ECLI:NL:TGZCTG:2020:213 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2020.134
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2020:213 |
---|---|
Datum uitspraak: | 01-12-2020 |
Datum publicatie: | 01-12-2020 |
Zaaknummer(s): | c2020.134 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen orthopedisch chirurg. Verweerder heeft klaagster met gebruikmaking van de MIS-techniek geopereerd aan de standsafwijking van de grote teen aan de rechtervoet. Klaagster heeft na de operatie aanhoudende pijnklachten en ook na een her-operatie door een andere chirurg houdt klaagster klachten. Zij verwijt verweerder dat hij de operatie niet adequaat heeft uitgevoerd. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2020.134 van:
A., wonende in B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. S.S. van Gijn, advocaat in Amsterdam,
tegen
C., orthopedisch chirurg, werkzaam in D.,
verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. A.W. Hielkema, verbonden aan de stichting VvAA Rechtsbijstand in Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klaagster – heeft op 14 december 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege in Zwolle tegen C. – hierna de orthopedisch chirurg – een klacht ingediend. Bij beslissing van 16 maart 2020, onder nummer 344/2018, heeft dat College de klacht afgewezen.
Klaagster heeft op tijd beroep tegen die beslissing ingesteld. De orthopedisch chirurg heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Het Centraal Tuchtcollege heeft van beide partijen nog nadere correspondentie ontvangen.
De zaak is in beroep behandeld op de openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 9 oktober 2020, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door
mr. Van Gijn voornoemd, en de orthopedisch chirurg, bijgestaan door mr. Hielkema voornoemd.
Partijen hebben hun standpunten bij de mondelinge behandeling over en weer verder toegelicht. Mr. Van Gijn heeft dat mede gedaan aan de hand van notities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. DE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Sinds 2013 is beklaagde werkzaam als orthopedisch chirurg. Ten tijde van belang was beklaagde in die hoedanigheid als zzp-er werkzaam bij E. (E.).
Op 24 augustus 2015 heeft beklaagde klaagster geopereerd aan de standsafwijking van de grote teen van de rechtervoet (hallux valgus/bunion). De operatie is uitgevoerd volgens minimaal invasieve chirurgie (MIS-techniek).
Op 31 augustus 2015, 14 en 28 september 2015, 26 oktober 2015, 14 december 2015 en 8 februari 2016 heeft beklaagde klaagster gezien in verband met aanhoudende pijnklachten aan de rechtervoet. Ook had klaagster een doof gevoel in de grote teen. Beklaagde heeft getracht de geconstateerde hyperextensie van het MTP-gewricht te behandelen middels redressie en tapen.
Op 25 mei 2016 zijn de besloten vennootschappen F. en G.. in staat van faillissement verklaard waardoor E. geen zorg meer kon verlenen. Ter waarborging van de continuïteit van de zorg zijn de activiteiten door H. overgenomen.
In 2017 werd klaagster op haar verzoek voor een second opinion gezien door
dr. I., orthopedisch chirurg in het J. te B. Deze heeft op haar verzoek een re-operatie uitgevoerd, waarbij het grote teengewricht werd vastgezet (artrodese). Deze ingreep vond plaats door middel van een reguliere, open procedure.
Klaagster heeft ondanks de tweede ingreep nog klachten. Zij geeft aan niet goed te kunnen lopen door pijn in de grote teen en een instabiel gevoel.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt beklaagde dat hij de operatie op 24 augustus 2015 niet adequaat heeft uitgevoerd.
Volgens klaagster kan het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van beklaagde worden afgeleid uit de ontstane forse extensiecontractuur en de technische uitvoering van de minimaal invasieve ingreep. Het operatieverslag maakt geen melding van het vastzetten van de beide osteotomieën, aldus klaagster.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde voert – zakelijk weergegeven – aan dat geen sprake is van een (medische) fout maar van een complicatie. Hoewel de operatie niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd, is de operatie volgens hem zorgvuldig en adequaat uitgevoerd. Beklaagde stelt dat hij voldoende bekwaam was om bij klaagster de operatie volgens de MIS-techniek uit te voeren. Volgens beklaagde hebben zich gedurende de ingreep geen bijzonderheden voorgedaan, zoals ook blijkt uit het operatieverslag. Beklaagde betwist dat hij heeft toegegeven dat hij tijdens de operatie een pees of een zenuw heeft doorgesneden. In dat verband wijst beklaagde erop dat zenuwletsel altijd als een potentiële complicatie moet worden beschouwd, zowel bij open als bij percutane procedures, waarover elke patiënt – zo ook klaagster – preoperatief wordt geïnformeerd. Beklaagde kan niet verklaren hoe de hyperextensie is ontstaan.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1 Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2 Kernvraag is of beklaagde tijdens de operatie op 24 augustus 2015 een (medische) fout heeft gemaakt dan wel sprake is geweest van een (onvoorziene) complicatie.
5.3 Vooraf merkt het college op dat zij door het onvolledige medisch dossier (zo ontbreken de peroperatieve en postoperatieve doorlichtingsplaatjes van de eerste operatie) – ten gevolge van het faillissement van G. – beperkt is in haar oordeelsvorming.
5.4 Op 15 juni 2015 heeft klaagster beklaagde bezocht met de vraag voor een minimaal invasieve behandeling, waarover zij had gelezen. Anders dan klaagster betoogt, is het college van oordeel dat beklaagde voldoende heeft toegelicht dat hij bevoegd en bekwaam was, ook tot het uitvoeren van operaties volgens minimaal invasieve chirurgie. Dat beklaagde daartoe bevoegd en bekwaam was blijkt onder meer uit het feit dat hij medisch specialist is en ruime ervaring had met operaties zoals die van klaagster, mede nadat hij hiervoor aanvullende cursussen had gevolgd. Het G. was op dat gebied een specialistisch centrum waar veel patiënten kwamen.
5.5 Beklaagde heeft op 15 juni 2015 aan klaagster uitgelegd dat MIS niet de standaardbehandeling is en dat de langetermijnresultaten van deze techniek onbekend zijn. Op 3 augustus 2015 heeft beklaagde klaagster geïnformeerd over de procedure, complicaties, alternatieven en nabehandeling, hetgeen blijkt uit de aantekeningen in het medisch dossier. Het college gaat er daarom vanuit dat klaagster de bedoelde informatie heeft ontvangen, zodat sprake is van informed consent. Klaagster heeft uiteindelijk, zo heeft zij ter zitting ook verklaard, gekozen voor hallux valgus correctie rechts middels MIS-techniek. Voldaan is aan de informatieverplichting neergelegd in artikel 7:448 BW en het toestemmingsvereiste neergelegd in artikel 7:450 BW.
5.6 Dat de operatie op onjuiste wijze is uitgevoerd zoals klaagster heeft betoogd, volgt niet uit het operatieverslag. Het college heeft geen aanwijzingen dat de verslaglegging niet juist is. Op basis van de aanwezige stukken en het verhandelde ter zitting is het college van oordeel dat beklaagde de operatie heeft uitgevoerd conform de daarvoor aanvaarde norm in de beroepsgroep. Dat het verkregen resultaat teleurstellend is, is naar het oordeel van het college niet gerelateerd aan een onzorgvuldig handelen van beklaagde. In die zin betreft het geen fout maar een (zeldzaam voorkomende) complicatie van de behandeling. Mede aan de hand van een door beklaagde ter zitting overgelegde situatieschets en zijn toelichting daarbij acht het college niet uitgesloten dat zich in dit geval tijdens de operatie zenuwletsel heeft voorgedaan, een complicatie die ook bij de reguliere techniek kan voorkomen en waarover klaagster vooraf is geïnformeerd. Zoals beklaagde terecht heeft aangevoerd, hoeft dit niet altijd een doorsnijding te zijn, maar kan dat ook een “kneuzing” of beknelling zijn. Een en ander neemt niet weg dat het bijzonder vervelend en betreurenswaardig voor klaagster is dat de rechte stand van de hallux niet behouden is gebleven c.q. is bereikt. Het leidt immers geen enkele twijfel dat op 26 oktober 2015 ook door beklaagde is vastgesteld dat de grote teen van de rechtervoet weer scheef stond. Vanwege het ontbreken van de peroperatieve en postoperatieve doorlichtingsplaatjes in het medisch dossier kan over de oorzaak hiervan geen 100% uitsluitsel worden verkregen. In ieder geval heeft dit geresulteerd in een recidief hallux valgus rechts.
5.7 Beklaagde kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet BIG worden gemaakt. De conclusie is dat de klacht ongegrond is, zodat deze moet worden afgewezen.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klaagster beoogt met haar beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en verzoekt het college het beroep gegrond te verklaren.
4.2 De orthopedisch chirurg voert hiertegen verweer en vraagt het Centraal
Tuchtcollege het beroep te verwerpen. Verder stelt de orthopedisch chirurg dat klaagster haar klacht in beroep op punten heeft uitgebreid, hetgeen niet is toegestaan. De orthopedisch chirurg verzoekt het Centraal Tuchtcollege klaagster in de nieuwe klachtonderdelen niet-ontvankelijk te verklaren.
4.3 Voor wat betreft de door de orthopedisch chirurg gestelde uitbreiding van de klacht in beroep geldt dat een klager in beroep alleen die klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor kan leggen die aan het Regionaal Tuchtcollege ter beoordeling zijn voorgelegd, en dan alleen voor zover hij in die klachten niet-ontvankelijk is verklaard of die klachten zijn afgewezen. Nieuwe klachten vallen buiten het bereik van het beroep. Voor zover het beroepschrift nieuwe klachten bevat kan klaagster daarin dus niet worden ontvangen.
4.4 In beroep zijn de schriftelijke klachten over het beroepsmatig handelen van de orthopedisch chirurg nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk en mondeling gevoerde debat.
4.5 In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 oktober 2020 is dat debat voortgezet.
4.6 De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak
geworpen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overwegingen en dit oordeel over met uitzondering van rechtsoverweging 5.3 en de laatste twee zinnen van rechtsoverweging 5.6. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat het overgelegde medisch dossier weliswaar niet volledig is, maar dat het ontbrekende deel de oordeelsvorming over de klacht niet beperkt. Tijdens de terechtzitting in beroep heeft de orthopedisch chirurg duidelijk beschreven wat er bij de operatie anders is gegaan dan gewenst en welke complicatie zich in het geval van klaagster heeft voorgedaan. Beoogd was bij de gesloten subcapitale wigosteotomie van metatarsale-1 de laterale cortex intact te laten, maar tijdens de operatie is deze laterale cortex toch gebroken. Overwogen is om te fixeren met een K-snaar maar hier is niet voor gekozen. Hiervan valt echter de orthopedisch chirurg geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.
4.7 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de klacht door het Regionaal
Tuchtcollege terecht is afgewezen zodat het beroep van klaagster moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klaagster niet-ontvankelijk voor zover zij in beroep nieuwe klachten heeft geformuleerd;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door: R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter;
Y.A.J.M. van Kuijck en R.H. Zuijderhoudt, leden juristen en N.R.A. Baas en W.J. Rijnberg, leden beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 december 2020.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.