Wij moeten Mw twee weken de tijd geven om een andere organisatie te vinden, wij kunnen hierbij onze hulp aanbieden maa4 het is aan Mw of zij dit wil. Tot die tijd hebben wij een zorgplicht en gaan wij zorg volgens hiervoor afgesproken zorgplan leveren

-Er moet ook een officiële brief opgesteld worden waarin bovenstaande opgenomen wordt. Deze brief kunnen wij herbestemming aan Mw persoonlijk overhandigen. Hoeft niet bij de eerste gesprek met Mw, kan ook de volgende dag” (…)

De brief werd diezelfde dag door een lid van het team opgesteld en gedeeld met beklaagde. Genoteerd werd: “Mocht de brief goedgekeurd worden door de regiocoach dan kunnen wij hem uitdraaien en overhandigen aan Mw.

Maar eerst moet Mw mondeling toegelicht worden over ons besluit. Mocht Mw zich bedenken en toch voor het ziekenhuis kiezen dan gaan wij verder met de zorg.”

Op 5 januari 2019 werd bovengenoemd besluit door een lid van het Team aan klaagster medegedeeld.

Op 7 januari 2019 werd in de rapportage genoteerd:

“Mw heeft de brief van ons niet ontvangen. Alles is echter mondeling toegelicht, alles staat ook gerapporteerd. Mw haar mantelzorger heeft alles ook meegekregen, zij kan dit dus bevestigen. Dit is volgens H. [RTC: beklaagde] voldoende”.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster heeft een veelheid aan klachten ingediend tegen beklaagde. In een dergelijke situatie dient het college te komen tot een voor de beoordeling van de klacht bruikbare samenvatting van de geuite bezwaren. De verwijten die klaagster beklaagde maakt hebben, kort gezegd en zakelijk weergegeven en zoals ter zitting met klaagster en beklaagde besproken, betrekking op:

1. Schending van de privacy/AVG; schending beroepsgeheim

1. schending privacy/AVG door mee te beslissen over een cliënt waar geen

behandelrelatie mee is.

2. Onprofessioneel handelen en strijd beroepseed

1. schending beroepseed doordat zorg is opgezegd omdat men zelf geen

toegevoegde waarde meer zag, terwijl klaagster op haar ziekst was, wetende wat dat voor impact op klaagster;

2. schending beroepseed door niet het cliëntbelang voorop te stellen; door

collega's er niet van te weerhouden contact te leggen met andere organisaties, privacyschending (AVG);

3. het niet weerhouden van een collega die een medische beslissing van de

huisarts op basis van een verkeerde waarde negeert;

4. het niet weerhouden van een collega die beslist op basis van emoties;

teambelang laten prevaleren boven cliëntbelang;

5. schending beroepseed en laakbaar professioneel handelen door een cliënt

persoonlijke verwijten te maken zonder behandelrelatie en zonder kennisgemaakt te hebben;

6. schending beroepseed door niet cliëntbelang voorop te stellen bij

afhandeling klacht;

7. weigering BIG-gegevens te verstrekken.

3. Overige klachten

1. zorg beëindigen niet conform de zorgovereenkomst; geen twee weken

doorwerken en geen vervangende zorg regelen;

2. toelaten dat collega's de zorg beëindigen niet conform de zorgovereenkomst;

3. ziekte en persoon niet kunnen scheiden en daardoor klaagster als persoon de

gevolgen en invloed van de ziekte kwalijk nemen.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde stelt zich in het verweerschrift op het gemotiveerde standpunt dat de tegen haar ingediende klacht ongegrond is. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

De klachten hebben betrekking op het handelen van beklaagde als regiocoach van D.. Tussen beklaagde en betrokkene bestond geen behandelrelatie zodat in dit geval niet getoetst wordt aan artikel 47 lid 1 aanhef onder a van de Wet BIG ('de eerste tuchtnorm').

Met de wijziging van de Wet BIG per 1 april 2019 is de zogenoemde tweede tuchtnorm (artikel 47 lid 1 aanhef en onder b Wet BIG) tekstueel aangepast (“enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt”), maar uit de parlementaire geschiedenis (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2016/17, 34 629 nr. 2, pag. 7) blijkt dat de wetgever de bedoeling heeft gehad de bestaande jurisprudentie op dit punt te codificeren. Op grond daarvan valt een gedraging onder de tweede tuchtnorm als door de beklaagde gehandeld is in de hoedanigheid van BIG-geregistreerde en de gedraging in strijd is met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (het ‘oude’ criterium), dan wel in strijd is met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt (het ‘nieuwe’ criterium). In het licht hiervan is klaagster ontvankelijk in haar klacht.

5.3

Het college ziet aanleiding de klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen.

Uit de stukken en ook ter zitting is duidelijk geworden dat de rol van beklaagde een taak op afstand is. Zij ondersteunt het Team, dat zelfsturend is, en haar advies wordt ingeroepen bij mogelijke problemen. Zij is, zoals iedere verpleegkundige, onderworpen aan het beroepsgeheim, dat ook nog eens is vastgelegd in haar contractuele relatie met D..

In het onderhavige geval is beklaagde om advies gevraagd door een van de Teamleden bij het beëindigen van de zorgovereenkomst. Uit niets blijkt dat beklaagde daarbij haar beroepsgeheim of de privacy van klaagster zou hebben geschonden. Beklaagde heeft aan het Team aangegeven op welke wijze de zorg van klaagster beëindigd zou moeten worden en heeft geadviseerd dit schriftelijk vast te leggen. Niet is gebleken dat aan beklaagde informatie over klaagster is verstrekt die zij niet had behoren te hebben. Evenmin is gebleken dat zij ten aanzien van klaagster beslissingen (zoals het beëindigen van de zorgverleningsovereenkomst) heeft genomen. Voor zover de klacht zich richt tegen de brief die beklaagde op 22 januari 2019 aan klaagster heeft gestuurd (klachtonderdeel 2.5), is het college van oordeel dat uit die brief geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen blijkt.

Het openbaar maken van BIG-gegevens is verplicht sinds 1 april 2019 en het verzoek van klaagster dateert van voor die datum. Beklaagde valt hier derhalve geen verwijt te maken, en al helemaal geen tuchtrechtelijk verwijt. De hier besproken klachten zijn dan ook ongegrond. De overige klachtonderdelen zijn, gezien de rol op afstand die beklaagde in het geheel speelde, eveneens ongegrond.

Uit het voorgaande volgt dat beklaagde in tuchtrechtelijke zin niet verwijtbaar heeft gehandeld. De klachten zijn daarom ongegrond.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

3.1 Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

3.2 In aanvulling hierop stelt het Centraal Tuchtcollege nog het volgende vast.

Blijkens de aantekeningen in de rapportage van D. heeft een verzorgende van deze organisatie klaagster op zaterdagochtend 5 januari 2019 bezocht, maar weigerde klaagster toen zorg. Zij gaf daarbij aan die middag ook geen zorg te willen. Toen diezelfde dag vroeg in de middag een andere, eveneens aangeklaagde verpleegkundige bij haar aanbelde, werd de deur niet opengedaan. Later die middag heeft bij klaagster thuis een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster en die andere verpleegkundige. Hierover is in de rapportage het volgende vermeld:

“<…>

Gezegd dat ik de hele situatie met ons team heb besproken. Het feit dat mw zich niet aan de gemaakte afspraak heeft gehouden betekent voor ons dat wij de verdere verslechtering van de lichamelijke conditie kunnen voorkomen (het CTG leest hier: niet kunnen voorkomen). Ondanks alle inspanningen is het ons niet gelukt om mw haar gewicht stabiel te houden. Op basis hiervan hebben wij geconcludeerd dat wij geen zorg kunnen leveren die voldoende aan de zorgbehoefte aansluit.

Aangegeven dat wij in deze situatie gedwongen zijn om de zorg af te sluiten.

<…>

Mw schrok van de mededeling dat wij de zorg stop willen zetten. Mw heeft toen haar mantelzorger (I.) gebeld zodat zij mee kon luisteren.

Uitgelegd welke stappen wij tot nu toe hebben genomen en wat nog gaat komen (officiële brief, twee weken tijd om andere organisatie te vinden).

Mw zei in eerste instantie dat zij geen beslissingen gaat nemen voordat EVV-er terug is. Ik heb toen aangegeven dat dit ons gezamenlijk besluit is en dat de EVV-er hier op de hoogte is en zelf ook achter de beslissing staat. Toen sloot mw zich helemaal af. Mw bleef alleen herhalen dat zij nu niks meer wil, geen zorg, zij stopt overal mee en wil nooit iemand nog in haar huis zien.

Hierna nog geprobeerd om met mw duidelijke afspraken te maken over de zorg voor de komende dagen maar mw bleef maar herhalen dat zij niks meer wil. Gezegd dat ik haar wens begrijp en wil respecteren maar zolang ik geen duidelijke afspraak via OZO heb blijven wij gewoon komen.

Afgesproken met de mantelzorger dat zij morgen bij Mw komt. Mocht zij iets meer duidelijkheid krijgen dan laat zij dit aan ons weten.

Morgenochtend geen zorg.”

Op 8 januari 2019 heeft klaagster via OZO het volgende bericht verstuurd:

Na het hele gebeuren en het eenzijdig opzeggen van de zorg door D. op zaterdag 5-1-2019, is de relatie voor mij dermate verstoord dat het niet meer mogelijk is om zorg van D.-B. te ontvangen die zij formeel nog zouden moeten leveren tot twee weken na opzegging; dit is de afgelopen dagen ook al niet meer gebeurd. Gezien de gang van zaken zie ik mij helaas genoodzaakt om bij 2 instanties een klacht in te dienen wegen schending van privacy.”

3.3 Klaagster heeft in beroep niets aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat deze verslaglegging van D. onvolledig of onjuist was of dat het bericht van klaagster in OZO niet juist is weergegeven.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Klaagster komt in beroep niet op tegen het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over de klachtonderdelen 1.1 en 2.2. Zij heeft alleen beroepsgronden aangevoerd tegen het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over de overige klachtonderdelen en verzoekt het Centraal Tuchtcollege deze alsnog gegrond te verklaren.

4.2 De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij is van mening dat het beroep moet worden verworpen.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk en mondeling gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 oktober 2020 is dat debat voortgezet.

4.4 De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over.

4.5 Dit betekent dat het beroep wordt verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter, S.M. Evers en

L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen, D.A. Polhuis en P.A.M. Storck, leden‑beroepsgenoten, en E.D. Boer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 4 december 2020.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.