ECLI:NL:TGZCTG:2020:202 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.208

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2020:202
Datum uitspraak: 20-11-2020
Datum publicatie: 20-11-2020
Zaaknummer(s): c2019.208
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen uroloog. Klager is sinds 2016 bij de vakgroep urologie van een ziekenhuis bekend in verband met een blaascarcinoom. In 2018 was een TUR-blaas geïndiceerd en met klager besproken. Klager heeft tijdens dit consult aangegeven dat hij niet wilde dat de operatie door uroloog X. zou worden uitgevoerd. De operatie is vervolgens gepland. In de brief van het opnamebureau is vermeld dat dr. Y. de operatie zou uitvoeren. De operatie is uitgevoerd door Z. verweerder, toentertijd AIOS in het laatste jaar van zijn opleiding. Dr. Y. was voor supervisie op het moment van de operatie aanwezig in het OK-complex. De klacht houdt in dat: 1. de operatie niet is uitgevoerd door dr. Y zoals vermeld in de brief van het opnamebureau; 2.  klager als gevolg van de operatie last heeft van incontinentie. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.208 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., uroloog, thans werkzaam te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. C. Prak, advocaat te Hilversum.

1.                  Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 16 januari 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. – hierna de uroloog – een klacht ingediend. Bij beslissing van

10 juli 2019, onder nummer 19/026 heeft dat College de klacht van klager in al haar onderdelen kennelijk ongegrond verklaard.    

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De uroloog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd behandeld met de zaak C2019.209 (A. tegen E., uroloog) ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van

30 oktober 2020, waar alleen de uroloog en zijn gemachtigde, mr. N. Prak, zijn verschenen. Klager is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.

De zaak is door de uroloog en zijn gemachtigde toegelicht. Zij hebben dat mede gedaan aan de hand van aantekeningen, die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1.      In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld.

“2.       De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1       Klager is sinds 30 mei 2016 bij de vakgroep urologie van het F.-ziekenhuis, verder het ziekenhuis, bekend in verband met een blaascarcinoom. Verweerder is als uroloog werkzaam in het ziekenhuis. Het ziekenhuis is tevens een opleidingsziekenhuis (voor artsen/specialisten).

2.2       Klager heeft in de jaren 2016-2017 meerdere behandelingen ondergaan.

2.3       Een in augustus 2018 uitgevoerde cystoscopie liet een verdenking op recidief zien. Een TUR-blaas was geïndiceerd en met klager besproken. Klager heeft tijdens dit consult aangegeven dat hij niet wilde dat de operatie door uroloog G. zou worden uitgevoerd.

2.4       De operatie is vervolgens gepland op 18 oktober 2018 en klager is hiervan middels een brief van het opnamebureau van het ziekenhuis in kennis gesteld. In de brief staat vermeld dat E. de operatie zou uitvoeren.

2.5       Op 18 oktober 2018 is de operatie uitgevoerd door verweerder, toentertijd AIOS in het laatste jaar van zijn opleiding en thans als uroloog werkzaam in het ziekenhuis.

2.6       Voorafgaand aan de operatie, tijdens de time out procedure, heeft verweerder het operatieteam – bestaande uit anesthesist, anesthesieverpleegkundige en hemzelf – aan klager voorgesteld en aangegeven dat hij de operatie zou gaan verrichten.

2.7       E. was voor supervisie op het moment van de operatie aanwezig in het OK-complex.

2.2.      De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in.

“3.       De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat:

-                     de op 18 oktober 2018 uitgevoerde operatie niet is uitgevoerd door

E. zoals staat vermeld in de brief van het het opnamebureau;

-                     als gevolg van de operatie klager last heeft van incontinentieproblemen.

Klager heeft overigens een gelijkluidende klacht ingediend tegen E. (bekend onder zaaknummer 19/025).

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

2.3.      Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.       De beoordeling

5.1.      Het college zal de klachtonderdelen gezamenlijk bespreken.

Het opnamebureau heeft, buiten medeweten van de urologen om, een brief verzonden aan klager met daarop de mededeling dat E. de ingreep zou uitvoeren. Klager mag dan ook ervan uitgaan dat de ingreep door E. wordt uitgevoerd. De bevestiging van de operatie wordt door het opnamebureaus verzorgd, die niet aan de afdeling beschikbaar wordt gesteld en/of in het medisch dossier wordt weergegeven. Het is onduidelijk hoe het opnamebureau aan de informatie is gekomen dat E. de ingreep zou uitvoeren. De voorlopige planning van de operaties wordt twee weken voorafgaand door een staflid verzorgd, waarbij zoveel mogelijk word rekening gehouden met de arts die de indicatie heeft gesteld en de wens van een patiënt.

5.2       Voorafgaand aan de ingreep heeft verweerder zich voorgesteld als de operateur. Niet is gebleken dat klager daar op dat moment bezwaren tegen had. Verweerder was in de laatste maanden van zijn specialistenopleiding met een verdiepingsstage urologische oncologie en werkte die dag onder supervisie van E.. Een uroloog in het vierde jaar van zijn urologische opleiding mag bekwaam worden verondersteld om een ingreep als een TUR-blaas uit te voeren. E. was die dag beschikbaar om bij de operatie van klager te helpen indien dat noodzakelijk zou zijn. Dit blijkt uit het operatieverslag van 18 oktober 2018 waarop de naam van E. onder de naam van verweerder staat aangegeven.

5.3       Voor zover het college kan beoordelen is de ingreep goed verlopen. De incontinentie lijkt te zijn veroorzaakt door de onderliggende aandoening en de ingreep in een bestraalde blaas. Niet blijkt dat er een fout is gemaakt waardoor incontinentie is ontstaan. In zoverre faalt het tweede klachtonderdeel

5.4       Het college is van oordeel dat sprake is van een misverstand dan wel een onvolkomenheid in de organisatie bij de operatieplanning van het ziekenhuis en dat hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt jegens verweerder. In de folder "Uw bezoek aan het F." staat duidelijk aangegeven dat diagnostiek en/of behandeling door specialisten in opleiding kunnen worden uitgevoerd. Ook op de site wordt dit bij "Een multidisciplinair team staat voor u klaar" vermeld. Dat sprake zou zijn van ‘bedrog’ zoals klager meent is dan ook misplaatst.

Uit het verweerschrift blijkt dat inmiddels contact heeft plaatsgevonden tussen

E. en de Raad van Bestuur van het ziekenhuis om ervoor te zorgen dat geen onjuiste informatie met betrekking tot de geplande operateur naar de patiënten wordt verzonden. E. heeft verzocht de opnamebrieven aan te passen door in die brieven te laten vermelden dat het mogelijk is dat de operatie door een andere operateur of onder supervisie wordt uitgevoerd.

5.5       Resumerend is het college van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van deze ‘slordigheidsfout’ van de afdeling operatieplanning van het ziekenhuis.

5.6       Concluderend oordeelt het college dan ook dat de klacht (in al haar onderdelen) kennelijk ongegrond is (artikel 67a lid 1 Wet BIG).

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de rechtsoverweging “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

Procedure

4.1 Klager beoogt in beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Wat hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert impliciet tot nietigverklaring van de bestreden beslissing en tot gegrondverklaring van zijn klacht.

4.2 De uroloog heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt het beroep als niet ontvankelijk af te doen.  

             Beoordeling van het beroep.

4.3 De uroloog heeft in beroep aangevoerd dat klager niet in zijn beroep kan worden ontvangen omdat uit het (aanvullend) beroepschrift niet blijkt wat de gronden van het beroep zijn dan wel de stellingen van klager onvoldoende zijn toegelicht en onderbouwd. Daarnaast merkt de uroloog op dat er binnen een tuchtrechtprocedure geen plaats is voor een beoordeling van (strafrechtelijke) kwalificaties.

Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft klager in het aanvullend beroepschrift van 28 september 2019 (ingekomen op 1 oktober 2019) voldoende duidelijk aangegeven dat en op welke gronden hij het niet eens is met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. De uroloog kon daarop reageren en heeft dat ook gedaan. Klager is dus ontvankelijk in zijn beroep.

4.4 In beroep is de klacht in al zijn onderdelen nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 oktober 2020 zijn de uroloog en zijn gemachtigde verschenen en hebben, mede aan de hand van aantekeningen, een nadere toelichting gegeven.

4.5 Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tucht-college wa t betreft de klacht geleid tot dezelfde bevindingen als het Regionaal Tuchtcollege. Wat het Regionaal Tuchtcollege onder 5 heeft overwogen en beslist wordt daarom overgenomen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten door de uroloog is geen sprake geweest.  

4. 6 Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep van klager wordt verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; M.P. den Hollander en

A.R.O. Mooy, leden-juristen en P.J.M. Kil en W.J.B. Mastboom, leden-beroepsgenoten en

H.J. Lutgert, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 20 november 2020.

                        Voorzitter   w.g.                                 Secretaris   w.g.