ECLI:NL:TGZCTG:2020:186 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.350 en c2019.368

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2020:186
Datum uitspraak: 23-10-2020
Datum publicatie: 23-10-2020
Zaaknummer(s): c2019.350 en c2019.368
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater. De aangeklaagde psychiater heeft op verzoek van het UWV een medisch psychiatrische expertise over klaagster opgesteld. De klacht betreft onzorgvuldige rapportage, het correctierecht, schending van klaagsters privacy en bedreiging en intimidatie. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht deels gegrond verklaard en de psychiater voor dat deel de maatregel van waarschuwing opgelegd. Beide partijen zijn in beroep gekomen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt in beide zaken het beroep. De maatregel van waarschuwing blijft gehandhaafd.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.350 en C2019.368 van:

lissing in de zaak onder nummer C2019.350 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. C.W. Noorduyn, advocaat te Den Haag,

tegen

C., psychiater, destijds werkzaam te D,

beklaagde in beide instanties, gemachtigde: mr. A.H.C. Jansen, advocaat te Wijchen,

en in de zaak onder nummer C2019.368 van:

C., psychiater, destijds werkzaam te D., beklaagde in beide instanties, gemachtigde: mr. A.H.C. Jansen, advocaat te Wijchen,

tegen

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. C.W. Noorduyn, advocaat te Den Haag.

1.                  Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 7 januari 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Het Regionaal Tuchtcollege heeft het klaagschrift doorgestuurd naar het Regionaal Tuchtcollege in Eindhoven. Bij beslissing van 13 november 2019, onder nummer 1957, heeft dat College de klachtonderdelen 1 en 2 gegrond verklaard, de klacht verder ongegrond verklaard en de psychiater voor het gegrond verklaarde deel van de klacht de maatregel van waarschuwing opgelegd. In de zaak met nummer C2019.350 is klaagster tijdig in beroep gekomen. De psychiater heeft in deze zaak een verweerschrift in beroep ingediend. In de zaak met nummer C2019.368 is de psychiater tijdig in beroep gekomen. Klaagster heeft in deze zaak een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaken zijn in beroep tegelijk behandeld op de openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 5 oktober 2020. De zaken zijn niet gevoegd. Klaagster is daar verschenen, bijgestaan door mr. Noorduyn. Ook de psychiater was aanwezig, bijgestaan door mr. Jansen. Beide partijen hebben pleitnotities overgelegd.

2.                  Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege is bij zijn beslissing uitgegaan van de volgende feiten en overwegingen.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klaagster heeft in 1993 op zestienjarige leeftijd meningitis gehad met een verdenking op het Waterhouse-Friedrichsen-syndroom. Klaagster heeft sindsdien last van hoofdpijnaanvallen (met auraverschijnselen), vermoeidheid, foto- en fonofobie en tintelingen in handen en voeten. Klaagster is uitgebreid onderzocht, waarbij onder meer is geconcludeerd dat er bij haar sprake is van een somatoforme stoornis, hoogbegaafdheid en hoogsensitiviteits-syndroom.

Op verzoek van een verzekeringsgeneeskundige van het UWV heeft verweerder een medisch psychiatrische expertise over klaagster opgesteld. Verweerder heeft daartoe op 23 februari en 9 maart 2012 twee gesprekken met klaagster gevoerd. Op 1 april 2012 heeft verweerder de rapportage opgesteld.

Op 2 april 2012 heeft verweerder zijn expertise per e-mail aan klaagster toegestuurd. Verweerder schreef daarbij:

“Geachte mevr. [klaagster], hierbij, zoals toegezegd de expertise,

Met vriendelijke groet

[verweerder], psychiater”.

In de psychiatrische expertise staat onder meer het volgende vermeld (inclusief taal- en schrijffouten):

Samenvatting van de voor het onderzoek ter beschikking staande relevante medisch psychiatrische gegevens

Ter beschikking stonden uw brief van 16 februari 2012 alsmede een heel groot aantal (ongevraagd) per e-mail toegestuurde documenten van betrokkene (u alle waarschijnlijk bekend omdat het hier briefwisseling betreft met het UWV).

Het enige document dat aan onderzochte gevraagd werd toe te sturen, namelijk het neuropsychologisch onderzoek dat ooit bij haar verricht zou zijn en hetgeen waarschijnlijk belangrijke informatie kan bevatten over de aandacht en de concentratie alsmede de afleidbaarheid en de intellectuele functies, weigerde zij echter om onduidelijke redenen pertinent toe te sturen. Zij wenste dit alleen in een nieuw gesprek, en wel zélf toe te lichten. Aangezien er inmiddels alweer enkele weken verstreken waren en er reeds twee gesprekken hadden plaatsgevonden, werd dit door ondergetekende niet als zinvol en haalbaar ervaren.”

(…)

Persoonlijkheidsprofiel.

Onderzochte imponeert als gemiddeld tot boven gemiddeld intelligent, geschat IQ rond de 110.

De mate van verbalisatie is redelijk te noemen. De emotionele differentiatie imponeert als matig tot slecht.

De ego functies zijn redelijk ontwikkeld, de ego grenzen lijken wat diffuus. De ego sterkte imponeert als redelijk.

De copingmechanismen zijn slecht ontwikkeld. Onderzochte maakt een voldoende sthenische indruk.

Er zijn geen directe aanwijzingen voor antisociale tendensen/acting out gedrag.

Onderzochte neigt zeer sterk tot externalisatie en er is nauwelijks of geen sprake van zelfreflectie.

Er zijn geen uitgesproken aanwijzingen voor een perfectionistische inslag. Er blijken wel enige aanwijzingen voor een zeker mate van gedrevenheid met een wat dwangmatige inslag.

Er is geen sprake van verhoogde mate van actieve conflictvermijding.

Er lijkt sprake van een (sterk) verhoogde mate van narcistische kwetsbaarheid.

De mate van empatisch vermogen is moeilijk in te schatten maar imponeert als matig tot slecht.

De mate van impulsiviteit lijkt verhoogd.

De mate van zelfvertrouwen is goed maar niet helemaal realistisch. 

(…)

Er zijn, op basis van huidig onderzoek, mogelijk enige aanwijzingen voor een persoonlijkheidsstoornis gezien de “knik” in de ontwikkeling sinds het 16e/17e jaar.

Het is echter de vraag of dit primair het gevolg was van een evidente stoornis in de persoonlijkheid ofwel het gevolg van een andere (As 1) stoornis die zijn invloed toen nog méér liet gelden na de confrontatie met enkele bedreigende life-events (levensbedreigende ziekte en het overlijden van moeder vrij kort daarna).

Aanvullend onderzoek.

Aangezien er voldoende indicatie was, gezien haar drukke gedrag, haar snelle afleidbaarheid en verhoogde impulsiviteit, de zogenaamde DIVA (diagnostisch interview ADHD bij volwassenen) af te nemen, weigerde onderzochte dit bij herhaling om niet geheel duidelijke redenen. Zij zei dat dit eerder al uitgesloten was en dat het zinloos was om een dergelijke test te doen. Ook dit leverde weer een langdurige discussie op en uiteindelijk is besloten (vanwege tijdgebrek) hiervan af te zien.

(…)

Beantwoording van de vragen.

1.                  Wat is het resultaat/de uitslag van het verrichte specialistische onderzoek?

Het verloop van het onderzoek werd weliswaar gecompliceerd door onderzochtes weinig coöperatieve instelling maar heeft zeker geleid tot twee belangrijke hypotheses die het gedrag alsook de onderhavige problematiek beter inzichtelijk hebben gemaakt

2.                  Welke diagnose(s)/stoornissen kunt u vaststellen?

De waarschijnlijkheidsdiagnose, onder voorbehoud van een (uitgebreide) hetero anamnese ter bevestiging dan wel uitsluiting, luidt dat er sprake lijkt te zijn van gecombineerde (ontwikkelings)problematiek in de zin van ADHD en een stoornis uit het autisme spectrum (destijds bekend onder de diagnose ziekte van Asperger).”

Op 8 april 2013 heeft het UWV klaagster uitgenodigd om gebruik te maken van het recht op inzage en correctie van haar dossier.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder - kort samengevat - dat:

1.                  hij zonder een medische expertise uit te voeren een rapportage heeft geschreven die niet is gebaseerd op feiten, waarin onjuistheden staan vermeld en waarvan de conclusie niet klopt.

2.                  hij klaagster niet de gelegenheid heeft gegeven om correctierecht op de rapportage toe te passen, want de rapportage is met het per e-mail versturen aan klaagster gelijk ook per e-mail aan het UWV verstuurd.

3.                  hij klaagsters privacy heeft geschonden door de rapportage met daarin (foutieve) medische gegevens via de e-mail naar klaagster te sturen.

4.                  hij klaagster heeft bedreigd en geïntimideerd.

Klaagster stelt dat zij verweerder ook nooit toestemming heeft gegeven voor een psychiatrische expertise. Volgens klaagster hebben de gesprekken niet drie uur geduurd omdat zij beide gesprekken vroegtijdig heeft beëindigd vanwege ongehoord gedrag van verweerder. Verder was klaagster wel degelijk bereid verweerder het neuropsychologisch onderzoek (NPO) te laten inzien, echter had zij deze niet bij zich en wilde zij deze niet per post toesturen. Klaagster wenst dat haar gegevens worden gecorrigeerd en het onrechtmatige, lasterlijke rapport van verweerder van tafel gaat.

4. Het standpunt van verweerder

Naar de mening van verweerder voldoet zijn rapport aan de daaraan gestelde eisen. Het rapport bevat een samenvatting van de gegevens waarop het is gebaseerd. Ook heeft verweerder gebruik gemaakt van een geschikte methode van onderzoek, want hij heeft klaagster twee keer, in totaal gedurende ruim drie uur, gesproken. Verweerder heeft daarnaast aanvullend onderzoek voorgesteld, hetgeen klaagster weigerde. Klaagster heeft het onderzoek verder bemoeilijkt door de gegevens van eerder verricht neuropsychologisch onderzoek niet te verstrekken en door toestemming voor hetero-anamnese te weigeren. Klaagster heeft verweerder derhalve niet in de gelegenheid gesteld meer onderzoek te doen dan hij heeft gedaan.

Voorts heeft verweerder duidelijk en op consistente wijze aangegeven op welke gronden de conclusies uit het rapport zijn gebaseerd. De conclusies van het rapport bevatten enkel twee hypotheses, te weten de hypothese dat sprake lijkt te zijn van gecombineerde (ontwikkelings)problematiek in de zin van ADHD en dat sprake lijkt te zijn van een stoornis in het autisme spectrum. Verweerder is derhalve zeer terughoudend geweest, heeft uitermate zorgvuldig gehandeld en is binnen de grenzen van zijn deskundigheid gebleven.

Ter zitting heeft verweerder nog aangegeven dat hij altijd het correctie- en inzagerecht aanbiedt en dat hij de opmerkingen van de onderzochte dan aan het rapport hecht; het rapport zelf wordt niet gewijzigd. Hij zal klaagster dit dus ook hebben aangeboden.

Ten slotte stelt verweerder dat het versturen van medische gegevens per e-mail niet tuchtrechtelijke verwijtbaar is. Dat was het in ieder geval niet in 2012.

Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verzocht de klachtonderdelen 2 en 3 buiten beschouwing te laten omdat hij deze niet terugziet in het klaagschrift.

5. De overwegingen van het college

Omvang van de klacht

Het college zal alle vier de klachtonderdelen zoals verwoord in het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek als klachtonderdeel aanmerken en beoordelen nu verweerder tijdens het mondelinge vooronderzoek geen bezwaar heeft gemaakt tegen deze formulering/samenvatting van de klacht en verweerder zowel tijdens het mondeling vooronderzoek als ter zitting op alle klachtonderdelen heeft kunnen reageren.

Inhoudelijke beoordeling

Ad klachtonderdeel 1

Een rapportage zoals door verweerder is uitgebracht, wordt volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege aan de hierna volgende criteria getoetst:

1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van

vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

Naar het oordeel van het college voldoet het rapport/de expertise van verweerder niet aan bovengenoemde eisen.

Door enkel twee gesprekken met klaagster te voeren en geen aanvullend onderzoek te doen, heeft verweerder niet gekozen voor een geschikte methode van onderzoek. Weliswaar heeft verweerder het afnemen van DIVA overwogen, maar hij heeft daar ten onrechte wegens tijdsgebrek van afgezien. Verweerder heeft ter zitting aangegeven ook nog aan de methodiek volgens E. te hebben gedacht om een stoornis in het autisme spectrum te onderzoeken. Deze overweging blijkt echter niet uit het rapport.

Voorts is de conclusie van het rapport niet consistent en niet goed onderbouwd. Niet duidelijk is hoe verweerder op basis van zijn bevindingen tot zijn conclusie is gekomen.

Ten slotte vermeldt het rapport niet de bronnen waarop het berust. In het rapport heeft verweerder alleen zijn waarneming weergegeven. Verweerder heeft deze waarneming bovendien te weinig neutraal weergegeven. Verweerder had zijn bevindingen in gedragsmatige termen behoren te verwoorden. Van verweerder had een meer professionele houding verwacht mogen worden.

Verweerder heeft als verweer aangevoerd dat klaagster weinig coöperatief was en er sprake was van tijdsgebrek. Indien verweerder van mening was dat hij zonder hetero-anamnese, het NPO en het doen van aanvullend onderzoek, zoals DIVA, onvoldoende onderzoek had kunnen doen om tot een conclusie/waarschijnlijkheidsdiagnose te kunnen komen, had hij ervoor kunnen kiezen om (nog) niet tot een expertise te kunnen komen. Verweerder had ofwel de opdracht terug kunnen geven, ofwel het UWV om uitstel kunnen vragen, bijvoorbeeld totdat hij het NPO had ingezien. Verweerder heeft daar evenwel niet voor gekozen.

Klachtonderdeel 1 is gegrond.

Ad klachtonderdeel 2

Verweerder heeft ter zitting aangegeven altijd het inzage- en correctierecht aan te bieden en de correcties vervolgens niet in het rapport te verwerken maar aan het rapport te hechten. In de e-mail van 2 april 2012, waarbij verweerder het rapport aan klaagster heeft toegestuurd, heeft verweerder dit echter niet vermeld. Nu noch uit het rapport blijkt dat het inzage- en correctierecht is aangeboden, noch uit de e-mail van verweerder waarbij hij het rapport aan klaagster heeft toegestuurd en er evenmin correcties van klaagster aan het rapport zijn gehecht, moet het college ervan uitgaan dat verweerder klaagster geen inzage- en correctierecht heeft aangeboden.

Ook dit klachtonderdeel is daarmee gegrond.

Ad klachtonderdeel 3

Dit klachtonderdeel is ongegrond. Naar de toen geldende standaard mocht verweerder de rapportage per e-mail aan klaagster toesturen. Niet is gebleken dat haar privacy op andere wijze is geschonden.

Ad klachtonderdeel 4

Tegenover de weerlegging door verweerder heeft klaagster dit klachtonderdeel niet aannemelijk gemaakt. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

De maatregel

Nu twee klachtonderdelen gegrond zijn, zal het college verweerder hiervoor een maatregel opleggen. Gezien het feit dat verweerder geen tuchtrechtelijk verleden heeft en het desbetreffende handelen zeven jaar geleden heeft plaatsgevonden, is het college van oordeel dat kan worden volstaan met het opleggen van een waarschuwing”.

3.                  Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten die het Regionaal Tuchtcollege heeft weergegeven in overweging 2. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.

Het Centraal Tuchtcollege ziet op grond van de stukken in het dossier geen aanleiding om onder het kopje ‘2. De feiten’, zesde regel van boven, de woorden ‘een somatoforme stoornis’ te vervangen door ‘een neurovasculaire stoornis’, zoals klaagster heeft verzocht.

Ook ziet het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding om bij de feiten op te nemen dat bepaalde feiten vanwege het tijdsverloop moeilijk zijn vast te stellen of om de weergave inhoudelijk verder ‘aan te kleden’, zoals de psychiater heeft verzocht.

De door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten zijn een adequate weergave van de feiten die relevant zijn voor de beoordeling van dit geschil. Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep daarom uit van die feiten.

4.                  Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Het Centraal Tuchtcollege ziet geen aanleiding om de klachtonderdelen 2 en 3 buiten beschouwing te laten, zoals de psychiater heeft bepleit. Uit de door klaagster ingediende klacht, de ondersteunende stukken en de mondelinge toelichting in het vooronderzoek volgt dat klaagster haar verwijt over het correctierecht (klachtonderdeel 2) en het per e-mail aan klaagster versturen van de rapportage (klachtonderdeel 3) tuchtrechtelijk wilde laten toetsen.

5.                  Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

5.1              Het beroep van klaagster in de zaak C2019.350 strekt ertoe dat het Centraal Tuchtcollege de klacht over het per e-mail aan klaagster versturen van de rapportage (klachtonderdeel 3) en de bedreiging en intimidatie van klaagster (klachtonderdeel 4) alsnog gegrond verklaart. De psychiater heeft hiertegen verweer in beroep gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep van klaagster te verwerpen.

5.2              In de zaak met zaaknummer C2019.368 heeft de psychiater op zijn beurt beroep ingesteld tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Zijn beroep strekt er primair toe dat de klacht over de door hem uitgebrachte rapportage (klachtonderdeel 1) en de klacht over het correctierecht (klachtonderdeel 2) alsnog ongegrond worden verklaard. Subsidiair verzoekt de psychiater het Centraal Tuchtcollege om bij gegrondverklaring van de klacht geen maatregel op te leggen. Klaagster heeft hiertegen verweer in beroep gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege (impliciet) om het beroep van de psychiater te verwerpen.

Beoordeling

5.3              Beide partijen hebben beroep ingesteld tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Daarmee hebben partijen de oorspronkelijke klacht in volle omvang ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voorgelegd.

5.4              Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover schriftelijk en mondeling bij dat tuchtcollege hebben gevoerd.

5.5              Het Centraal Tuchtcollege is op grond van de behandeling van de zaken in beroep niet gekomen tot andere beslissingen dan het Regionaal Tuchtcollege. Ook het Centraal Tuchtcollege acht de klachten over de rapportage en het correctierecht gegrond (klachtonderdelen 1 en 2) en de klachten over de schending van klaagsters privacy en de bedreiging en intimidatie van klaagster ongegrond (klachtonderdelen 3 en 4). Het Centraal Tuchtcollege sluit zich wat betreft de klachtonderdelen 1, 3 en 4 aan bij de overwegingen in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege en neemt die hier over.

5.6              Wat betreft klachtonderdeel 2 (correctierecht) zijn de overwegingen van het Centraal Tuchtcollege die leiden tot de gegrondverklaring anders dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat de psychiater op grond van artikel 446 lid 4 en artikel 464, tweede lid, onder b van de Wet inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) verplicht was om klaagster in de gelegenheid te stellen om correctierecht op de rapportage toe te passen. De psychiater heeft de rapportage op 2 april 2012 per e-mail aan klaagster toegestuurd. Daarbij heeft de psychiater geen correctierecht aangeboden. Ook verder is niet is gebleken dat de psychiater klaagster op enig moment op het correctierecht heeft gewezen voordat hij zijn rapportage aan het UWV stuurde. Integendeel, uit de ter terechtzitting in beroep door klaagster overgelegde e-mailcorrespondentie van partijen van 2 april 2012 die volgde op de toezending van de rapportage door de psychiater, blijkt duidelijk dat de inhoud van de rapportage niet open stond voor discussie. Dit betekent dat de psychiater bij het uitbrengen van zijn rapportage ten opzichte van klaagster procedureel onzorgvuldig heeft gehandeld. Dit kan de psychiater tuchtrechtelijk worden aangerekend. Het Centraal Tuchtcollege acht dit klachtonderdeel dan ook gegrond.

5.7              Het Centraal Tuchtcollege acht de door het Regionaal Tuchtcollege ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen 1 en 2 opgelegde maatregel van waarschuwing passend en geboden.

5.8              Wat betreft het bezwaar van klaagster dat het Regionaal Tuchtcollege ten onrechte heeft geweigerd om de door haar gevraagde herstelacties in het proces-verbaal van het vooronderzoek door te voeren, overweegt het Centraal Tuchtcollege dat de beroepsprocedure is bedoeld om eventuele verzuimen in de behandeling bij het Regionaal Tuchtcollege te herstellen. Mocht het inderdaad zo zijn dat het Regionaal Tuchtcollege het proces-verbaal ten onrechte niet heeft aangepast, dan is dit verzuim inmiddels hersteld door de behandeling van de zaak in beroep . Daar heeft klaagster opnieuw de gelegenheid gekregen haar standpunten naar voren te brengen.

5.9              Dit betekent dat het Centraal Tuchtcollege in zowel de zaak C2019.350 als de zaak C2019.368 het beroep verwerpt, zij het in de zaak C2019.368 op iets andere gronden.

6.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

in beide zaken:

verwerpt het beroep;

dit betekent dat de maatregel van waarschuwing gehandhaafd blijft.

Deze beslissing is gegeven door: E.J. van Sandick, voorzitter; L.F. Gerretsen-Visser en

Y. Buruma, leden-juristen en M.C. ten Doesschate en E.J. Stevelmans, leden-beroepsgenoten en

D. Brommer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 23 oktober 2020.

            Voorzitter   w.g.                                                                     Secretaris  w.g.